
Jurisprudentie
BG4673
Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1895 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1895 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WAO-uitkering toe te kennen. Medisch onderzoek zorgvuldig? Beperkingen onderschat? Oordeel van onafhankelijke door bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel volgen. CBBS-versie tot 1 juli 2005. De beschikbare toelichting voldoet niet aan de eisen die in de jurisprudentie worden gesteld. De onderhavige schatting ontbeert een als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid.
Uitspraak
07/1895 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 20 februari 2007, 05/194 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Jacobs, werkzaam bij Stichting Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2008. Appellant is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E. van den Brink.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is werkzaam geweest als algemeen medewerker voor 40 uur per week. Op 10 april 2002 is hij voor deze werkzaamheden uitgevallen wegens psychische klachten. Na een ongeval op 22 juni 2002 heeft appellant diverse klachten ontwikkeld, waaronder nekklachten en hoofdpijnklachten. Voorts heeft appellant onder meer rugklachten en gehoorklachten. Nadat medisch en arbeidskundig onderzoek had plaatsgevonden, heeft het Uwv bij besluit van 18 maart 2003 geweigerd om aan appellant met ingang van 10 april 2003 een uitkering toe te kennen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Aan dit besluit lag het standpunt ten grondslag dat appellant met passende functies uit het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) een dusdanig inkomen kon verwerven dat geen relevant verlies aan verdiencapaciteit resteerde.
1.2. Per 27 mei 2004 heeft appellant zich ziek gemeld wegens nekklachten en whiplashklachten. Op 14 oktober 2004 is appellant onderzocht door een verzekeringsarts. Deze heeft op dezelfde datum gerapporteerd dat bij appellant sprake was van nekpijn bij een discopathie C3-C4 en listhesis C5-C6, status na surmenage en doofheid/geleidingsslechthorendheid. Volgens de verzekeringsarts was er ten opzichte van de voorafgaande WAO-beoordeling sprake van toegenomen nekklachten. De voor appellant aangenomen medische beperkingen zijn door de verzekeringsarts vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 14 oktober 2004. Aan de hand van deze FML heeft een arbeidsdeskundige met behulp van het CBBS functies voor appellant geselecteerd. Op 25 november 2004 heeft de arbeidsdeskundige gerapporteerd dat, gezien de aan de desbetreffende functies te ontlenen loonwaarde, het verlies aan verdiencapaciteit minder bedraagt dan 15%. Bij besluit van 26 november 2004 heeft het Uwv geweigerd om aan appellant met ingang van 24 juni 2004 een WAO-uitkering toe te kennen.
1.3. In de bezwaarfase is appellant op 22 december 2004 onderzocht door een bezwaarverzekeringsarts. Deze heeft op dezelfde datum gerapporteerd dat appellant diverse klachten presenteert, maar dat bij onderzoek nauwelijks verklarende afwijkingen zijn gevonden. Volgens de bezwaarverzekeringsarts was er geen aanleiding om de door de primaire verzekeringsarts opgestelde FML aan te passen. Bij besluit van 12 januari 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het beroep tegen het besluit van 26 november 2004 ongegrond verklaard.
2. In eerste aanleg heeft appellant naar voren gebracht dat zijn medische beperkingen als gevolg van zijn whiplashklachten zijn onderschat. Hierbij heeft hij een rapport ingebracht van de klinisch psycholoog W.D. van der Zwaag van 5 april 2005. De rechtbank heeft aanleiding gezien om de neuroloog dr. P.H.J.M. Elsenburg als deskundige te raadplegen. Op 14 augustus 2006 heeft Elsenburg een rapport uitgebracht. Hierin is onder meer vermeld dat er op neurologisch objectiveerbare gronden geen reden is om medische beperkingen aan te nemen en dat de FML van 14 oktober 2004 wordt onderschreven. De rechtbank heeft het beroep, onder verwijzing naar het rapport van Elsenburg, ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat het door het Uwv verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig was. Voorts heeft hij zijn in eerste aanleg ingenomen standpunt dat zijn medische klachten zijn onderschat, gehandhaafd.
3.2. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld, kort samengevat, dat bij het bestreden besluit terecht is geweigerd om per 24 juni 2004 een WAO-uitkering toe te kennen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In vaste jurisprudentie van de Raad ligt besloten dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is geïndiceerd. De Raad is van oordeel dat in dit geval geen aanleiding bestaat om van deze hoofdregel af te wijken. In dit verband merkt de Raad op dat Elsenburg een eigen onderzoek heeft verricht en de beschikbare medische informatie, waaronder het door appellant ingebrachte rapport van de klinisch psycholoog Van der Zwaag, heeft meegewogen. De in het deskundigenrapport vermelde conclusies acht de Raad inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd. Voorts heeft appellant geen nadere medische stukken ingebracht die steun zou kunnen bieden aan zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat.
4.2. Met betrekking tot de arbeidskundige kant van de onderhavige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling overweegt de Raad het volgende. Bij het selecteren van functies is door de arbeidsdeskundige de tot 1 juli 2005 in gebruik zijnde versie van het CBBS gehanteerd. In dit verband verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 9 november 2004 met de LJ-nummers AR4716, AR4717, AR4718, AR4719, AR4721 en AR4722. In deze uitspraken heeft de Raad met betrekking tot deze versie van het CBBS geoordeeld, kort samengevat, dat het in meerdere opzichten onvolkomenheden vertoonde en dat deze onvolkomenheden in de weg kunnen staan aan een nog als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid van een met dit systeem tot stand gekomen schatting. De Raad heeft het Uwv, onder verwijzing naar de genoemde uitspraken van 9 november 2004, verzocht om de geschiktheid van de aan appellant voorgehouden functies nader toe te lichten. In reactie hierop heeft het Uwv bij brief van 24 juli 2008 geantwoord dat de geschiktheid van de functies reeds voldoende is gemotiveerd, nu het bestreden besluit dateert van vóór 1 juli 2005 en de toelichting van de functies in overeenstemming is met het toen geldende beleid. De Raad volgt het Uwv hierin niet. Naar het oordeel van de Raad voldoet de beschikbare toelichting, die is neergelegd in een rapport van 14 oktober 2004, niet aan de eisen die in de uitspraken van 9 november 2004 worden gesteld en ontbeert de onderhavige schatting een als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid. Dit brengt mee dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.3. Uit hetgeen in 4.1. en 4.2 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak, waarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard, geen stand kan houden. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit moeten worden vernietigd. Het Uwv zal worden opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. De Raad ziet aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en hoger beroep. Deze kosten zijn begroot op € 644,-- voor in eerste aanleg verleende rechtsbijstand en op
€ 322,-- voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand. Voorts komen voor vergoeding in aanmerking de kosten van het door appellant in eerste aanleg ingebrachte rapport van de klinisch psycholoog Van der Zwaag tot een bedrag van € 700,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 1.666,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant betaalde griffierecht van € 143,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
TM