Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4679

Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800911/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast om uiterlijk op 10 augustus 2007 69 m2 van het in aanbouw zijnde terras op het perceel [locatie] te Uithoorn (hierna: het perceel) te verwijderen.


Uitspraak

200800911/1. Datum uitspraak: 19 november 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te Uithoorn, tegen de uitspraak in zaak nr. 07/4295 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2007 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn. 1. Procesverloop Bij besluit van 19 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast om uiterlijk op 10 augustus 2007 69 m2 van het in aanbouw zijnde terras op het perceel [locatie] te Uithoorn (hierna: het perceel) te verwijderen. Bij besluit van 25 oktober 2007 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en een nieuwe begunstigingstermijn gesteld. Bij uitspraak van 21 december 2007, verzonden op 24 december 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Het college heeft een nader stuk ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.W. Verhoef, advocaat te Uithoorn, en het college, vertegenwoordigd door E.C, van der Salm-Zandvliet en L.J. Bosschers, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebende], bijgestaan door mr. J.A.F. Corten, advocaat te Amsterdam, verschenen. 2. Overwegingen 2.1. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het terras een bouwvergunningplichtig bouwwerk is. 2.1.1. Vaststaat dat bouwwerkzaamheden zijn verricht ten behoeve van het realiseren van een constructie met een oppervlakte van ongeveer 89 m2 en een hoogte van ten minste 1 m boven het maaiveld ter plaatse. De werkzaamheden bestaan uit de bouw van opgaand metselwerk, een broodjesvloer met bewapening en een betonnen afwerkvloer. Beoogd is deze constructie te gaan gebruiken als terras. De voorzieningenrechter is met juistheid tot het oordeel gekomen dat het college de constructie terecht heeft aangemerkt als een bouwwerk. Het oprichten daarvan is bouwen in de zin van de Woningwet. Er is geen sprake van bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, zodat de conclusie is dat het terras moet worden aangemerkt als een bouwvergunningplichtig bouwwerk. De door [appellant] gestelde omstandigheid dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de bouwwerkzaamheden zijn aan te merken als een noodzakelijke renovatie van het oude terras, zij overwogen, dat de bouwwerkzaamheden het niveau van gewoon onderhoud te boven gaan. De voorzieningenrechter heeft derhalve terecht overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het terras een bouwvergunningplichtig bouwwerk is. 2.2. Nu is gebouwd zonder daartoe vereiste bouwvergunning, is in strijd met artikel 40 van de Woningwet gehandeld, zodat het college bevoegd was terzake handhavend op te treden. 2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.4. [appellant] stelt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college in redelijkheid niet handhavend heeft mogen optreden, omdat concreet zicht op legalisering bestaat. Volgens hem kan voor het terras vrijstelling worden verleend. 2.4.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingplan "Bedrijventerrein Uithoorn 1995", zoals gewijzigd bij de tweede herziening (hierna: het bestemmingplan), rust op het perceel de bestemming "Woongebied". Ingevolge artikel 3, derde lid, onder e, mag de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bijgebouwen en woninguitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 40m2, tot een maximum van 1/3 deel van het bouwperceel dat achter de bestaande achtergevel is gelegen. 2.4.2. Vaststaat dat de woning van [appellant] reeds met 20 m2 is uitgebreid, zodat uit artikel 3, derde lid, onder e, van de planvoorschriften volgt dat voor de realisering van een terras op het perceel nog een oppervlakte van 20 m2 resteert. Nu het terras een oppervlakte heeft van ongeveer 89 m2, is het met het bestemmingplan in strijd en kan geen bouwvergunning worden verleend zonder ook vrijstelling te verlenen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld geen vrijstelling te willen verlenen, omdat het bouwwerk niet behoort tot de in de beleidsregels "Beleidsregels voor de toepassing van artikel 19 lid 3 WRO bij woningen" opgesomde gevallen en situaties, waarin vrijstelling wordt verleend, en er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van die beleidsregels wordt afgeweken. Daarbij heeft het college nog betrokken de ruime overschrijding van de toegestane te bebouwen oppervlakte en de omstandigheid dat het terras ten minste 1 m boven het maaiveld is gelegen. Voorts zou het verlenen van vrijstelling een ongewenste precedentwerking hebben. De voorzieningenrechter is, gelet hierop, met juistheid tot het oordeel gekomen dat geen concreet zicht op legalisering bestaat. 2.5. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt, omdat het tegen andere terrassen niet handhavend optreedt. Hij wijst daartoe op de terrassen van de naastgelegen percelen [locaties 1] en het perceel [locatie 2]. 2.5.1. Het betoog faalt. Op grond van de stukken, het verhandelde ter zitting en de door het college overgelegde foto's, stelt de Afdeling vast dat het terras van [appellant] ten opzichte van het maaiveld aanzienlijk hoger ligt dan de door hem genoemde andere terrassen. Gelet hierop en nu bovendien de ruimtelijke uitstraling van het terras van [appellant], mede ook gezien de oppervlakte daarvan, van die van die terrassen verschilt, heeft de voorzieningenrechter met juistheid overwogen dat geen sprake is van gelijke gevallen. 2.6. Voorts heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat handhavend optreden niet zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college van handhavend optreden had behoren af te zien. 2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk w.g. Van Heusden lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008 163-530.