Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4686

Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806021/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 3 juni 2008, kenmerk 1405990/1420098, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Veghel (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 8 april 2008 vastgestelde wijzigingsplan "Landelijk gebied, 8e wijzigingsplan".


Uitspraak

200806021/2. Datum uitspraak: 12 november 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats], gemeente Veghel, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 3 juni 2008, kenmerk 1405990/1420098, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Veghel (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 8 april 2008 vastgestelde wijzigingsplan "Landelijk gebied, 8e wijzigingsplan". Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2008, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2008, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 oktober 2008, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. A.J. Likkel, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, is verschenen. Voorts zijn daar gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door drs. M.C. Wijers en mr. drs. P.E. Ververgaert, ambtenaren in dienst van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M. van Houtum. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Het wijzigingsplan voorziet in de vormverandering van het gekoppelde bestemmingsvlak "Agrarische bedrijven" op de percelen [locatie sub 1] en [locatie sub 2] te [plaats], in die zin dat delen van het bestemmingsvlak op het perceel [locatie sub 1] worden toegevoegd aan het bestemmingvlak op het perceel [locatie sub 2] ten behoeve van de vestiging van een melkrundveehouderij ter plaatse. 2.3. [verzoeker] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan. Ten eerste stelt [verzoeker] dat geen noodzaak bestaat voor vormverandering van het bestemmingsvlak. Volgens hem bestaan op het perceel [locatie sub 1] meer uitbreidingsmogelijkheden, mede gezien de ligging ervan in landbouwontwikkelingsgebied als bedoeld in het reconstructieplan. In zoverre wordt volgens hem niet voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan. Voorts voert [verzoeker] aan dat de bestaande stal op het perceel [locatie sub 2], die zal worden verbouwd tot wachtruimte en melkstal en volgens hem derhalve moet worden aangemerkt als dierenverblijf, is gelegen in een zone van 250 meter rond een zeer kwetsbaar gebied als bedoeld in de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: Wav). Gelet hierop is volgens hem, anders dan het college van burgemeester en wethouders stellen, een vergunning krachtens de Wet milieubeheer vereist en zal deze voorts moeten worden geweigerd. 2.4. Ingevolge artikel 25, tweede lid, onder f, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Landelijk gebied", voor zover hier van belang, is vormverandering van het bestemmingsvlak van de detailbestemming "Agrarische bedrijven", waarbij de totale oppervlakte gelijk blijft, toegestaan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: 1. de vormverandering is noodzakelijk uit oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering; […] 6. er dient vooraf advies te worden ingewonnen van een ter zake deskundige commissie/instantie over ten minste de voorwaarden zoals genoemd onder 1 […]. 2.4.1. In het advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen van 3 april 2007 wordt geconcludeerd dat de vormverandering van het gekoppelde bestemmingsvlak uit oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en -ontwikkeling noodzakelijk is om de voorgenomen bedrijfsontwikkeling mogelijk te maken. Volgens de commissie biedt het geldende bestemmingvlak onvoldoende mogelijkheden voor een doelmatige uitbreiding van de bebouwing. In hetgeen [verzoeker] ten aanzien van dit advies heeft aangevoerd, ziet de voorzitter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het advies zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat op basis daarvan niet in redelijkheid had kunnen worden geconcludeerd dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde in artikel 25, tweede lid, onder f, aanhef en onder 1, van de voorschriften van het bestemmingsplan. Dat het perceel [locatie sub 1] is gelegen in landbouwontwikkelingsgebied als bedoeld in het reconstructieplan is in dit kader niet van belang, nu de zonering in het reconstructieplan uitsluitend ziet op intensieve veehouderij en derhalve niet op de onderhavige melkrundveehouderij. 2.5. Ingevolge artikel 4 van de Wav wordt een vergunning voor het oprichten van een veehouderij geweigerd indien een tot de veehouderij behorend dierenverblijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in een zeer kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied. Niet in geschil is dat een deel van het bestemmingsvlak op het perceel [locatie sub 2] is gelegen in een zone van 250 meter rond een zeer kwetsbaar gebied als bedoeld in de Wav. [verzoeker] heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat geen enkele inrichting van het bestemmingsvlak mogelijk is waarbij een tot de veehouderij behorend dierenverblijf buiten de voornoemde zone is gelegen. Derhalve kan niet op voorhand worden geconcludeerd dat het wijzigingsplan niet kan worden uitgevoerd, omdat voor de vestiging van de melkrundveehouderij op het perceel [locatie sub 2], gelet op artikel 4, eerste lid, van het Besluit landbouw milieubeheer, een milieuvergunning zou zijn vereist en deze voorts, ingevolge artikel 4 van de Wav, zou moeten worden geweigerd. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat ter zitting niet is bestreden dat de nieuw te bouwen ligboxenstal in ieder geval buiten de voornoemde zone komt te liggen. 2.6. Ter zitting heeft [verzoeker] nog aangevoerd dat het bestemmingsvlak aan de [locatie sub 1] een meer geschikte locatie betreft gezien de ligging ervan in de Agrarische Hoofdstructuur - Landbouw als bedoeld in het streekplan, terwijl het perceel [locatie sub 2] is gelegen in de Groene Hoofdstructuur - Landbouw (hierna: GHS - Landbouw) als bedoeld in het streekplan. Nu op grond van het streekplan binnen de GHS - Landbouw omschakeling naar een grondgebonden agrarisch bedrijf als een melkrundveehouderij is toegestaan binnen zowel een agrarisch als niet-agrarisch bouwblok, alsmede een zekere uitbreiding van het bouwblok mogelijk is voor een grondgebonden agrarisch bedrijf, kan het streekplan naar het oordeel van de voorzitter evenmin in de weg staan aan het voorliggende wijzigingsplan. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat de vestiging van een melkrundveehouderij op het perceel [locatie sub 2] reeds was toegelaten op basis van het bestemmingsplan "Landelijk gebied" en dat het wijzigingsplan uitsluitend voorziet in de vormverandering van het bestaande agrarische bouwblok. 2.7. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter geen aanknopingspunten voor de verwachting dat hetgeen [verzoeker] thans heeft aangevoerd in de bodemprocedure zal leiden tot het oordeel dat het college geen goedkeuring aan het wijzigingsplan heeft kunnen verlenen, zodat aanleiding bestaat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.M. van der Heijden, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. Van der Heijden voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008 516.