
Jurisprudentie
BG4690
Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801908/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801908/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 29 januari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Waddinxveen (hierna: de raad) bij besluit van 23 mei 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Bebouwde Kom Waddinxveen".
Uitspraak
200801908/1.
Datum uitspraak: 19 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Waddinxveen (hierna: de raad) bij besluit van 23 mei 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Bebouwde Kom Waddinxveen".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.A. de Oude, advocaat te Zoetermeer, en het college, vertegenwoordigd door ing. J.A. Looij, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het beroep van [appellant] richt zich tegen de goedkeuring van het plandeel dat voorziet in de bestemming "Woondoeleinden" met de aanduiding "geen bebouwing toegestaan (uitgezonderd erkers)" op het noordoostelijke gedeelte van het perceel aan de [locatie] (hierna: het plandeel). [appellant] betoogt dat zijn belang bij de mogelijkheid tot het bouwen van een woning ter plaatse, zwaarder zou moeten wegen dan het belang van omwonenden bij een vrij uitzicht.
2.2.1. Het college stelt zich in navolging van de raad op het standpunt dat het plandeel een fraaie, groene plek aan de rand van de wijk Zuidplas vormt en dat het bouwen van een nieuwe woning op deze plek naar verhouding een te grote aantasting van waardevolle open ruimte zou betekenen. Volgens het college draagt deze plek voorts bij aan de openheid van het ten noorden van dit perceel gelegen landschap.
2.2.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan het behoud van de openheid ter plaatse een groter gewicht toekomt dan aan het belang van [appellant] om zijn woning daarheen te verplaatsen. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de raad ter zitting te kennen heeft gegeven dat de bestaande woning aan de [locatie] als zodanig is bestemd en hij bereid is om in gesprek te gaan over een nieuwe locatie voor de voorgenomen vervanging van deze woning, voor zover het een locatie binnen de bestemming "Woondoeleinden" betreft waarop de aanduiding "geen bebouwing toegestaan (uitgezonderd erkers)" ontbreekt.
2.3. [appellant] voert voorts aan dat het bestemmingsplan in strijd met gedane toezeggingen geen woningbouw op het plandeel mogelijk maakt.
2.3.1. Het college stelt dat er enkele gesprekken zijn geweest maar dat deze niet hebben geleid tot een toezegging met betrekking tot het creëren van een bouwmogelijkheid op het plandeel.
2.3.2. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plandeel woningbouw mogelijk zou maken. De raad heeft bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging, dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het plan op dit punt niet in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld.
2.4. Voorts voert [appellant] aan dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, nu andere bewoners van de [locatie] hun verouderde (bedrijfs)woning wel hebben mogen vervangen door een nieuwe woning.
2.4.1. Wat betreft de door [appellant] gemaakte vergelijking met andere woningen aan de [locatie] wordt overwogen dat hij heeft nagelaten om te onderbouwen dat deze situaties overeenkomen met de aan de orde zijnde situatie. Gelet hierop bestaat er geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008
410-589.