Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4714

Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801738/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

j besluit van 28 januari 2003 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) een gedeelte teruggevorderd van de aan [appellante] verleende subsidie op grond van de Verordening geldelijke steun voorzieningen aan particuliere huurwoningen 1990. Bij besluit van 21 september 2006 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.


Uitspraak

200801738/1. Datum uitspraak: 19 november 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 januari 2008 in zaak nr. 06/5328 in het geding tussen: appellante en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam. 1. Procesverloop Bij besluit van 28 januari 2003 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) een gedeelte teruggevorderd van de aan [appellante] verleende subsidie op grond van de Verordening geldelijke steun voorzieningen aan particuliere huurwoningen 1990. Bij besluit van 21 september 2006 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 31 januari 2008, verzonden op 1 februari 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.   Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 10 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2008. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.B. Köster, advocaat te Haarlem, en J.L. van de Graaf, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. T.M. van Gorssel, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. [appellante] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 28 januari 2003 op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat dit te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. 2.2. Het besluit van 28 januari 2003 is volgens het dagelijks bestuur aangetekend verzonden. Het dagelijks bestuur kan een dergelijke verzending echter niet aantonen, omdat de desbetreffende verzendadministratie in het ongerede is geraakt. In beroep heeft het dagelijks bestuur gesteld dat dergelijke besluiten ook per gewone post worden verzonden. Volgens vaste jurisprudentie dient, ingeval van niet aangetekende verzending van besluiten of andere rechtens van belang zijnde documenten, het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Het dagelijks bestuur heeft hiertoe een uitdraai overgelegd van het destijds gehanteerde voortgangsregistratiesysteem. In hetgeen [appellante] hierover heeft gesteld is geen reden gelegen om de authenticiteit daarvan in twijfel te trekken. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is met deze uitdraai voldoende aannemelijk gemaakt dat het besluit van 28 januari 2003 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De omstandigheid dat het dagelijks bestuur het stuk eerst ter zitting bij de rechtbank heeft overgelegd, kan niet tot een ander oordeel leiden omdat het aan de juistheid van de conclusie niet afdoet. 2.3. Indien, zoals hier, het bestuursorgaan de verzending van een stuk aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde om de ontvangst ervan op een niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen. Eerst dan is het aan het bestuursorgaan dat het stuk heeft verzonden om de ontvangst daarvan aannemelijk te maken. [appellante] betoogt dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding omdat zij het besluit van 28 januari 2003 niet heeft ontvangen. Daarbij heeft zij gewezen op een brief van 24 februari 2000 waarin zij melding heeft gemaakt van de verkoop van het desbetreffende pand. Omdat die verkoop heeft geleid tot het besluit van 28 januari 2003 zou zij daartegen, onder verwijzing naar die brief, onmiddellijk bezwaar hebben gemaakt, aldus [appellante]. Deze enkele stelling kan evenwel niet worden aangemerkt als een niet ongeloofwaardige ontkenning van de ontvangst van het besluit. De rechtbank heeft het er derhalve terecht voor gehouden dat [appellante] het besluit kort na 28 januari 2003 heeft ontvangen. 2.4. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is de termijn voor het maken van bezwaar aldus aangevangen op 29 januari 2003 en ingevolge artikel 6:7 van de Awb geëindigd op 12 maart 2003. Het op 11 november 2003 gedateerde bezwaarschrift van [appellante] is op 13 november 2003 bij het dagelijks bestuur ingekomen, hetgeen ruimschoots na het verstrijken van de termijn is. 2.5. Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en dat niet is gebleken dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van artikel 6:11 van de Awb achterwege diende te blijven.   2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.   3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Groenendijk lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat   Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008 164/18-230.