
Jurisprudentie
BG4718
Datum uitspraak2008-11-14
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807870/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807870/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 26 september 2008 heeft de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (hierna: de staatssecretaris) aan [verzoekster] een last onder dwangsom opgelegd.
Uitspraak
200807870/1.
Datum uitspraak: 14 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2008 heeft de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (hierna: de staatssecretaris) aan [verzoekster] een last onder dwangsom opgelegd.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2008, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 november 2008, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. C.J. IJdema, advocaat te Middelburg, en vergezeld door J.S.G. Hoondert, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.C.J.A.M. Lardenoy en H. de Wit, werkzaam bij de dienst Zeeland van rijkswaterstaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De last strekt ertoe verdere overtreding te voorkomen van lozingseisen die ingevolge voorschrift 5, tweede lid, zijn verbonden aan de bij besluit van 12 juli 2005 aan [verzoekster] verleende en bij besluit van 15 januari 2008 gewijzigde vergunning als bedoeld in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Deze eisen hebben betrekking op van scheepsafval afkomstig afvalwater dat na fysisch chemische zuivering wordt geloosd via de afvalwaterzuiveringsinstallatie van Evides Afvalwater B.V. op de Westerschelde. De last onder dwangsom houdt in dat na het verstrijken van een termijn van een maand aan de lozingseisen ten aanzien van elke in het voorschrift opgenomen parameter dient te worden voldaan op verbeurte van een dwangsom van € 2000,00 per overschreden parameter met een maximum per dag van € 4000,00.
2.2. [verzoekster] betoogt dat de begunstigingstermijn van een maand te kort is. De overschrijdingen worden volgens haar veroorzaakt door piekconcentraties in het aangeboden scheepsafval, en om met zekerheid aan het voorschrift te kunnen voldoen dient zij naar haar zeggen te beschikken over een gecompartimenteerd opvangbekken waar de piekconcentraties in het scheepsafval kunnen uitvlakken alvorens het afvalwater wordt geloosd. Dit opvangbekken kan eerst gerealiseerd worden nadat een melding als bedoeld in artikel 8.19 van de Wet milieubeheer is geaccepteerd door het college van gedeputeerde staten van Zeeland. Naar verwachting van [verzoekster] zal binnen korte tijd de melding worden geaccepteerd, waarna kan worden begonnen met de bouw van de opvangvoorziening. De bouw zal volgens haar echter nog enkele maanden vergen.
Voorts betoogt [verzoekster] dat ten onrechte een overschrijding per parameter, ook van niet eerder overschreden parameters, als afzonderlijke overtreding wordt aangemerkt.
2.3. De voorzitter overweegt dat ter zitting is gebleken dat binnen twee tot drie weken een besluit op bezwaar zal worden genomen. Gelet daarop, en in aanmerking genomen dat ten dele al maatregelen zijn genomen om overschrijding van de lozingseisen tegen te gaan, acht de voorzitter het niet aannemelijk, mede gezien hetgeen de staatssecretaris hierover ter zitting heeft verklaard, dat er een onaanvaardbaar risico van verontreiniging bestaat in de periode tot door de staatssecretaris op het bezwaarschrift wordt beslist en een korte periode daarna. De voorzitter ziet, bij afweging van de betrokken belangen, daarom aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 26 september 2008, kenmerk 3190, tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Verkeer en Waterstaat) aan [verzoekster] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Verkeer en Waterstaat) aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2008
195-539.