
Jurisprudentie
BG4729
Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708515/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708515/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 16 januari 2007, kenmerk DRM/ARW/06/7607A, heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de voormalige gemeente Bleiswijk, thans gemeente Lansingerland (hierna: de raad), bij besluit van 29 juni 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hoefweg-Noord, 1e partiële herziening" (hierna: het bestemmingsplan).
Uitspraak
200708515/1.
Datum uitspraak: 19 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 januari 2007, kenmerk DRM/ARW/06/7607A, heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de voormalige gemeente Bleiswijk, thans gemeente Lansingerland (hierna: de raad), bij besluit van 29 juni 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hoefweg-Noord, 1e partiële herziening" (hierna: het bestemmingsplan).
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief gericht aan het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland, ingekomen bij dat college op 23 oktober 2007 en door dat college op de voet van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) doorgezonden aan de Afdeling en ingekomen op 7 december 2007, beroep ingesteld.
[appellant] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Prisma Bleiswijk Beheer B.V. (hierna: Prisma Bleiswijk Beheer) hebben nadere stukken ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. K. Cortvriendt, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Oosterhof, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de raad, vertegenwoordigd door drs. H. Koornneef, ambtenaar in dienst van de gemeente, en Prisma Bleiswijk Beheer, vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) gelezen in samenhang met de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kan een ieder gedurende deze termijn zienswijzen naar voren brengen bij de raad.
Ingevolge de artikelen 26 en 27 van de WRO, voor zover van belang, wordt het door de raad vastgestelde bestemmingsplan voor een ieder ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn bedenkingen worden ingebracht bij het college.
Ingevolge artikel 28, zesde lid, van de WRO wordt, voor zover hier van belang, binnen twee weken na de bekendmaking van het besluit omtrent goedkeuring, dit besluit met het bestemmingsplan voor de duur van zes weken ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage gelegd.
Ingevolge artikel 56a, aanhef en onder b, van de WRO vangt de beroepstermijn voor een geval als hier aan de orde aan met ingang van de dag van terinzagelegging van het besluit omtrent goedkeuring overeenkomstig artikel 28, zesde lid, van de WRO. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken.
2.1.1. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, van de WRO en artikel 6:13 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 27 van de WRO, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college door de belanghebbende die tijdig tegen het ontwerpplan een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht en tegen het vastgestelde plan tijdig bedenkingen bij het college heeft ingebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht en niet tijdig bedenkingen heeft ingebracht.
2.2. Bij besluit van 2 november 1999 heeft het college ten dele goedkeuring onthouden aan het door de raad bij besluit van 11 maart 1999 vastgestelde bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hoefweg-Noord". In navolging hiervan is op 17 februari 2005 een voorontwerpbestemmingsplan "Bedrijventerrein Prisma" ter inzage gelegd, dat echter niet verder in procedure is gebracht. Het ontwerpbestemmingsplan "Bedrijventerrein Hoefweg-Noord, 1e partiële herziening" (verder: het ontwerpplan) is op 23 februari 2006 ter inzage gelegd, door de raad bij besluit van 29 juni 2006 vastgesteld en bij besluit van 16 januari 2007 door het college goedgekeurd.
2.3. [appellant] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad noch bedenkingen tegen het vastgestelde bestemmingsplan ingebracht bij het college. Voorts heeft hij de termijn waarbinnen beroep kon worden ingesteld tegen het besluit van het college, in ruime mate overschreden. [appellant] is van mening dat dit verschoonbaar is. Nu hij in de procedure betreffende het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hoefweg-Noord" door het college uiteindelijk in het gelijk was gesteld wat betreft het behoud van de woonbestemming voor zijn perceel en hij daaraan voorafgaand van gemeentewege over de voortgang van die procedure op de hoogte was gehouden, had hij naar zijn mening ook nu persoonlijk ervan in kennis moeten worden gesteld dat zijn perceel, anders dan in het voorontwerpbestemmingsplan, in het voorliggende bestemmingsplan wederom zonder woonbestemming is opgenomen.
2.4. Niet in geschil is dat is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpplan, het vastgestelde plan en het goedkeuringsbesluit. In de WRO noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de (voorbereiding van) besluiten als hier in geding. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van burgers om kennis te nemen van publicaties waarin mededeling wordt gedaan van dergelijke besluiten. Dat is ook het geval indien het gaat om een herziening van een bestemmingsplan. De raad is bij een dergelijke herziening niet gehouden om degenen die bij een eerdere bestemmingsplanprocedure waren betrokken persoonlijk in kennis te stellen. Dit beginsel kan uitzondering lijden, indien betrokkene er gerechtvaardigd op kon vertrouwen dat hij persoonlijk op de hoogte zou worden gesteld van de terinzagelegging van het ontwerpplan.
2.5. [appellant] heeft brieven overgelegd waaruit blijkt dat hij in de procedure betreffende het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hoefweg-Noord", in de periode 1998-1999, persoonlijk door het gemeentebestuur op de hoogte is gesteld van ter inzage gelegde stukken of de publicatie van de ontwerpstukken. [appellant] is daarentegen pas in oktober 2007 op de hoogte gekomen van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hoefweg-Noord, 1e partiële herziening".
Voor zover al gesproken kan worden over een bestendige beleidspraktijk inzake de informatieverstrekking over bestemmingsplanprocedures van de voormalige gemeente Bleiswijk, thans gemeente Lansingerland, is de Afdeling van oordeel dat deze op enig moment vóór de huidige bestemmingsplanprocedure als geëindigd moet worden beschouwd. Voorts is uit de stukken noch uit het verhandelde ter zitting gebleken dat destijds uitdrukkelijk aan [appellant] is toegezegd dat hij persoonlijk op de hoogte zou worden gesteld van de voortgang van nieuwe bestemmingsplanprocedures.
Gelet op de omstandigheid dat na de onthouding van goedkeuring aan een deel van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hoefweg-Noord" noodzakelijkerwijze een bestemmingsplanprocedure diende te volgen, overweegt de Afdeling dat het op de weg van [appellant] had gelegen op enig moment bij de gemeente te informeren naar het verloop van deze procedure, dit mede toen nadere persoonlijke correspondentie van het gemeentebestuur hieromtrent uitbleef. Nu hij echter vanaf december 1999 tot oktober 2007 in het geheel geen navraag heeft gedaan, dienen de gevolgen daarvan voor zijn rekening te blijven. Een zo lang tijdsverloop staat in de weg aan een gerechtvaardigd beroep op wellicht in het verleden gewekte verwachtingen omtrent informatieverstrekking over de bestemmingsplanprocedure. Daarbij is in overweging genomen dat [appellant] niet mocht vertrouwen op door hem in december 1999 van de zijde van de gemeente verkregen stukken waaruit zou volgen dat alsnog zou worden voorzien in een woonbestemming voor zijn perceel, dit vanwege het voorwaardelijke karakter van die stukken. Voorts is de door [appellant] aangevoerde vakantie geen omstandigheid waaronder termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht, aangezien [appellant] maatregelen had kunnen treffen ter behartiging van zijn belangen. Dit geldt evenzeer voor de door [appellant] aangevoerde omstandigheid dat op zijn adres de huis-aan-huisbladen door hem niet altijd worden ontvangen, nu hij wist dat hierin de publicaties staan van besluiten van gemeentewege, en het op zijn weg had gelegen om op andere wijze kennis te nemen van deze publicaties.
Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Bechinka
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008
371-573.