
Jurisprudentie
BG4731
Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200709153/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200709153/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 30 oktober 2007, kenmerk 5.2/2007003978, heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Meppel (hierna: de raad) bij besluit van 8 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Meppel - Zuidelijke Ontsluitingsweg" (hierna: het bestemmingsplan).
Uitspraak
200709153/1.
Datum uitspraak: 19 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2007, kenmerk 5.2/2007003978, heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Meppel (hierna: de raad) bij besluit van 8 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Meppel - Zuidelijke Ontsluitingsweg" (hierna: het bestemmingsplan).
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2007, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders van Meppel een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2008, waar [appellant], in persoon, is verschenen. Voorts is de raad, vertegenwoordigd door ing. W. Coehoorn en G. Brinksma, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor het realiseren van een deel van de zuidelijke ontsluitingsweg (hierna: de ontsluitingsweg) in de gemeente Meppel. Het gaat om het deel dat grenst aan de nieuwe woonwijk Berggierslanden, waar ongeveer 1.100 woningen worden gebouwd.
Het bestemmingsplan is onder meer bedoeld als plan in de zin van artikel 30, eerste lid, van de WRO nadat de Afdeling in haar uitspraak van 10 maart 2004, zaak nr. 200305798/1, vanwege strijd met artikel 15, eerste lid, onder b, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 goedkeuring had onthouden aan het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" van het bestemmingsplan "Berggierslanden".
2.3. [appellant], woonachtig aan de Randweg, in de nabijheid van de in het plan voorziene ontsluitingsweg, betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan. Hij voert hiertoe allereerst aan dat het college onvoldoende is ingegaan op zijn argumenten.
Voorts voert hij aan dat de weg niet nodig is, aangezien de wijk Berggierslanden al enkele volwaardige ontsluitingswegen heeft en er alternatieven zijn.
Verder betoogt hij dat de gevolgen van de ontsluitingsweg onvoldoende zijn onderzocht. Volgens [appellant] is uitgegaan van verkeerd berekende verkeersintensiteiten en van een onjuiste berekening inzake de luchtkwaliteit. Wat betreft dit laatste zijn volgens hem gegevens van het meetstation te Barsbeek ten onrechte niet in het onderzoek meegenomen.
Bovendien voert hij aan dat de ontsluitingsweg niet geschikt is voor vrachtverkeer naar en van het bedrijventerrein Oevers, vanwege de ligging daarvan in de nabijheid van de woonwijken Berggierslanden en Koedijkslanden. Ook voert hij aan dat daardoor de belangen van de aan- en omwonenden van de Randweg worden geschaad.
Ten slotte voert [appellant] aan dat voor de aanleg van de ontsluitingsweg oneigenlijk gebruik is gemaakt van artikel 19, tweede lid, van de WRO.
2.4. Wat betreft het betoog van [appellant] dat het college onvoldoende is ingegaan op zijn argumenten, kan de Afdeling hem niet volgen. Het college heeft op onderdelen ingestemd met de weerlegging van de zienswijzen door de raad. Daarmee is het standpunt van de raad omtrent de zienswijzen van [appellant] voor dat deel volledig overgenomen door het college. Bovendien heeft het college aanvullend een eigen beoordeling van de door [appellant] naar voren gebrachte bedenkingen gegeven. Aldus heeft het college zich een zelfstandig oordeel gevormd omtrent het bestemmingsplan en de daartegen ingebrachte bedenkingen. Ook is niet gebleken dat er in dit verband anderszins in strijd met de zorgvuldigheid door het college is gehandeld.
2.5. Wat betreft het bezwaar van [appellant] dat de ontsluitingsweg niet nodig is, overweegt de Afdeling dat in haar uitspraak van 10 maart 2004 onder meer het volgende is overwogen:
"2.7. Voorop staat dat de in het plan voorziene woonwijk op enige wijze ontsloten moet worden voor verkeer. Uit door de gemeenteraad opgevoerde cijfers uit het gemeentelijke Beleidsplan Verkeer en Vervoer blijkt dat ontsluiting via de bestaande infrastructuur zou leiden tot een grote toename van verkeer op delen daarvan, waardoor knelpunten zouden ontstaan en dat niet aanleggen van de rondweg mede een verslechtering van de bereikbaarheid van industrieterrein de Oevers zal meebrengen. Niet is gebleken dat verweerder niet van deze gegevens heeft kunnen uitgaan. Nu de aanleg van de rondweg voorts een voorwaarde is om de Randweg in te richten als 30-km-zone heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de behoefte aan de aanleg van de rondweg voldoende is aangetoond.".
2.5.1. Uit deze uitspraak volgt dat de noodzaak van de ontsluitingsweg voldoende is aangetoond. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanwijzingen dat zich zodanig gewijzigde feiten en omstandigheden voordoen dat hierover thans anders geoordeeld dient te worden.
2.6. Ten aanzien van het betoog dat de gevolgen van de ontsluitingsweg niet goed zijn onderzocht, overweegt de Afdeling dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat aan het bestemmingsplan onder meer het verkeersonderzoek "Verkeersmodel gemeente Meppel" van 18 april 2005, opgesteld door Goudappel Coffeng (hierna: het verkeersonderzoek), ten grondslag is gelegd. In het verkeersonderzoek zijn de aanleg van de ontsluitingsweg en de bouw van de wijk Berggierslanden en daarmee de te verwachten gevolgen daarvan voor de verkeersintensiteiten meegenomen. Niet aannemelijk is gemaakt dat het verkeersonderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat het college zich hierop in redelijkheid niet heeft kunnen baseren.
2.7. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt verder dat aan het bestemmingsplan het luchtkwaliteitsonderzoek van TNO, rapport "Luchtkwaliteit Meppel huidige situatie (2004) en de toekomstscenario’s (2010 en 2020)" van 11 januari 2006 en het aanvullende luchtkwaliteitsonderzoek van Stroop raadgevende ingenieurs, rapport "Toetsen zuidelijke ontsluitingsweg Meppel aan het Besluit luchtkwaliteit 2005" van 8 februari 2007 ten grondslag zijn gelegd. De luchtkwaliteitsonderzoeken zijn mede gebaseerd op het verkeersonderzoek.
Anders dan [appellant] aanvoert, zijn in de luchtkwaliteitsonderzoeken de aanleg van de ontsluitingsweg en de bouw van de wijk Berggierslanden meegenomen. In het aanvullende onderzoek van Stroop raadgevende ingenieurs zijn de verkeersaantrekkende werking van de ontsluitingsweg en de daarmee samenhangende toename van uitstoot van luchtverontreinigende stoffen onderzocht. Uit het onderzoek volgt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de ontsluitingsweg in zowel de situatie voor (nulsituatie) als de situatie na de aanleg ruimschoots voldoet aan de grenswaarden van het Besluit luchtkwaliteit 2005 voor de jaren 2007-2010, 2015 en 2020.
Niet aannemelijk is gemaakt dat de luchtkwaliteitsonderzoeken zodanige gebreken of leemten in kennis bevatten dat het college zich hierop in redelijkheid niet heeft kunnen baseren. In het kader van de toegepaste methodiek bestond geen noodzaak of aanleiding gebruik te maken van gemeten achtergrondconcentraties ter plaatse van het meetstation te Barsbeek, nog daargelaten dat dit station zich buiten de gemeente Meppel bevindt op een afstand van ongeveer 18 kilometer van de stad Meppel.
2.8. Wat betreft het betoog dat de ontsluitingsweg niet geschikt is voor vrachtverkeer, vanwege de ligging in de nabijheid van de woonwijken Berggierslanden en Koedijkslanden, wordt overwogen dat uit de gedane onderzoeken is gebleken dat de milieugevolgen van de ontsluitingsweg beperkt kunnen blijven door de aanleg van geluidswallen en -schermen.
Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de belangen van om- en aanwonenden van de Randweg niet in de belangenafweging zijn betrokken. Daarbij is in aanmerking genomen dat de aanleg van de ontsluitingsweg met zich brengt dat de verkeerssituatie op de Randweg kan verbeteren, als gevolg van een herverdeling van de verkeersstromen en verkeersmaatregelen, zoals een 30 kilometer-zone, ter beperking van vrachtverkeer op de Randweg.
2.9. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat voor de aanleg van de ontsluitingsweg ten onrechte een vrijstellingsbesluit ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO is genomen, overweegt de Afdeling dat dit besluit hier niet ter beoordeling staat. Overigens is het door [appellant] bij de rechtbank Assen tegen dit vrijstellingsbesluit ingestelde beroep ongegrond verklaard en is dit besluit thans onherroepelijk.
2.10. Wat betreft het betoog van [appellant] dat er alternatieven zijn voor de ontsluiting van de wijk Berggierslanden, overweegt de Afdeling, nog daargelaten de vraag of er in dit geval wel reële alternatieven zijn, dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.11. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Bechinka
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008
371-573.