
Jurisprudentie
BG4736
Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805150/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805150/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 6 mei 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Bernheze (hierna: de raad) bij besluit van 27 september 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Nistelrode Centrum".
Uitspraak
200805150/1.
Datum uitspraak: 19 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], wonend te [woonplaats] en [appellante B] en [appellante C]], beide gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Bernheze (hierna: de raad) bij besluit van 27 september 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Nistelrode Centrum".
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellante B] en [appellante C] (hierna: [appellant A] en andere) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting omtrent het beroep ingediend. [appellant A] en andere en de raad hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2008, waar [appellant A] en andere, vertegenwoordigd door [appellant A], zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door A. van Uden, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het college heeft, voor zover thans van belang, goedkeuring onthouden aan de in artikel 5, lid AII, onder a, eerste streepje, van de planvoorschriften opgenomen zinsnede "respectievelijk een maximum verkoopvloeroppervlakte (vvo) van 8.652 m²" wegens het ontbreken van een definitie van het begrip verkoopvloeroppervlak in de planvoorschriften. [appellant A] en andere betogen dat onvoldoende is gemotiveerd waarom het plan ten aanzien van de grotere winkelbedrijven zoals [appellante B] wel, en ten aanzien van de kleinere winkelbedrijven niet voorziet in een maximaal verkoopvloeroppervlak. Volgens hen had het college ook om deze reden goedkeuring dienen te onthouden aan het planvoorschrift in zoverre.
2.2.1. Dienaangaande overweegt de Afdeling als volgt. Door de onthouding van goedkeuring aan het planonderdeel waartegen de inhoudelijke beroepsgrond van [appellant A] en andere is gericht, is in zoverre aan hun beroepsgrond tegemoetgekomen. In verband met de verplichting van de raad ingevolge artikel 30, eerste lid, van de WRO om met inachtneming van het besluit tot onthouding van goedkeuring een nieuw plan vast te stellen, oordeelde de Afdeling in bestemmingsplanzaken op grond van de WRO dat niet slechts de onthouding van goedkeuring zelf, maar ook de hieraan ten grondslag liggende motivering in de beroepsprocedure ter beoordeling kon staan. Daarbij was het procesbelang gelegen in de verplichting het besluit van het college in acht te nemen bij het artikel 30-plan.
Op 1 juli 2008 is de WRO ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in werking getreden.
Vaststaat dat het gemeentebestuur voor 1 juli 2008 geen ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegd waarin het besluit tot onthouding van goedkeuring in acht is genomen, zodat voor het planonderdeel waaraan goedkeuring is onthouden, een bestemmingsplan op grond van de Wro zal moeten worden vastgesteld.
De Wro noch het daarbij behorende overgangsrecht voorziet in een bepaling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan op grond van artikel 3.1 van de Wro een besluit tot onthouding van goedkeuring aan een onder de WRO totstandgekomen plan in acht neemt. Artikel 30 van de WRO heeft derhalve geen betekenis voor een op grond van de Wro vast te stellen bestemmingsplan.
Gezien het voorgaande is het belang bij de beoordeling van het beroep dat gericht is tegen de aan het besluit tot onthouding van goedkeuring ten grondslag liggende motivering, ingaande 1 juli 2008, komen te vervallen. Dit impliceert dat de bezwaren van [appellant A] en andere aan de orde kunnen komen bij de totstandkoming van het bestemmingsplan onder de Wro. Het beroep van [appellant A] en andere is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.
2.3. Het beroep van [appellant A] en andere is verder gericht tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden a -Gd(a)-" en de aanduiding 'grotere bedrijfsvloeroppervlakte toegestaan', voor zover betrekking hebbende op het winkelpand van [appellante B], gevestigd aan [locatie] te [plaats]. Op grond van artikel 5, lid AII, onder a, eerste streepje, van de planvoorschriften, is ter plaatse een maximum bedrijfsvloeroppervlak (hierna: bvo) van 9.868 m² toegestaan. [appellant A] en andere stellen dat het in het plan opgenomen maximum bedrijfsvloeroppervlak niet overeenkomt met het bestaande en vergunde bvo, omdat de bestaande tussenvloeren met een totale oppervlakte van 467 m² ten onrechte niet zijn meegenomen in de berekening van het bvo. Bovendien dient de patio met een oppervlakte van 175 m² tot het bvo worden gerekend, nu deze ruimte wordt gebruikt ter ondersteuning van de restauratieve voorziening voor klanten van de winkel. Voorts biedt het plan ten onrechte geen uitbreidingsmogelijkheden en is de voorgenomen aanpassing van de noordelijke gevel van het bedrijfspand ten onrechte niet in het plan meegenomen, aldus [appellant A] en andere.
2.3.1. Ingevolge artikel 2, onder h, van de planvoorschriften, omvat de bedrijfsvloeroppervlakte de totale buitenwerks gemeten horizontale vloeroppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van daarbij behorende magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, exclusief parkeerkelders en patio's.
Ingevolge artikel 1, onder 2f, wordt onder bouwlaag verstaan de eerste bouwlaag of verdieping van een gebouw; een onderhuis, zolderverdieping of vliering worden hier niet onder begrepen.
Ingevolge artikel 5, lid AII, onder a, eerste streepje, is aan de Laar een maximum bvo van 9.868 m² toegestaan.
2.3.2. De raad stelt dat het in het plan opgenomen maximum bvo van 9868 m² is bepaald aan de hand van het ten tijde van de vaststelling van het plan bestaande bvo, inclusief de op 12 juni 2007 vergunde uitbreiding van het winkelpand met 4.419 m². De oppervlakte van de patio is daarbij niet meegenomen omdat patio's in de planvoorschriften zijn uitgezonderd van het bvo. Eerst na vaststelling van het plan is gebleken dat een aantal bestaande tussenvloeren in het pand met een totale oppervlakte van 467 m² niet op de bij de in 2007 verleende bouwvergunning behorende tekeningen staan. Hierdoor overschrijdt het bestaande bvo het in het plan opgenomen bvo. Met het in het plan opgenomen bvo is volgens de raad het maximale bvo voor deze onderneming in Nistelrode bereikt. Een uitbreiding van het winkelbedrijf acht de raad niet passend bij de aard, omvang en schaal van Nistelrode. De raad wenst het bestaande bvo dan ook niet als zodanig te bestemmen. Hierbij heeft de raad van belang geacht dat het pand reeds recent is uitgebreid.
2.3.3. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de raad zich op het standpunt gesteld dat bij de vaststelling van het plan is uitgegaan van de juiste gegevens, omdat de bovengenoemde tussenvloeren een zolderverdieping betreffen, die op grond van artikel 1, onder 2f, gelezen in samenhang met artikel 2, onder h, van de planvoorschriften, niet wordt gerekend tot het bvo. De vertegenwoordiger van de raad heeft ter zitting niet kunnen aangeven of, gelet op het vorenstaande, het bestaande bvo overeenkomt met het in het plan opgenomen maximum bvo. Ter zitting is verder komen vast te staan dat de patio is voorzien van een overkapping en wordt gebruikt ter ondersteuning van de restauratieve voorziening voor klanten van de winkel. De vertegenwoordiger van de raad heeft ter zitting gesteld dat de patio daarmee feitelijk als bedrijfsvloeroppervlakte wordt gebruikt. In de planvoorschriften is geen definitie opgenomen van het begrip patio. Naar het oordeel van de Afdeling brengt een redelijke uitleg van het begrip patio, in aansluiting op het algemeen taalgebruik, mee dat hiermee een onoverdekte buitenruimte wordt bedoeld. Niet in geschil is dat de als patio aangemerkte ruimte van 175 m² in het winkelpand aan [locatie] niet voldoet aan die omschrijving.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college heeft miskend dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de feitelijke situatie wat betreft het bvo van het winkelpand van [appellante B], gevestigd aan [locatie] te [plaats]. In hoeverre dit gevolgen heeft voor de bestemmingsregeling voor het winkelpand van [appellante B] gevestigd aan [locatie] voor het overige, zal eerst kunnen worden beoordeeld nadat het bestaande bvo op de juiste wijze is bepaald. De beroepsgronden van [appellant A] en andere dat het plan ten onrechte geen uitbreidingsmogelijkheden biedt en de voorgenomen aanpassing van de noordelijke gevel van het bedrijfspand ten onrechte niet in het plan is opgenomen, kunnen daarom thans niet worden beoordeeld.
2.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant A] en andere hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden a -Gd(a)-" en de aanduiding 'grotere bedrijfsvloeroppervlakte toegestaan', voor zover betrekking hebbende op het winkelpand van [appellante B], gevestigd aan [locatie] te [plaats].
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover dat is gericht tegen de onthouding van goedkeuring aan de zinsnede "respectievelijk een maximum verkoopvloeroppervlakte (vvo) van 8.652 m²" in artikel 5, lid AII, onder a, eerste streepje, van de planvoorschriften;
II. verklaart het beroep voor het overige gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 6 mei 2008, kenmerk 1335507, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden a -Gd(a)-" en de aanduiding 'grotere bedrijfsvloeroppervlakte toegestaan', voor zover betrekking hebbende op het winkelpand van [appellante B], gevestigd aan [locatie] te [plaats].
IV. gelast dat provincie Noord-Brabant aan [appellant A], [appellante B] en [appellante C] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Gerkema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008
472.