Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4739

Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800937/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op 28 juni 2006 zijn namens het college van burgemeester en wethouders van Den Helder (hierna: het college) de bouwwerkzaamheden op de percelen Keizersgracht 83a, 84, 85, en 86, alsmede op het perceel Weststraat 100 te Den Helder (hierna: de percelen) stilgelegd. Het besluit tot stillegging van de bouwwerkzaamheden is op 5 juli 2006 op schrift gesteld.


Uitspraak

200800937/1. Datum uitspraak: 19 november 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 07/511 van de rechtbank Alkmaar van 21 december 2007 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Den Helder. 1. Procesverloop Op 28 juni 2006 zijn namens het college van burgemeester en wethouders van Den Helder (hierna: het college) de bouwwerkzaamheden op de percelen Keizersgracht 83a, 84, 85, en 86, alsmede op het perceel Weststraat 100 te Den Helder (hierna: de percelen) stilgelegd. Het besluit tot stillegging van de bouwwerkzaamheden is op 5 juli 2006 op schrift gesteld. Bij besluit van 26 januari 2007 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 21 december 2007, verzonden op 28 december 2007, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 februari 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.J.J. van der Heiden, advocaat te Den Helder, en het college, vertegenwoordigd door M.A.M. Rodenburg, ing. J.R.C. Luyckx en ing. A. Visser, allen ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De panden op de percelen zijn onderling verbonden en vormen bouwkundig één geheel. 2.2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, voor zover thans van belang, wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde verstaan onder bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning). Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Woningwet is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis, waarbij tevens voorschriften kunnen worden gegeven omtrent het gebruik van het bouwwerk of de standplaats. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel k, van het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb), wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet aangemerkt het aanbrengen van een verandering van niet-ingrijpende aard aan een bestaand bouwwerk, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken: 1. de verandering heeft geen betrekking op de draagconstructie van dat bouwwerk, 2. de bebouwde oppervlakte wordt niet uitgebreid, en 3. het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd. Ingevolge artikel 100, derde lid, van de Woningwet, zoals dat gold tot 1 april 2007, vindt toepassing van bestuursdwang bestaande uit het stilleggen van werkzaamheden indien wordt gebouwd of gesloopt in strijd met de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften, slechts plaats in bij de bouwverordening aangewezen gevallen en overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften. 2.3. Ingevolge artikel 11.1, aanhef en onder a, van de Bouwverordening Den Helder zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bouw stil te leggen indien er wordt gebouwd zonder bouwvergunning. 2.4. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Grachtengordel 1998" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Wonen (ga)". Ingevolge artikel 5 van de planvoorschriften zijn de op de plankaart blijkens de daarop voorkomende verklaring als "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen. Daar waar op de plankaart de aanduiding "galerie/atelier toegestaan (ga)" is aangegeven is het gebruik als galerie/atelier op de begane grond toegestaan. 2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was de bouw op het perceel stil te leggen. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de werkzaamheden die hij heeft verricht kunnen worden aangemerkt als bouwen. Voorts stelt hij dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, geen volledige herinrichting van de eerste verdieping heeft plaatsgevonden en dat de bouwkundige wijzigingen veranderingen van niet-ingrijpende aard zijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel k, van het Bblb. 2.5.1. Vast staat dat ten tijde van de stillegging enkele niet-dragende scheidingswanden waren geplaatst en op dat moment tegelwerkzaamheden in keukens, badkamers en toiletten plaatsvonden. Deze werkzaamheden strekten tot wijziging van de bouwkundige staat van het pand. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat sprake is van bouwen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Woningwet. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat geen sprake is van bouwen van niet-ingrijpende aard als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van het Bblb. Tijdens het controlebezoek op 28 juni 2006 is gebleken dat twee kamers werden verhuurd en andere kamers als gevolg van de verbouwing beter geschikt werden gemaakt voor afzonderlijke verhuur dan wel dat werd verbouwd ten behoeve van het realiseren van appartementen. Het college mocht op grond hiervan aannemen dat met de verbouwing werd beoogd in strijd met de bestemming het gebruik van het pand te wijzigen van wonen naar kamerverhuurbedrijf. De rechtbank heeft eveneens terecht geoordeeld dat het college zich op het standpunt kon stellen dat de werkzaamheden niet los van elkaar konden worden gezien. Dat de afzonderlijke keukens en badkamers, zoals [appellant] stelt, al eerder waren geplaatst en hij deze slechts heeft vernieuwd, is niet relevant. Vast staat dat nu de verbouwingen werden of zijn verricht ten behoeve van gebruik in strijd met de bestemming, niet voldaan is aan het vereiste dat het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd, ook al zou de rechtsvoorganger van [appellant] dat strijdige gebruik in het leven hebben geroepen. Nu de vereiste bouwvergunning niet was verleend, was het college bevoegd de bouwwerkzaamheden die ten tijde van de controle plaatsvonden stil te leggen. Het betoog faalt. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk w.g. Lodder lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008 17-560.