Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4741

Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801273/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 31 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling verleend voor het in gebruik nemen van het pand aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) als balletschool.


Uitspraak

200801273/1. Datum uitspraak: 19 november 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [plaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 07/69 van de rechtbank Middelburg van 10 januari 2008 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen. 1. Procesverloop Bij besluit van 31 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling verleend voor het in gebruik nemen van het pand aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) als balletschool. Bij besluit van 5 december 2006 heeft het college het daartegen door appellant (hierna: [appellant]) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard onder aanpassing van de voorwaarden die bij de vrijstelling werden gesteld. Bij uitspraak van 10 januari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. [appellant] en [vergunninghouder] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2008, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door J. Francke, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door [gemachtigde], als belanghebbende gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Anders dan [appellant] betoogt heeft de omstandigheid dat de rechtbank geen uitspraak heeft gedaan binnen de termijn als bedoeld in artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet tot gevolg dat de verleende vrijstelling is vervallen. De termijn in dat artikel is immers een termijn van orde op overschrijding waarvan geen sanctie is gesteld. 2.2. [appellant] betoogt voorts tevergeefs dat het beginsel van behoorlijke procesvoering is geschaad, omdat [vergunninghouder], in strijd met artikel 8:58 van de Awb, eerst tijdens de zitting bij de rechtbank stukken zou hebben overgelegd. Uit het proces verbaal van de zitting bij de rechtbank blijkt hier van niet. Dit betoog mist derhalve feitelijke grondslag. 2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Boulevard" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden en bedrijven -g. garagebedrijf (WBg)". 2.4. De begane grond van het pand, waarin de balletschool is gevestigd, is bestemd om te worden gebruikt als garagebedrijf. Het gebruik als balletschool is in strijd met die bestemming. 2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in redelijkheid geen vrijstelling had kunnen verlenen. 2.5.1. Ingevolge artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. Ingevolge artikel 20, aanhef en eerste lid, onder e, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro) komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de wet in aanmerking een wijziging in het gebruik van opstallen in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft en het gebruik niet meer omvat dan een bruto-vloeroppervlak van 1500 m². 2.5.2. Het betoog slaagt. Ter zitting is komen vast te staan dat er bouwwerkzaamheden zijn verricht om het gebouw geschikt te maken voor het gebruik als balletschool. Hiervoor is geen bouwvergunning verleend. Nu er sprake is van een verbouwing ten behoeve van de wijziging van het gebruik is hiervoor een bouwvergunning vereist. Aangezien het beoogde gebruik in strijd is met het bestemmingsplan, kan deze bouwvergunning niet worden verleend dan nadat vrijstelling is verleend. De bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling als bedoeld in het ten tijde van het besluit op bezwaar geldende artikel 19, derde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, onder e, van het Bro kan echter niet worden aangewend voor het mogelijk maken van verbouwingen ten dienste van gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Gelet daarop heeft het college zich in dit geval ten onrechte bevoegd geacht vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, onder e, van het Bro. Het besluit op het bezwaarschrift van 5 december 2006 is derhalve genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dit miskend. 2.6. Gelet op het vorenstaande wordt aan het betoog van [appellant] ten aanzien van de geluidsproductie en de vochtoverlast niet meer toegekomen. 2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep bij de rechtbank alsnog gegrond verklaren en het besluit op bezwaar van 5 december 2006 vernietigen. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. 2.8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 10 januari 2008 in zaak nr. 07/69; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV. vernietigt het besluit van het college van 5 december 2006, kenmerk GG/ow/; V. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 556,88 (zegge: vijfhonderdzesenvijftig euro en achtentachtig cent) waarvan een gedeelte groot € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door gemeente Vlissingen aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VI. gelast dat gemeente Vlissingen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 359,00 (zegge: driehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk w.g. Lodder lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008 17-560.