
Jurisprudentie
BG4753
Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803973/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803973/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 22 april 2008, kenmerk 2008/15516, heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Meerlo-Wanssum (hierna: de raad) bij besluit van 24 september 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan 'Buitengebied'- artikel 30 en actualisering" (hierna: het plan).
Uitspraak
200803973/1.
Datum uitspraak: 19 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2008, kenmerk 2008/15516, heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Meerlo-Wanssum (hierna: de raad) bij besluit van 24 september 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan 'Buitengebied'- artikel 30 en actualisering" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting omtrent het beroep ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, en het college, vertegenwoordigd door mr. I.M.D. Vossen, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door E. Arts, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [partij], bijgestaan door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. [appellant] stelt dat het college het plan ten onrechte heeft goedgekeurd voor zover daarbij het bedrijf dat is gevestigd op het naast zijn woning gelegen perceel Gun 16 (hierna: het perceel), door aan het perceel de bestemming "Ambachtelijke en verzorgende bedrijven B(a)" toe te kennen, positief is bestemd. Het betreft een bedrijf waar evenementenwagens zoals toilet- en frituurwagens worden verhuurd, gerepareerd, gereinigd en gestald. Deze bedrijfsactiviteiten, die in strijd met het voorgaande bestemmingsplan reeds sinds 1998 plaatsvinden, passen volgens [appellant] niet in het buitengebied en veroorzaken geluidsoverlast en zichthinder. De aan het perceel toegekende bestemming is volgens [appellant] bovendien in strijd met onder meer het provinciaal beleid ten aanzien van vrijkomende (agrarische) bebouwing in het buitengebied zoals opgenomen in het Provinciaal Omgevingsplan 2006 (hierna: POL 2006). Hij voert hiertoe aan dat voornoemde bedrijfsactiviteiten niet geschaard kunnen worden onder de in het POL 2006 genoemde voorbeelden van bedrijvigheid die past in het buitengebied. Evenmin wordt voldaan aan de in het POL 2006 gestelde voorwaarde dat nieuwe economische dragers in het buitengebied dienen bij te dragen aan de kwaliteit van het landschap, aldus [appellant].
2.3. Het college acht de bestemming "Ambachtelijke en verzorgende bedrijven B(a)" voor het perceel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht. De bedrijfsactiviteiten van het op het perceel gevestigde bedrijf zijn volgens het college te omschrijven als kleinschalige dienstverlening in de zin van het POL 2006. Daartoe wijst het college op de bedrijfsvorm, een eenmansbedrijf, de omvang van de activiteiten en de aard daarvan, namelijk dienstverlening in de vorm van verhuur en bijbehorend onderhoud van evenementenwagens. Verder levert de bedrijfsvestiging volgens het college een bijdrage aan de kwaliteit van het buitengebied omdat met het gebruik van de bestaande bebouwing wordt voorkomen dat deze in verval raakt. Er wordt voorts geen aanvullende bebouwing opgericht en de exploitant van het verhuurbedrijf heeft zich ten opzichte van de gemeente via een overeenkomst verplicht het terrein landschappelijk in te passen.
Ten aanzien van de overlast die [appellant] stelt te ondervinden stelt het college dat wordt voldaan aan de ter zake geldende milieueisen. Het college acht de afstand van 50 meter tussen het bedrijf en de woning van [appellant] voorts voldoende om een ongewenste vermenging van onverenigbare functies te voorkomen.
2.4. Bij besluit van 27 september 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Meerlo-Wanssum, voor zover thans van belang, vrijstelling van het destijds geldende bestemmingsplan verleend ten behoeve van de vestiging van voornoemd verhuurbedrijf van evenementenwagens op het perceel. Bij uitspraak van 6 december 2006 in zaak no. 200601142/1 heeft de Afdeling geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing die aan deze vrijstelling ten grondslag is gelegd niet voldoet aan de in artikel 19, eerste lid, van de WRO neergelegde eisen. Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat niet is gemotiveerd waarom de desbetreffende bedrijfsactiviteiten in planologisch opzicht gelijk zijn te stellen met in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2001 (hierna: POL 2001) genoemde functies voor hergebruik, die zien op kleinschalige zakelijke dienstverlening, zorgvoorzieningen, toerisme of trainings- of opleidingsactiviteiten. De omstandigheid dat het bedrijfsgebouw als zodanig geschikt is voor het gebruik als onderhoudsruimte heeft de Afdeling in dit verband onvoldoende geacht. Verder heeft de Afdeling in die uitspraak overwogen dat niet is gemotiveerd hoe de buitenopslag zich verhoudt tot de in het POL 2001 neergelegde voorwaarde dat nieuwe economische dragers ter plaatse worden toegelaten in vrijkomende agrarische bebouwing, mits sprake is van landschappelijke verbetering en afname van het bouwvolume.
2.4.1. In bovengenoemde uitspraak is getoetst aan het beleid zoals neergelegd in het destijds geldende POL 2001. Op 22 september 2006 heeft het college ter vervanging van dat beleid het POL 2006 vastgesteld. Blijkens het POL 2006 worden nieuwe economische dragers toegestaan in vrijkomende agrarische bebouwing in het buitengebied, mits zij bijdragen aan de kwaliteit van de natuurlijke omgeving. In dit verband worden toerisme, vrijetijdseconomie en kleinschalige dienstverlening genoemd als voorbeelden van dergelijke nieuwe economische dragers.
Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van het college verklaard dat, voor zover het POL 2006 wat betreft de voor hergebruik van vrijkomende bebouwing genoemde geschikte functies in terminologie afwijkt van het POL 2001, daarmee niet is beoogd inhoudelijk af te wijken van het in POL 2001 neergelegde beleid.
Zoals de Afdeling reeds in voormelde uitspraak van 6 december 2006 heeft overwogen, zijn de activiteiten van het op het perceel gevestigde bedrijf niet op één lijn te stellen met kleinschalige dienstverlening in de zin van het POL 2001. Daaruit volgt dat voormeld bedrijf als zodanig niet onder die noemer valt. Nu met het POL 2006 de aan het begrip kleinschalige dienstverlening te hechten betekenis niet is veranderd, heeft het college voormeld bedrijf derhalve ten onrechte daaronder gerangschikt. Het college heeft voorts geen feiten of omstandigheden genoemd op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de activiteiten van meergenoemd bedrijf op één lijn zijn te stellen met kleinschalige dienstverlening in de zin van het POL 2006. De door het college gegeven feitelijke beschrijving van het bedrijf is, zonder nadere toelichting, onvoldoende voor een dergelijke gelijkstelling. Het college stelt op zichzelf terecht dat met de vestiging van het desbetreffende bedrijf op het perceel leegstand van vrijkomende bebouwing wordt voorkomen, doch uit de hierboven vermelde passage uit het POL 2006 volgt dat daarnaast is vereist dat met de nieuwe functie een bijdrage wordt geleverd aan de kwaliteit van de natuurlijke omgeving. Het college heeft niet duidelijk kunnen maken op welke wijze de bedrijfsactiviteiten zoals reiniging en stalling van evenementenwagens op het perceel bijdragen aan de kwaliteit van de natuurlijke omgeving. De enkele omstandigheid dat de locatie landschappelijk zal worden ingepast, betekent niet dat sprake is van bedrijfsactiviteiten die een bijdrage als vorenbedoeld leveren.
Nu het college niet in staat is gebleken inzichtelijk te maken dat de uitoefening van de desbetreffende bedrijfsactiviteiten ter plaatse valt te rijmen met het ter zake geldende beleid zoals neergelegd in het POL 2006, moet worden aangenomen dat de aan het perceel toegekende bestemming met dat beleid in strijd is. Het bestreden besluit berust derhalve in zoverre op een onvoldoende draagkrachtige motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 22 april 2008, kenmerk 2008/15516, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Ambachtelijke en verzorgende bedrijven B(a)" ter plaatse van het perceel Gun 16;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 685,38 (zegge: zeshonderdvijfentachtig euro en achtendertig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Provincie Limburg aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de Provincie Limburg aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Gerkema
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008
472.