Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4762

Datum uitspraak2008-10-31
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers22-000079-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee verbale bedreigingen en heeft daarnaast een agent in privé-tijd, die in een volle stationshal per ongeluk tegen de voet van de verdachte stootte, mishandeld. Voorts heeft de verdachte tijdens zijn werk als vuilnisman na een ruzie met één van zijn collega’s, deze collega mishandeld door hem te slaan en in zijn vinger te bijten, waardoor deze een bijtwond heeft opgelopen. Nadat voornoemde agent zich als opsporingsambtenaar kenbaar had gemaakt en de verdachte had aangehouden, heeft de verdachte hem ook nog uitgescholden. De aard en de ernst van de onder 4 en 7 bewezenverklaarde feiten en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eisen naar ’s hofs oordeel het opleggen van de maatregel tot terbeschikkingstelling van de verdachte, met bevel dat hij van overheidswege wordt verpleegd. Daarnaast acht het hof een gevangenisstraf geboden.


Uitspraak

Rolnummer: 22-000079-08 Parketnummers: 09-925274-07, 09-560711-07 en 09-665355-07 Datum uitspraak: 31 oktober 2008 TEGENSPRAAK Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 12 december 2007 in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag], thans verblijvende in Jeugdhuis van Bewaring De Sprang te 's-Gravenhage. 1. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 20 juni 2008 en 17 oktober 2008. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. 2. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd. Het hof heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien. Het zal die nummering in dit arrest aanhouden. 3. Procesgang In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair en onder 3 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2, 5 en 6 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 258 dagen, met aftrek van voorarrest en is gelast dat de verdachte terzake van de onder 4 en 7 (tweede dagvaarding) bewezenverklaarde terbeschikking wordt gesteld met bevel dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd. Omtrent het beslag is beslist als nader in het vonnis omschreven. Door en namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. 4. Omvang van het hoger beroep Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraken van het onder 1 en onder 3 tenlastegelegde. Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen. 5. Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. 6. Geldigheid van de dagvaarding De raadsman heeft aangevoerd dat de tenlastelegging met betrekking tot feit 7 niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht, zodat de dagvaarding met parketnummer 09-665355-07 nietig dient te worden verklaard. Op gronden als vermeld bij de bespreking van dit feit wordt dit verweer verworpen. 7. Bewijsoverwegingen Feiten en omstandigheden Ten aanzien van feit 2 Op 27 februari 2007 reed [aangever 1], werkzaam als belader bij de Haagse Milieu Service, samen met chauffeur [getuige A] en de verdachte in de vuilnisauto. Na een incident op straat tussen [aangever 1] en de verdachte, besloot [aangever 1] terug te gaan naar het beginstation, omdat hij verdachtes houding zat was. In de vuilnisauto sloeg de verdachte een steeds vijandiger toon aan tegen [aangever 1] en uitte verbale bedreigingen tegen hem en tegen [getuige A]. Vervolgens heeft de verdachte met zijn vuist een slaande beweging in de richting van [aangever 1] gemaakt en hem daarmee vol op diens linkeroor getroffen, waardoor deze heftige pijn voelde. Verdachte heeft nog diverse malen met zijn vuisten in de richting van [aangever 1] geslagen. Toen [aangever 1] probeerde de slagen af te weren, beet de verdachte in aangevers vinger, waarop [aangever 1] een heftige pijn voelde en een bloedende wond ontstond. [Aangever 1] heeft dezelfde dag nog enkele foto's van het letsel aan zijn vinger gemaakt.1 De chauffeur [getuige A] heeft gezien dat de verdachte enkele malen hard met zijn vuisten uithaalde naar [aangever 1] en dat hij hem daarbij aan diens hoofd heeft geraakt. Nadat hij, [getuige A], de auto aan de kant heeft gezet, heeft hij gezien dat [aangever 1] gewond was geraakt aan zijn vinger en dat er bloed uitstroomde. [Aangever 1] heeft daarop gezegd dat hij door de verdachte was gebeten.2 Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 17 oktober 2008 waargenomen dat op de foto's gevoegd bij het proces-verbaal van aangifte, te zien is de bijtwond aan de vinger van de [aangever 1].3 Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdachte niet betwist dat het foto's betreft van het letsel van de [aangever 1]. Evenmin is betwist dat het letsel is veroorzaakt door verdachte. De raadsman heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit zelfverdediging en dat sprake is van noodweer, dan wel noodweerexces, zodat de verdachte derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof acht uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf waartegen zijn handelen als noodzakelijke verdediging geboden was, zodat het verweer wordt verworpen. Nu het beroep op noodweer wordt verworpen, komt het hof aan het beroep op noodweerexces niet toe. Ten aanzien van feit 4 Op 16 augustus 2005 is [aangever 2] met een houten knuppel bij zich naar de Pletterijstraat te Den Haag gelopen om bij verdachte verhaal te halen naar aanleiding van een eerder incident dat volgens de verdachte en [aangever 2] zou hebben plaatsgevonden. Aldaar is [aangever 2] de verdachte tegengekomen en heeft [aangever 2] de verdachte aangesproken. Vervolgens zijn over en weer klappen, onder meer met die knuppel, gevallen en is [aangever 2] op de grond gevallen. Daarop heeft de verdachte tegen [aangever 2] geschreeuwd dat "hij niet meer in zijn straat mocht komen en hem dood zou maken als hij (verdachte) [aangever 2] daar nog een keer zou zien".4 Door de [getuige B] is verklaard dat hij vanuit het openstaande raam van zijn woning, gelegen aan de Pletterijstraat 6a, vrij zicht had op dit incident. [aangever 2] stond op een afstand van ongeveer 10 meter bij hem vandaan. [Getuige B] heeft gezien dat [aangever 2] met de verdachte aan het ruziën was en dat [aangever 2], nadat hij was geslagen door de verdachte, op de grond is gevallen. Nadat omstanders de verdachte en [aangever 2] uit elkaar hadden gehaald, heeft [getuige B] de verdachte, toen deze wegliep, horen zeggen "wacht maar, we komen elkaar nog wel tegen, of woorden van gelijke strekking".5 Op grond van deze bewijsmiddelen acht het hof de tenlastegelegde bedreiging bewezen; onvoldoende is echter komen vast te staan dat de verdachte een mes heeft gebruikt, zodat hij van dit onderdeel wordt vrijgesproken. Anders dan de verdediging acht het hof sprake van een verbale bedreiging van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat sprake is van een misdrijf als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij heeft het hof ook gelet op de verklaring van [aangever 2] over het veranderde gedrag van de verdachte.6 Voorzover de verdediging ook voor de bewezenverklaarde bedreiging een beroep doet op noodweer/noodweerexces verwerpt het hof dat verweer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is een situatie van noodweer niet aannemelijk geworden, de verdachte kon zich immers terugtrekken; aan een beroep op noodweerexces komt het hof gelet op deze verwerping niet toe. Ten aanzien van feiten 5 en 6 Op 26 januari 2007 liep [aangever 3], hoofdagent van politie ten Den Haag, in privé-tijd door de centrale hal van het station Den Haag Centraal. Hij kreeg een woordenwisseling met de verdachte omdat hij met zijn voet tegen de schoen of het been van de verdachte was gestoten. De verdachte kwam steeds dichter bij [aangever 3] en deze zag dat de verdachte zijn linkerhand met kracht naar voren bracht in de richting van aangevers keel. Vervolgens voelde hij dat de linkerhand van verdachte tegen zijn keel sloeg en op de plaats waar de hand hem raakte, voelde [aangever 3] een scherpe pijn. Verdachte had nog steeds een agressieve houding en maakte wilde gebaren met zijn armen en handen. [Aangever 3] is daarop achteruit gestapt en heeft zichzelf - middels zijn legitimatiebewijs - gelegitimeerd als zijnde opsporingsambtenaar en heeft vervolgens de verdachte aangehouden.7 Nadat [aangever 3] de verdachte had medegedeeld dat de verdachte was aangehouden ter zake van vermoedelijke overtreding van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, heeft de verdachte hem beledigd met de woorden Kankerwout en Nazi.8 Door de verdachte is ten overstaan van de politie verklaard dat hij op 26 januari 2007 in de stationshal van Centraal Station in Den Haag was en dat een man, het latere slachtoffer, tegen zijn voet stootte en daarbij "sorry" zei. De verdachte meende dat de man hem expres aanstootte en is daarom naar hem toegelopen. Vervolgens heeft een woordenwisseling tussen de verdachte en [aangever 3] plaatsgevonden en nadat [aangever 3] zich als agent had gelegitimeerd, heeft de verdachte hem uitgescholden.9 De raadsman heeft het verweer gevoerd dat de [aangever 3], ten tijde van het onder 6 tenlastegelegde, niet in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was, zodat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Uit bovengenoemd proces-verbaal van [aangever 3] blijkt evenwel dat hij zich had gelegitimeerd als zijnde opsporingsambtenaar en vervolgens de verdachte had aangehouden ter zake van vermoedelijke overtreding van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. Nadat verdachte werd aangehouden heeft verdachte de verbalisant beledigd met voornoemde woorden. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het, nadat de verbalisant zich had gelegitimeerd, ook voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest dat hij in functie was en dat de belediging derhalve gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening is geschied. Het verweer wordt daarom verworpen. Ten aanzien van feit 7 Door [aangever 4] is verklaard dat hij in de sportschool [van getuige C] door de verdachte is bedreigd toen hij daar op een morgen binnen kwam en iedereen begroette met "morguh". Vlakbij de deur waar [aangever 4] binnen kwam, zat verdachte op een drukbank en zei tegen de [aangever 4] dat hij geen "goedemorgen" meer moest zeggen en "doe dat nog een keer en ik schiet je dood". De verdachte had wilde ogen en hij zei het alsof hij het ieder moment kon doen, hetgeen [aangever 4] beangstigde. [Aangever 4] heeft de man op de hem getoonde foto herkend als [de verdachte], degene die hem bedreigd heeft.10 De [getuige C], eigenaar van de gelijknamige sportschool heeft gehoord en gezien dat [aangever 4] de sportschool binnen kwam en "goedemorgen" zei. [Getuige C] hoorde daarop de verdachte tegen [aangever 4] zeggen "dat die dat niet meer tegen hem moest zeggen of dat hij hem anders dood zou schieten".11 Na dit incident heeft [getuige C] geregeld dat [aangever 4] in de ochtend en de verdachte in de middag zou trainen.12 De verdachte heeft hierover verklaard dat iemand hem gedag zei, maar niet op de juiste manier en dat hij, verdachte, daarom tegen die man heeft gezegd dat hij hem niet meer moest groeten. [Getuige C] heeft de verdachte hierop aangesproken en heeft vervolgens geregeld dat de [aangever 4] en verdachte apart gingen trainen. De verdachte zou in de middag gaan trainen.13 De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat dit incident in de morgen heeft plaatsgevonden, nu [aangever 4] "goedemorgen" had gezegd en dat hij van [getuige C] voortaan 's middags moest komen trainen.14 De verdachte heeft ter zitting in eerste aanleg respectievelijk ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij vanaf 1 januari 2006 bij Sportschool [van getuige C] heeft gesport en vanaf eind april 2006 bij Fit 2000 is gaan sporten.15 De raadsman heeft aangevoerd dat de tenlastelegging niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, zodat de dagvaarding met parketnummer 09-665355-07 nietig dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat niet is vast te stellen wanneer het vermeende incident zou hebben plaats gehad en de verdachte daarom dient te worden vrijgesproken. Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de verklaringen van [aangever 4] en [getuige C] tegenstrijdig en/of onbetrouwbaar zijn, dat deze niet als bewijs kunnen worden gebezigd, hetgeen tot vrijspraak dient te leiden. Het hof overweegt ten aanzien van deze verweren het volgende. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg respectievelijk in hoger beroep verklaard dat hij vanaf 1 januari 2006 tot eind april 2006 bij sportschool [van getuige C] heeft gesport. Uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de verdachte op 21 maart 2006 zijn laatste maandelijkse contributie had betaald aan deze sportschool, hetgeen betekent dat hij daar tot 21 april 2006 was ingeschreven.16 Voorts blijkt uit onderzoek in de computer van sportschool Fit 2000 dat de verdachte daar voor het eerst op 25 april 2006 heeft getraind.17 Uit genoemde verhoren van [aangever 4] en de [getuige C] zou kunnen blijken dat de verdachte in de periode dat hij bij sportschool [van getuige C] sportte bij (in totaal) drie incidenten betrokken is geweest. Er is echter slechts éénmaal sprake van een verbale bedreiging die in de ochtend plaats vond en naar aanleiding waarvan is besloten dat de verdachte voortaan in de middag moest gaan trainen. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het voor de verdachte voldoende duidelijk is om welk incident het bij feit 7 gaat. Voorts vinden, naar 's hofs oordeel, de verklaringen van de [aangever 4] op belangrijke punten en in voldoende mate steun in de verklaring van [getuige C]. Om redenen als voornoemd worden de verweren van de raadsman verworpen. 8. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: (zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt) Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. 9. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bovengenoemde bewijsoverwegingen zijn vervat, op grond van de daarbij in de voetnoten als bewijsmiddelen vermelde processen-verbaal. 10. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van het onder 2 en 5 bewezenverklaarde: Mishandeling, meermalen gepleegd. Ten aanzien van het onder 4 en 7 bewezenverklaarde: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd. Ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde: Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. 11. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 12. Motivering van de straf en de maatregel De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2,4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 258 dagen, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld terzake het onder 4 en 7 tenlastegelegde, met bevel tot verpleging van overheidswege. Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee verbale bedreigingen. De verdachte heeft in augustus 2005 een voormalige vriend van hem, na een eerste aanvaring, bij een tweede ontmoeting korte tijd later, bedreigd zoals bewezenverklaard. Tevens heeft de verdachte - zonder enige aanleiding - in de eerste maanden van 2006 in de sportschool een man die onder andere de verdachte begroette, zonder reden bedreigd met enig misdrijf tegen het leven. De verdachte heeft in januari 2007 een agent in privé-tijd, die in een volle stationshal per ongeluk tegen de voet van de verdachte stootte, mishandeld. De verdachte heeft ook ter zitting in hoger beroep volgehouden dat deze agent met opzet tegen hem aankwam. Voorts heeft de verdachte in februari 2007 tijdens zijn werk als vuilnisman na een ruzie met één van zijn collega's, deze collega mishandeld door hem te slaan en in zijn vinger te bijten, waardoor deze een bijtwond heeft opgelopen. De verdachte heeft aldus een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en/of gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht bij de slachtoffers en in de samenleving, temeer nu deze feiten hebben plaatsvonden in het openbaar. Nadat voornoemde agent zich als opsporingsambtenaar kenbaar had gemaakt en de verdachte had aangehouden, heeft de verdachte hem ook nog uitgescholden. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zich op deze beledigende wijze heeft gedragen, zeker tegenover een politieambtenaar die ongestoord en zonder onheuse bejegening door derden zijn werk moet kunnen verrichten. De handelwijze van de verdachte geeft blijk van gebrek aan respect voor het gezag. In al deze gevallen gaf de verdachte er blijk van uiterst lichtvaardig over te gaan tot, niet te verwachten, al dan niet verbaal, agressief gedrag. Voor de tenlastegelegde feiten 4 en 7 is de verdachte sinds 4 mei 2007 gedetineerd. 13. Justitiële Documentatie Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 augustus 2008, is de verdachte meermalen veroordeeld voor het plegen van strafbare agressieve feiten, als hierna vermeld (cursief hof). In 1996 heeft de verdachte openlijk geweld gepleegd tegen personen en één jaar later heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld. Voor deze feiten is aan de verdachte een leerstraf, respectievelijk een werkstraf opgelegd. Daarnaast heeft de verdachte zich in 1997 schuldig gemaakt aan het meermalen medeplegen van verkrachting, waarvoor hij een deels voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd heeft gekregen met als bijzondere voorwaarde zich te gedragen naar de aanwijzingen van de hulpverlenende instantie. In 1999 heeft de verdachte, toen hij reeds meerderjarig was, twee maal een poging tot diefstal, een maal met geweld gepleegd, waarvoor hij is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met een bijzondere voorwaarde. Eén jaar later heeft hij een persoon van zijn vrijheid beroofd met behulp van een vuurwapen. De verdachte heeft in 2002 een mishandeling en een poging tot zware mishandeling (ten opzichte van de partner van zijn moeder) gepleegd, waarvoor hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. In 2003 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op een buurman in het huis waar verdachte ook een kamer huurde, waarvoor hij 20 maanden gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen. Voorts heeft de verdachte zich in 2004, terwijl hij ter zake van laatstgenoemd feit voor onderzoek in het Pieter Baan Centrum verbleef, schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van een sportdocent - die daarbij een kaak- en oogkasfractuur opliep - en hij is daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. Naast de hiervoor genoemde geweldsdelicten is de verdachte drie maal veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet en eenmaal wegens opzetheling. Tevens is de verdachte in 2006 veroordeeld vanwege het beledigen van een ambtenaar in functie. Tot slot is de verdachte ook nog veroordeeld ter zake van overtredingen van Algemene Plaatselijke Verordeningen. De hiervoor genoemde strafbare feiten waarvoor de verdachte is veroordeeld, hebben hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen. 14. Rapporten omtrent de persoon van de verdachte In de onderhavige strafzaak heeft het hof met betrekking tot de persoon van de verdachte kennis genomen van de volgende - hierna te bespreken - rapporten. De overwegingen en conclusies van de gedragsdeskundigen zijn zakelijk samengevat weergegeven (cursief hof). I. De rapportage Pro Justitia d.d. 19 augustus 2007, opgemaakt en ondertekend door dr. B.A. Blansjaar, psychiater: Ten tijde van het onderzoek van de verdachte is sprake van ziekelijk achterdocht, die blijkens gedrag en uitlatingen van onderzochte zijn beleving zodanig bepaalt dat van een paranoïde waanstemming gesproken kan worden. De tenlastegelegde doodslag c.q. mishandeling met de dood tot gevolg is door onderzochte geheel ontkend. De tenlastegelegde feiten die door de verdachte deels worden bekend zijn waarschijnlijk deels voortgekomen uit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, met name uit randpsychotische of psychotische ziekelijke achterdocht, en deels uit een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met gebreken van de gewetensfuncties en de emphatische vermogens, impulsiviteit en agressiviteit. Aangezien onderzochte waarschijnlijk psychotische ziekteverschijnselen dissimuleert blijft onduidelijk in hoeverre ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van psychotische ziekteverschijnselen. Naar het oordeel van rapporteur kan onderzochte verminderd tot sterk verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht. TBS met dwangverpleging wordt geadviseerd omdat er een verhoogde kans op herhaling van ernstige strafbare feiten is. II. De aanvullende rapportage Pro Justitia d.d. 25 oktober 2007, opgemaakt en ondertekend door dr. B.A. Blansjaar: de inhoud van het door rapporteur uitgebrachte rapport blijft ongewijzigd ook al zou feit 1(287;287 jct 45 Wetboek van Strafrecht, waarvan de verdachte door de rechtbank is vrijgesproken) niet op de tenlastelegging hebben gestaan. De onderzochte heeft zich blijkbaar gedurende meerdere en/of langere periode ernstig gewelddadig gedragen, op buitensporige en/of onevenredige wijze of zonder externe aanleiding, blijkens de bevindingen van het onderzoek waarschijnlijk ten gevolge van psychotische belevingen met achterdochtige en vijandige inhoud. Gedwongen medicamenteuze behandeling in de FOBA te Amsterdam zou tijdens een detentie een duidelijk gunstig effect hebben gehad. Uit op 24 oktober 2007 bij de medische dienst van het Huis van Bewaring ingewonnen informatie bleek onderzochte daar in een isoleercel te verblijven wegens een dreigende agressieve houding en bij herhaling onvoorspelbaar en onberekenbaar gedrag. Rapporteur blijft bij zijn eerder gegeven advies, TBS met dwangverpleging. III. De rapportage Pro Justitia d.d. 14 september 2007, opgemaakt en ondertekend door drs. M.H. de Groot, klinisch psycholoog: er is sprake van een ernstige psychiatrische problematiek, zeer waarschijnlijk schizofrenie van het paranoïde type. Daarnaast is er sprake van antisociaal gedrag, waarschijnlijk in het kader van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Ook ten tijde van het tenlastegelegde was er sprake ernstige psychiatrische problematiek, zeer waarschijnlijk schizofrenie van het paranoïde type met daarnaast antisociaal gedrag. De tenlastegelegde feiten vallen goed te verklaren door te veronderstellen dat er sprake was van psychiatrische problematiek, zeer waarschijnlijk schizofrenie van het paranoïde type met tevens antisociaal gedrag. Agressieve delicten die in het verleden zijn gepleegd zijn op grond hiervan goed te verklaren. De verdachte voelde zich onheus bejegend en hij had het idee op te moeten komen voor zijn eigen belangen. Vanwege zijn psychiatrische problematiek en de daarmee samenhangende achterdocht en tevens oordeels- en kritiekstoornissen was hij niet goed in staat in te zien of het echt noodzakelijk was om te reageren op datgene wat hij tegenkwam. Minimaal is er sprake van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Zonder adequate behandeling wordt de kans op recidive als groot ingeschat. Absoluut nodig is dat betrokkene wordt behandeld. Zeer waarschijnlijk heeft hij vooral antipsychotische medicatie nodig, om zijn psychische problemen te doen verminderen en een zekere tot grote mate van ziektebesef te doen ontstaan, hetgeen weer faciliterend kan werken voor een adequate psychiatrische behandeling. Rapporteur adviseert daarom TBS met dwangverpleging op te leggen. IV. De aanvullende rapportage Pro Justitia d.d. 8 november 2007, opgemaakt en ondertekend door drs. M.H. de Groot, klinisch psycholoog: de inhoud van het door rapporteur uitgebrachte rapport blijft ongewijzigd ook al zou feit 1(287;287 jct 45 Wetboek van Strafrecht, waarvan de verdachte door de rechtbank is vrijgesproken) niet op de tenlastelegging hebben gestaan. Rapporteur acht de verdachte gevaarlijk op grond van de combinatie van agressieve handelingen in het verleden en zijn psychiatrische problematiek, zeer waarschijnlijk schizofrenie van het paranoïde type. Het gebrek aan ziektebesef maakt het denken en handelen van betrokkene nog meer onvoorspelbaar. Naar inschatting van rapporteur blijft derhalve het risico op onvoorspelbaar agressief gedrag aanwezig zolang betrokkene zich niet adequaat (medicamenteus) laat behandelen. Beide deskundigen hebben ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep hun visie en advies bevestigd. Voorts heeft het hof in aanmerking genomen een adviesrapport van Palier Forensische & Intensieve zorg d.d. 17 oktober 2008, opgemaakt en ondertekend door D.J.M. Boers, reclasseringswerker en C. Smalt, unitmanager. Betrokkene geeft geen toestemming voor contact met zijn moeder en zijn jongere zus en heeft langere tijd geen contact gehad met familie. Vrienden van hem zijn niet op de hoogte van zijn detentie en hij heeft nooit langdurige relaties gehad. Hij geeft toestemming voor contact met een oom en tante, met het uitzendbureau waar hij in het verleden voor heeft gewerkt en met mw. L. Roorda, de psycholoog van de unit waar hij verblijft, maar het lukt rapporteur alleen contact te krijgen met de psycholoog. Betrokkene voelt zich niet "oprecht" behandeld door de rapporteurs van het NIFP. Hij herkent de psychiatrische klachten die hem worden toegeschreven niet en vindt dat teveel wordt uitgegaan van informatie uit het verleden en bedoelt daarmee het rapport van het Pieter Baan Centrum. Naar zijn zeggen gaat het goed op de afdeling waar hij verblijft (BIBA) en het contact met de medegedetineerden is goed. Hij wil zijn rijbewijs halen om in de toekomst het beroep van taxichauffeur te kunnen uitoefenen. Volgens de psycholoog zoekt betrokkene nauwelijks contact met anderen en is zeer op zichzelf. De BIBA is een veilige afdeling omdat het kleinere groep is en de medegedetineerden hebben ook psychische klachten, waardoor ieder meer met zichzelf bezig dan met anderen. Betrokkene vertoont geen probleemgedrag en houdt contact met de PIW-ers en met de psycholoog af. Als het contact verder gaat neemt zijn achterdocht toe. Betrokkene heeft geen hulpvraag. Uit een rapport van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering d.d. 12 juni 2007 blijkt dat de verdachte niet mee heeft willen werken aan onderzoek, zodat het rapportageverzoek is teruggezonden. Voorts blijkt uit een rapport van Parnassia Psycho Medisch centrum d.d. 4 september 2007 dat de verdachte geen toestemming heeft gegeven om referenten te spreken of informatie op te vragen bij instanties die in het verleden met hem te maken hadden. De verdachte heeft aldus onvoldoende zijn medewerking verleend en daarom is het rapportageverzoek teruggezonden. Tot slot heeft het hof in aanmerking genomen de rapportage Pro Justitia d.d. 12 mei 2004 van het Pieter Baan Centrum, opgemaakt en ondertekend door F.A.M.M. Koenraadt, psycholoog en W. Malkus, psychiater naar aanleiding van de poging tot doodslag op zijn buurman, voor welk feit de verdachte is veroordeeld. Betrokkene heeft geweigerd aan het onderzoek mee te werken, derhalve kan geen uitspraak worden gedaan over de toerekeningsvatbaarheid. Bij betrokkene is naar alle waarschijnlijkheid sprake van een persoonlijkheids-stoornis NAO met als kenmerken zich niet willen voegen naar maatschappelijke normen, een groot wantrouwen jegens de buitenwereld, egocentrisme, een gebrek aan empathie, een neiging tot verslaving, een extreme prikkelbaarheid en agressiviteit en het ontbreken van schuldgevoelens. Tevens zijn er aanwijzingen - hoewel retrospectief en polyinterpretabel - voor een psychotische stoornis, mogelijk in het kader van een paranoïde schizofrene ontwikkeling. Harde aanwijzingen voor het bestaan van psychotische belevingen zijn, vooral door het gebrek aan medewerking door betrokkene, niet verkregen zodat niet met zekerheid een diagnose kan worden gesteld. Naar het oordeel van het hof bieden de hiervoor onder I tot en met IV aangehaalde Pro Justitia rapportages geen aanknopingspunten voor een alternatief in de vorm van een andere (voorwaardelijke) maatregel ter beveiliging van de maatschappij. De verdachte werkt niet of onvoldoende samen met de reclassering die over hem rapporteert. Het hof acht- alles overwegende - de kans op ernstige recidive door impulsief en agressief handelen van de verdachte aanmerkelijk, indien de verdachte thans in vrijheid zou worden gesteld. De strafrechtelijke reacties - zoals begrepen in die eerdere veroordelingen - hebben hem er kennelijk niet toe gebracht op eigen kracht af te zien van het agressieve gedrag dat hij ook nu weer ten toon heeft gespreid. Bij het bepalen van de na te noemen maatregel heeft het hof in aanmerking genomen de inhoud van de rapportages Pro Justitia, de overige adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de ernst van de bewezenverklaarde feiten 4 en 7 en de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen wegens ernstige misdrijven. Naar het oordeel van het hof kan - in het bijzonder gezien de onder 4 en 7 bewezenverklaarde feiten en de recidive van impulsief agressief handelen van de verdachte - niet anders worden gereageerd dan met oplegging van de na te noemen maatregel. Met in achtneming van de beschouwingen, de conclusies en de adviezen van de gedragsdeskundigen, is het hof van oordeel dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is te achten voor de bewezenverklaarde feiten. De aard en de ernst van de onder 4 en 7 bewezenverklaarde feiten en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eisen naar 's hofs oordeel het opleggen van de maatregel tot terbeschikkingstelling van de verdachte, met bevel dat hij van overheidswege wordt verpleegd. Aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. Daarnaast acht het hof een gevangenisstraf als na te melden geboden. Het hof gaat - gelet op het voorgaande - derhalve voorbij aan een rapport d.d. 29 juli 2008, opgemaakt en ondertekend door H.E. Sanders, psychiater, aangezien rapporteur de verdachte slechts eenmaal heeft gesproken en daar hij ten tijde van het opmaken van zijn rapport geen kennis had van het volledige dossier en evenmin op de hoogte was van de aard en hoeveelheid van de eerdere veroordelingen van de verdachte. De raadsman heeft aangevoerd - kort gezegd - dat niet is voldaan aan de eisen gesteld in artikel 37a lid 3 juncto 37 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, aangezien de rapportages van de twee gedragsdeskundigen Blansjaar en De Groot niet minder dan een jaar voor aanvang van de terechtzitting zijn gedagtekend. Nu zijn cliënt geen instemming verleent om gebruik te maken van oudere rapportage, kan reeds daarom geen TBS met dwangverpleging worden opgelegd. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. De éénjaarstermijn begint met ingang van de dagtekening van het (eerst uitgebrachte) advies en eindigt op de dag waarop het onderzoek ter terechtzitting (opnieuw) is aangevangen (zie Hoge Raad NJ 2003, 624). In de onderhavige strafzaak is het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 20 juni 2008 aangevangen, derhalve binnen een jaar na dagtekening van de onder I tot en met IV bedoelde rapportages. Nu genoemd onderzoek op de terechtzitting van 17 oktober 2007, hoewel in andere samenstelling - met instemming van de advocaat-generaal en de verdediging - is voortgezet, dient het verweer mitsdien te worden verworpen. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat ten aanzien van cliënt niet, althans onvoldoende is vast te stellen in hoeverre de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de TBS-maatregel eist. Subsidiair wordt betoogd dat geen sprake is van een eventuele bewezenverklaring van een feit of feiten, waarvoor TBS met dwangverpleging kan worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar (heeft) veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zodat sprake is van een gemaximaliseerde TBS. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat toepassing van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit in de weg staan aan oplegging van TBS met dwangverpleging. Het hof verwerpt deze verweren op grond van het volgende. In artikel 37 a van het Wetboek van Strafrecht wordt artikel 285 uitdrukkelijk genoemd; de feiten 4 en 7 als bewezenverklaard vallen onder dit artikel. Uit voornoemde overwegingen is genoegzaam gebleken dat de ernst van deze feiten, in samenhang met de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen van (impulsieve) agressieve misdrijven, de tbs maatregel met dwangverpleging eist. 14. Beslag De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen voorwerpen, vermeld onder 1 tot en met 4 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zullen worden teruggegeven aan de verdachte. Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals deze vermeld zijn op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen zal het hof de teruggave gelasten aan verdachte. 15. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37a(oud), 37b, 57(oud), 63(oud), 266, 267, 285, 285(oud) en 300 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht. Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde. Veroordeelt de verdachte terzake de feiten 2,5 en 6 tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Gelast dat terzake de feiten 4 en 7 de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Het hof beveelt aan dat zo spoedig mogelijk met de behandeling zal worden aangevangen. Gelast de teruggave van de onder 1, 2, 3 en 4 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen aan de verdachte. Dit arrest is gewezen door mr. B.A. Stoker-Klein, mr. G.J.W. van Oven en mr. M. Moussault, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 oktober 2008. De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen. 1 Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 1 mei 2007 van de politie Haaglanden, nummer PL 1512/2007/11720-4, p. 296-297 en proces-verbaal nummer PL1501/2007/17469, p. 298-299. 2 Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 mei 2007 van de politie Haaglanden, nummer PL 1512/2007/11720-7, p. 300-301. 3 Proces-verbaal nummer PL1501/2007/17469, p. 298-299; proces-verbaal terechtzitting in hoger beroep van 17 oktober 2008. 4 Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 3 mei 2007 van de politie Haaglanden, nummer PL 1511/2007/24785-7, p. 307-309 en proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 25 september 2008. 5 Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 mei 2007 van de politie Haaglanden, nummer PL 1511/2007/24785-2, p. 310-311. 6 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 april 2007 van de politie Haaglanden, nummer PL 1514/2007/17469-123, p. 217-218. 7 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 januari 2007 van het Korps Landelijke Politiediensten, nummer PL 26S3/07-004736, p. 10-11. 8 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 januari 2007 van het Korps Landelijke Politiediensten, nummer PL 26S3/07-004736, p. 12. 9 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 januari 2007 van het Korps Landelijke Politiediensten, nummer PL 26S3/07-004736, p. 7-9. 10 Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 29 juni 2007 van de politie Haaglanden, nummer PL 1514/2007/17469-189, p. 418-420 en proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep van 20 juni 2008, p. 9-12. 11 Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 augustus 2007 van de politie Haaglanden, nummer PL1514/2007/17469-197, p. 424-425. 12 Zie de in noot 10 genoemde processen-verbaal. 13 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 augustus 2007 van de politie Haaglanden, nummer PL 1514/2007/17469-194, p. 408. 14 Proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep van 20 juni 2008, p. 12-13. 15 Proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg van 26 september 2007 en hetgeen op de terechtzitting in hoger beroep van 17 oktober 2008 naar voren is gekomen. 16 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 augustus 2007 van de politie Haaglanden, nummer PL 1514/2007/17469-198, p. 426. 17 Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 mei 2007 van de politie Haaglanden, nummer PL 1514/2007/17469-166, p. 333-334.