Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4785

Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers12/715447-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdacht van 1 primair: opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven 2: belaging 3 primair: feitelijke aanranding van de eerbaarheid 4: schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd Veroordeelt tot gevangenisstraf van twee jaar met TBS-maatregel.


Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG Sector strafrecht parketnummer: 12/715447-07 vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 november 2008 in de strafzaak tegen [verdachte], geboren op [geboortedatum (1955) en -plaats], wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in huis van bewaring De Torentijd te Middelburg. Raadsman: mr. Bronsveld, advocaat te Bergen op Zoom. 1 Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk op tegenspraak behandeld op de zitting van 6 november 2008, waarbij de officier van justitie, mr. De Kimpe, en de verdediging hun standpunten hebben kenbaar gemaakt. 2 De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de dagvaarding, zoals deze ter terechtzittingen van 27 februari 2008 (feit 3) en 6 november 2008 (feit 1) op vordering van de officier van justitie is gewijzigd, te weten dat: 1. hij op of omstreeks 27 september 2006 te Middelburg opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, hebbende hij, verdachte, met dat opzet die [slachtoffer 1] eenmaal of meermalen een kop/beker koffie, met daarin (telkens) heimelijk een dosis, in elk geval een hoeveelheid van het slaapmiddel Dormicum, bevattende de stof Midazolam, in elk geval een hoeveelheid van een (krachtig) verdovend middel, doen drinken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] in staat van bewusteloosheid is geraakt, althans in slaap is gevallen en hebbende hij, verdachte, aldus die [slachtoffer 1] de bewegingsvrijheid ontnomen en/of die [slachtoffer 1] belet zich (vrij) te bewegen waarheen zij wilde; art 282 lid 1 wetboek van strafrecht subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring mocht leiden hij op of omstreeks 27 september 2006 te Middelburg, opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend, althans opzettelijk mishandelend, een persoon, [slachtoffer 1], opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal koffie, met daarin (telkens) een overdosis, in elk geval een hoeveelheid van het middel Midazolam, in elk geval een overdosis/hoeveelheid van een krachtig sedatief middel, zijnde een voor de gezondheid schadelijke stof heeft gegeven, tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] gedrogeerd is geraakt, in elk geval schade voor de gezondheid heeft ondervonden en/of de gezondheid van die [slachtoffer 1] is benadeeld; art 304 ahf onder 3 wetboek van strafrecht art 301 lid 1 Wetboek van Strafrecht 2. hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2007 tot en met 11 november 2007 te Middelburg en/of Vlissingen, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 2] in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte in voornoemde periode die [slachtoffer 2] meermalen in de nachtelijke uren en/of avonduren ongewenst, hinderlijk en/of intimiderend met een auto (gedurende een langere tijd) achtervolgd/gevolgd terwijl die [slachtoffer 2] zich op een fiets verplaatste; art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht 3. hij op of omstreeks 10 juli 2007 te Vlissingen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het opzettelijk ontuchtig naakt voor/bij die [slachtoffer 3] te gaan staan en daarbij zichzelf af te trekken en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het opzettelijk gewelddadig - vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer 3] en/of - op de grond en/of in het zand duwen/drukken van die [slachtoffer 3]; art 246 Wetboek van Strafrecht en voor zover terzake het onder 3 tenlastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat hij op of omstreeks 10 juli 2007 te Vlissingen, door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer 3] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk - terwijl hij, verdachte, (deels) niet gekleed was en zichzelf stond af te trekken – die [slachtoffer 3] vastgepakt en/of vastgehouden en/of op de grond en/of in het zand geduwd/gedrukt, waardoor die [slachtoffer 3] gedwongen werd toe te kijken, in elk geval aanwezig te zijn bij de door hem, verdachte, gepleegde seksuele handelingen; art 284 Wetboek van Strafrecht en voor zover terzake het onder 3 subsidiair telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat hij op of omstreeks 10 juli 2007 te Vlissingen zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de duinen ter hoogte van de weg Zwanenburg, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden; art 239 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht 4. hij op of omstreeks 09 juni 2005 te Vlissingen zich opzettelijk oneerbaar heeft gemasturbeerd op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten op een trap van het strand gelegen aan de Zwanenburgseweg; art 239 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht 3 De voorvragen De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging. 4 De beoordeling van het bewijs 4.1 De bewijsmiddelen Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht. 4.2 De bewijsoverwegingen De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Feit 1 De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Zij baseert zich hierbij op de aangifte, de uitslag van het NFI met betrekking tot het aantreffen van de stof Midazolam in het bloed van aangeefster, de uitslag van het NFI met betrekking tot het aantreffen van de stof Midazolam in een zwart-witte mok en de verklaring van verdachte dat hij aangeefster koffie heeft gegeven. De officier van justitie heeft betoogd dat er sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving, omdat aangeefster is gedrogeerd door verdachte. Doordat zij door verdachte in een machteloze toestand was gebracht, kon zij niet beslissen om weg te gaan en was zij derhalve beroofd van haar vrijheid. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem onder 1 ten laste gelegde, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft betoogd dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte aangeefster heeft gedrogeerd. Hij heeft voorts aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte aangeefster wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd, omdat er geen sprake is geweest van dwang. De rechtbank overweegt het volgende. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat zij, na het drinken van twee kopjes koffie bij verdachte, onwel is geworden. Volgens aangeefster rook en smaakte de koffie die zij van verdachte kreeg naar mannenparfum. Zij is vervolgens op advies van verdachte op bed gaan liggen, waar zij na ruim twee uur ontwaakte. Aangeefster herinnert zich niets meer vanaf het moment dat ze op bed ging liggen tot het moment dat ze ontwaakte. Aangeefster heeft verklaard de koffie te hebben gedronken uit een zwart-witte mok. Uit onderzoek van het NFI blijkt dat in één van de twee uit de vaatwasser van verdachte inbeslaggenomen mokken, de stof Midazolam is aangetroffen. Deze stof is ook in het bloed van aangeefster aangetroffen. Uit gegevens van de apotheek waar verdachte zijn medicijnen ophaalt, blijkt dat op 20 september 2004 en 23 september 2004 het slaapmiddel Dormicum aan verdachte is verstrekt. In het dossier bevindt zich voorts de verklaring van getuige [getuige 1], apotheker van beroep, waaruit blijkt dat Midazolam wordt verkocht onder de productnaam Dormicum. Verdachte heeft verklaard dat hij alleen in 2004 het slaapmiddel Dormicum heeft gebruikt en dat hij op aanraden van zijn huisarts een tablet in een kopje water oploste, zodat het sneller in het bloed zou worden opgenomen. Hij heeft voorts verklaard dat hij het middel na 2004 niet meer in huis heeft gehad. Volgens verdachte heeft hij aangeefster niet opzettelijk een kop koffie met daarin een tablet Dormicum te drinken gegeven, maar was er sprake van een vergissing. Verdachte sluit niet uit dat hij over het hoofd heeft gezien dat zich in de kop, waaruit aangeefster koffie dronk, reeds een tablet Dormicum bevond, welke hij voor zichzelf zou oplossen in water. De rechtbank heeft verdachte ter terechtzitting voorgehouden dat er op één van de mokken die door het NFI zijn onderzocht, een streepjescode op de onderkant is bevestigd. Verdachte heeft desgevraagd verklaard dat deze mokken niet lang voor het onderhavige feit, hoogstens een paar maanden ervoor, aan hem cadeau zijn gegeven. Nu verdachte heeft verklaard dat het nieuwe mokken betrof, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat het tablet van het slaapmiddel Dormicum uit 2004 per ongeluk in één van die mokken zat, ongeloofwaardig. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster opzettelijk meermalen een kop/beker koffie met daarin heimelijk een hoeveelheid van het slaapmiddel Dormicum, bevattende de stof Midazolam, heeft doen drinken, ten gevolge waarvan aangeefster in slaap is gevallen. De rechtbank is het met de raadsman eens dat artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht een element van dwang en/of geweld in zich houdt. De rechtbank overweegt evenwel dat vrijheidsberoving ook plaats kan vinden op andere manieren dan door iemand op te sluiten of vast te binden. Uit artikel 81 van het Wetboek van Strafrecht volgt dat met het plegen van geweld gelijk wordt gesteld het brengen in een staat van bewusteloosheid of onmacht. Door aangeefster koffie te drinken te geven met daarin het slaapmiddel Dormicum, waardoor aangeefster in slaap is gevallen, heeft verdachte haar in een staat van onmacht gebracht; zij kon op dat moment immers niet langer vrijelijk haar wil bepalen en het huis van verdachte verlaten. Verdachte heeft zodoende door middel van geweld aan aangeefster haar bewegingsvrijheid ontnomen, zodat gesproken kan worden van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan. Feit 2 De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit. Zij baseert zich hierbij op de aangifte. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem onder 2 ten laste gelegde, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft hieromtrent betoogd dat het signalement dat aangeefster en haar ouders van de man die haar heeft gevolgd hebben gegeven, niet overeenkomt met het signalement van verdachte. Volgens de raadsman heeft de politie de mogelijkheid buiten beschouwing gelaten dat wellicht iemand anders gebruik heeft gemaakt van de auto van verdachte, zonder dat verdachte hiervan op de hoogte was. Voor zover verdachte aangeefster ooit is tegengekomen in het verkeer, berust dit op toeval, aldus de raadsman. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat hetgeen ten laste is gelegd niet juridisch is te kwalificeren als belaging, omdat uit de aangifte blijkt dat verdachte aangeefster nooit heeft aangesproken of op andere wijze heeft getracht in contact met aangeefster te komen. De rechtbank overweegt het volgende. Uit de aangifte van [slachtoffer 2] blijkt dat zij twee keer op de fiets in de nachtelijke uren en één keer in de avonduren is achtervolgd door telkens dezelfde man in dezelfde auto. Na de laatste keer dat zij werd achtervolgd door de man in de auto, heeft zij het kenteken van de auto onthouden. Zij heeft hierop haar moeder gebeld en het kenteken aan haar moeder doorgegeven. Uit de verklaringen van de moeder en de stiefvader van aangeefster blijkt dat zij dezelfde nacht een man in een auto met het kenteken dat aangeefster aan hen had doorgegeven, hebben aangesproken. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de nachtelijke uren is aangesproken door een man een vrouw die tegen hem hebben gezegd dat hij hun dochter lastig viel. Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee vast dat verdachte de man is waar aangeefster over verklaart in haar aangifte. Gelet hierop acht de rechtbank het onaannemelijk dat verdachte aangeefster (steeds) bij toeval tegenkwam in het verkeer. De rechtbank wijst hierbij op de aangifte, waarin aangeefster zeer gedetailleerd beschrijft welke routes zij fietste en de wijze waarop verdachte haar over precies deze route in de auto achtervolgde. Zij beschrijft voorts hoe zij verdachte probeerde af te schudden, maar dat dit niet lukte. Tevens blijkt uit de aangifte dat verdachte met zijn auto in de straat waar aangeefster woont, aanwezig was. Verdachte heeft omtrent de reden van zijn aanwezigheid in die straat verschillende verklaringen afgelegd. Zo heeft hij bij de politie verklaard dat hij in de buurt aan het wandelen was en dat hij daarna naar zijn moeder zou gaan, die daar in de buurt woont. Ter terechtzitting heeft verdachte echter verklaard dat hij eerst naar Djembé-les was gegaan en daarna naar een vriendin die in de buurt van aangeefster woont. Nu verdachte verschillende verklaringen heeft afgelegd over de reden van zijn aanwezigheid in de straat van aangeefster, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte ongeloofwaardig is. Art. 285b lid 1 van het Wetboek van Strafrecht beoogt de persoonlijke levenssfeer van een individu te beschermen tegen ongewenste inbreuken door derden. Echter, niet iedere inbreuk op iemands persoonlijke levenssfeer is van dien aard dat sprake is van belaging, zoals bedoeld in voornoemd artikel. Om te kunnen spreken van belaging moeten de gedragingen van de belager: - van een bepaalde aard zijn; - van een bepaalde duur en/of frequentie zijn, en - bedoeld zijn om bij de belaagde een handelen, nalaten of vrees op te wekken. Daarbij zijn met name de eerste twee vereisten van doorslaggevend belang. Tussen deze vereisten bestaat volgens de rechtbank een samenhang in die zin dat hoe grover de betreffende handelingen een inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer, hoe kleiner het aantal keren behoeft te zijn of hoe korter de periode kan zijn alvorens van belaging gesproken kan worden. En andersom, hoe kleiner de inbreuk is, hoe vaker en langduriger deze gepleegd moet worden alvorens van belaging sprake zal zijn. Uit het dossier leidt de rechtbank het volgende af: - op ongeveer 11 oktober 2007 heeft verdachte [slachtoffer 2], die zich op een fiets verplaatste, in de nachtelijke, uren ongewenst, hinderlijk en intimiderend met een auto achtervolgd; - ongeveer twee weken later heeft verdachte [slachtoffer 2], die zich op een fiets verplaatste, wederom in de nachtelijke uren, ongewenst, hinderlijk en intimiderend met een auto achtervolgd; - op 10 november 2007 heeft verdachte [slachtoffer 2], die zich op een fiets verplaatste, in de avonduren, ongewenst, hinderlijk en intimiderend met een auto achtervolgd; - op 11 november 2007 bevond verdachte zich met zijn auto in de straat van [slachtoffer 2]. Gelet op het vorenstaande hebben in de tenlastegelegde periode in totaal vier incidenten plaatsgevonden. Bij de beoordeling van de vraag of deze incidenten belaging, als bedoeld in artikel 285b lid 1 van het Wetboek van Strafrecht opleveren, houdt de rechtbank rekening met het feit dat drie van de vier incidenten plaatsvonden in de nachtelijke uren en avonduren en dat aangeefster zeer kwetsbaar was, omdat zij twee van de keren dat zij werd gevolgd alleen fietste. De rechtbank stelt tevens vast dat de incidenten zich afspeelden in een relatief korte periode van ruim vijf weken. Dat die terugkerende confrontaties met verdachte door aangeefster als zeer intimiderend en bedreigend zijn ervaren, blijkt genoegzaam uit haar aangifte. In het licht van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de aard, de duur en de frequentie van de incidenten in onderlinge samenhang bezien van dien aard zijn dat kan worden gesproken van het stelselmatig aantasten van de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2]. De afwezigheid van verbaal contact doet niet af aan het hinderlijke en intimiderende karakter van verdachtes optreden, zoals hierboven omschreven. De rechtbank verwerpt derhalve de verweren van de raadsman. Feit 3 De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 primair ten laste gelegde feit. Zij baseert zich op de aangifte, het proces-verbaal van “tonen selectie bij sequentiële fotobewijsconfrontatie” en de verklaring van verdachte dat hij wel eens op de plek, zoals is vermeld in de tenlastelegging, is geweest. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem onder 3 ten laste gelegde, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft betoogd dat het proces-verbaal van “tonen selectie bij sequentiële fotobewijsconfrontatie” van het bewijs dient te worden uitgesloten, omdat de voorgeschreven procedure hieromtrent niet is gevolgd. Volgens de raadsman is hij niet uitgenodigd om de fotoconfrontatie bij te wonen. Voorts is het proces-verbaal onjuist opgemaakt, nu in het proces-verbaal van voorbereiding, gevolgde werkwijze en procedure van fotobewijsconfrontatie met de getuige [slachtoffer 3] is vermeld dat de raadsman van de uitnodiging om de fotobewijsconfrontatie bij te wonen gebruik zou hebben gemaakt, maar was dit niet het geval, aldus de raadsman. De rechtbank overweegt het volgende. Uit de aangifte van [slachtoffer 3] blijkt dat zij in het Duits werd aangesproken door een naakte man. Deze man vroeg aan haar of zij seks met hem wilde, terwijl hij zichzelf aftrok. Toen aangeefster weigerde en zei dat ze de politie zou bellen, pakte de man haar vast bij haar hoofd en duwde haar gezicht in het zand. De man trok zich af, terwijl hij aangeefster in het zand drukte. Aangeefster heeft na een meervoudige fotobewijsconfrontatie de foto van verdachte aangewezen en zij heeft verklaard dat zij voor 97% de man op de foto herkent als de man waarover zij spreekt in haar aangifte. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal van voorbereiding, gevolgde werkwijze en procedure van fotobewijsconfrontatie met de getuige [slachtoffer 3]. Uit de slotzin van het betreffende proces-verbaal blijkt dat de in het proces-verbaal opgenomen zinsneden slechts van toepassing zijn indien in het hokje voor de zinsnede een kruis is geplaatst. Nu in het hokje van de door de raadsman bedoelde zinsnede geen kruis is geplaatst, is deze zinsnede niet van toepassing en is het proces-verbaal derhalve niet onjuist opgemaakt. De rechtbank overweegt voorts dat uit artikel 9 van het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek blijkt dat de officier van justitie en de raadsman zo mogelijk in de gelegenheid worden gesteld om voorafgaand aan de meervoudige fotoconfrontatie opmerkingen te maken omtrent de te tonen selectie. Uit de tekst van dit artikel blijkt dat het op de hoogte stellen van de raadsman en de officier van justitie geen dwingend vereiste is. Hoewel de rechtbank de raadsman moet toegeven dat het correcter zou zijn geweest indien hij op de hoogte was gesteld van de fotoconfrontatie, is zij van oordeel dat het feit dat dit niet is gebeurd niet dient te leiden tot uitsluiting van het resultaat voor het bewijs. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit het proces-verbaal blijkt dat ook de officier van justitie niet op de hoogte is gesteld van de fotoconfrontatie. Verdachte heeft ontkend dat hij het onderhavige feit heeft gepleegd. Hij heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat hij niet veel Duits spreekt. Dit staat echter haaks op de verklaring van de ex-echtgenote van verdachte, mevrouw [naam]. Zij heeft verklaard dat verdachte zich, naast Frans en Engels, verstaanbaar kan maken in de Duitse taal. Voorts blijkt uit het dossier dat de moeder van verdachte Duitse is. De rechtbank acht derhalve de verklaring van verdachte dat hij niet veel Duits spreekt, ongeloofwaardig. De rechtbank overweegt voorts dat onderhavig feit heeft plaatsgevonden op een plek waarover verdachte heeft verklaard dat hij daar wel eens komt. Gelet op de aangifte en het proces-verbaal “tonen selectie bij sequentiële fotobewijsconfrontatie”, waarbij de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde wordt geschoven, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan. Feit 4 De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 ten laste gelegde feit. Zij baseert zich op de aangiftes en de verklaring van verdachte dat hij op de in de tenlastelegging genoemde datum en plaats aanwezig was. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte dat hij aan het urineren was ongeloofwaardig. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem onder 4 ten laste gelegde, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft betoogd dat uit de verklaringen van de getuigen niet blijkt dat verdachte degene is die op de in de tenlastelegging vermelde datum en plaats heeft gestaan. De rechtbank overweegt het volgende. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij weliswaar op de in de tenlastelegging genoemde datum (9 juni 2005) en plaats aanwezig was, maar dat hij aan het urineren was. Volgens de verdachte hebben de aangeefsters ten onrechte het urineren aangezien voor masturberen. Uit de verklaringen van aangeefsters [aangeefster 1] en [aangeefster 2], allebei van medio november 2005, blijkt dat zij hebben gezien dat, terwijl zij een man op de trap van het strand passeerden, deze man daar aan het masturberen was. Zij verwijzen in hun aangifte beide naar een melding die zij toentertijd van dit feit hebben gemaakt bij de politie. In het dossier bevindt zich ook een proces-verbaal, waaruit blijkt dat al op 9 juni 2005 bij de politie een melding binnen kwam dat mevrouw [aangeefster 1] en mevrouw [aangeefster 2] getuigen waren geweest van het feit dat een man aan het masturberen was op het strand te Vlissingen. Volgens de verbalisant werd door beide meldsters geconstateerd dat de man is weggereden in een blauwe auto, met kenteken [mogeljk kentekennummer]. Uit het BPS blijkt dat verdachte op dat moment in het bezit was van een blauwe Renault, voorzien van kenteken [kentekennummer]. Verdachte heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat hij in 2005 in het bezit was van een blauwe Renault. Hij kan zich het kenteken echter niet meer herinneren. De verklaring van verdachte dat hij aan het urineren was, acht de rechtbank, gelet op de hierboven omschreven verklaringen van de getuigen en het proces-verbaal omtrent de melding van aangeefsters, ongeloofwaardig, nu er naar het oordeel van de rechtbank geen onduidelijkheid kan bestaan over het verschil tussen masturberen en urineren. Daar komt bij dat in de melding wordt gesproken over een man die op de trap zit, waarbij het de rechtbank onwaarschijnlijk voorkomt dat verdachte toen op de trap zat te urineren. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk oneerbaar heeft gemasturbeerd op of aan een plaats die voor het openbaar verkeer bestemd is. 4.3 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat 1 primair hij op 27 september 2006 te Middelburg opzettelijk M.C. Corbijn wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd hebbende hij, verdachte, met dat opzet die Corbijn meermalen een kop/beker koffie, met daarin heimelijk een dosis, van het slaapmiddel Dormicum, bevattende de stof Midazolam, doen drinken, ten gevolge waarvan die in slaap is gevallen en hebbende hij, verdachte, aldus die Corbijn de bewegingsvrijheid ontnomen 2. hij in de periode van 1 oktober 2007 tot en met 11 november 2007 te Middelburg en Vlissingen, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van E. Goudt, met het oogmerk die E. Goudt, dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft verdachte in voornoemde periode die Goudt meermalen in de nachtelijke uren en/of avonduren ongewenst, hinderlijk en intimiderend met een auto gedurende een langere tijd achtervolgd terwijl die Goudt zich op een fiets verplaatste. 3 primair hij op 10 juli 2007 te Vlissingen, door geweld E.K. Turon heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling bestaande uit het opzettelijk ontuchtig naakt voor/bij die Turon te gaan staan en daarbij zichzelf af te trekken en bestaande dat geweld uit het opzettelijk gewelddadig - vastpakken en vasthouden van die Turon en - in het zand duwen/drukken van die Turon. 4. hij op 09 juni 2005 te Vlissingen opzettelijk oneerbaar heeft gemasturbeerd op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten op een trap van het strand gelegen aan de Zwanenburgseweg. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 5 De strafbaarheid Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op. Toerekeningsvatbaarheid Omtrent de geestvermogens van verdachte ten tijde van het begaan van de tenlastegelegde feiten hebben C.M. van Deutekom, klinisch psycholoog en J.M.J.F. Offermans, psychiater, een onderzoek verricht. De deskundigen hebben op 27 oktober 2008 gezamenlijk over hun bevindingen gerapporteerd. Naar het oordeel van de deskundigen was bij verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een zeer ernstige persoonlijkheidsproblematiek, diagnostisch tot uitdrukking komend in een narcistische en paranoïde persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast worden bij verdachte antisociale kenmerken aangetroffen. Verdachte komt over als een beperkte man, die snel in woede ontsteekt en erg krenkbaar is, en die vooral veel boosheid naar vrouwen ervaart, die zich in passief-agressieve en geseksualiseerde vorm manifesteert. Agressie en seksualiteit lijken zich in verdachtes gedrag voortdurend te vermengen, maar het ontbreekt verdachte aan inzicht in zowel de ene als de andere component van zijn handelen. Verdachte heeft weliswaar de ongeoorloofdheid van de bewezenverklaarde feiten kunnen inzien, doch is in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat geweest zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef- te bepalen. De deskundigen zijn tot conclusie gekomen dat verdachte als gevolg van het bovenstaande ten aanzien van feiten 1 en 2 verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de feiten. Ten tijde van het plegen van de feiten 3 en 4 was verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar. De deskundigen hebben ter terechtzitting verklaard, met herstel van de schrijffout die in de conclusie van het rapport vermeld staat, dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten 3 en 4 enigszins verminderd toerekeningsvatbaar was, omdat het deel van de basale macht-onmacht problematiek meer tot uitdrukking komt bij feiten 1 en 2 dan feiten 3 en 4. De rechtbank is, anders dan de deskundigen, van oordeel dat het machtsaspect van de problematiek van verdachte tevens sterk tot uitdrukking komt bij feit 3. De rechtbank komt derhalve tot de conclusie dat verdachte de strafbare feiten onder 1, 2 en 3 in verminderde mate kunnen worden toegerekend en feit 4 in enigszins verminderde mate. Er is echter geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte volledig uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 6 De strafoplegging 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. 6.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft verzocht, voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, een voorwaardelijke gevangenisstraf c.q. werkstraf aan verdachte op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman, indien de rechtbank het advies van het NIFP volgt, de rechtbank verzocht een contra-expertise te laten gelasten, dan wel een terbeschikkingstelling met bijzondere voorwaarden op te leggen. 6.3 Het oordeel van de rechtbank Verdachte heeft een medewerkster van Thuiszorg wederrechtelijk van de vrijheid beroofd door haar twee koppen koffie met daarin de stof Midazolam te drinken te geven. Zij is hierdoor in slaap gevallen. Het slachtoffer kan zich niets meer herinneren vanaf het moment dat zij in slaap viel tot het moment dat zij wakker werd. Blijkens een aanvullende verklaring van het slachtoffer heeft dit feit een grote impact op haar gehad. Zo is zij onder behandeling geweest bij een psycholoog en is zij bang om alleen thuis te zijn. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij iemand die hem in huis kwam helpen op deze manier heeft behandeld. Voorts heeft verdachte zich gedurende een periode van ruim vijf weken schuldig gemaakt aan belaging van een jonge vrouw. Hij heeft haar in de nachtelijke uren en avonduren hinderlijk en intimiderend met de auto achtervolgd, terwijl zij zich op de fiets verplaatste. Voorts heeft hij zich in de straat waar het slachtoffer woonde, opgehouden. Het slachtoffer heeft de handelingen van verdachte als uitermate bedreigend en ingrijpend ervaren. Dergelijke feiten hebben een grote impact op het slachtoffer en kunnen leiden tot langdurige psychische schade, hetgeen ook blijkt uit haar slachtofferverklaring die ter zitting is overgelegd. Blijkens deze verklaring heeft de belaging het slachtoffer angst ingeboezemd en onzeker gemaakt. Daarnaast heeft verdachte, ter bevrediging van zijn seksuele behoefte, terwijl hij naakt was, een jonge vrouw benaderd en heeft hij, terwijl hij haar vast hield en haar hoofd in het zand drukte, in haar bijzijn gemasturbeerd. Verdachte heeft de vrouw op deze wijze in een zeer bedreigende situatie gebracht. Verdachte heeft zich laten leiden door zijn eigen seksuele gevoelens en in het geheel geen rekening gehouden met de gevolgen van zijn gedragingen voor het slachtoffer. Blijkens de aangifte heeft het feit psychische gevolgen voor het slachtoffer gehad. Zo had zij nachtmerries en is zij onder behandeling geweest bij een psycholoog. Door zijn handelen heeft verdachte blijk gegeven van een schrijnend gebrek aan respect voor de gevoelens en de lichamelijke integriteit van zijn medemens. Ten slotte heeft verdachte op of aan een plaats die voor het openbaar verkeer bestemd is, gemasturbeerd. Dergelijk aanstootgevend gedrag levert een forse verstoring van de openbare orde op. Uit het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 13 november 2007 blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en mishandeling. De rechtbank zal hiermee in het nadeel van verdachte rekening houden. Blijkens bovengenoemd uittreksel liep verdachte nog in een proeftijd ten tijde van de onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten. Dit was voor verdachte kennelijk geen beletsel door te gaan met het plegen van strafbare feiten. Uit het psychiatrische en psychologische rapport en de verklaring van de getuige-deskundigen ter terechtzitting blijkt het volgende. Verdachte komt uit het onderzoek naar voren als een man die in intellectueel opzicht op laaggemiddeld – (rand)zwakbegaafd niveau functioneert. Hij lijdt aan een ernstige persoonlijkheidsstoornis. Voorts worden antisociale kenmerken aangetroffen. Het recidivegevaar wordt door de deskundigen als groot geschat ten aanzien van (diffuus) seksueel grensoverschrijdend gedrag. Volgens de deskundigen heeft verdachte geen ziekte-inzicht. Hierdoor zien de deskundigen geen mogelijkheden het recidivegevaar terug te dringen middels (een) bijzondere voorwaarde(n) bij een deels voorwaardelijke straf dan wel middels een terbeschikkingstelling met voorwaarden. De deskundigen hebben derhalve geadviseerd een terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Namens verdachte is verzocht om een contra-expertise, omdat het onderzoek naar de geestvermogens van verdachte niet volledig is geweest. De rechtbank overweegt hieromtrent dat uit het gezamenlijk rapport van de deskundigen en de verklaring van de getuige-deskundigen ter terechtzitting blijkt dat het onderzoek volledig is geweest. De rechtbank acht zich derhalve voldoende voorgelicht omtrent de geestvermogens van verdachte en ziet derhalve geen reden om een contra-expertise uit te laten voeren. Zij wijst het verzoek derhalve af. De raadsman van verdachte heeft verzocht aan verdachte een terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. De rechtbank overweegt hieromtrent dat zij geen ruimte ziet voor een terbeschikkingstelling met voorwaarden, omdat uit het rapport van de deskundigen en de verklaring van de getuige-deskundigen ter terechtzitting blijkt dat bij het opleggen van een terbeschikkingstelling met voorwaarden onvoldoende de veiligheid van de maatschappij kan worden gegarandeerd. Verdachte zal zich mede door zijn problematiek niet uit eigen beweging (kunnen) houden aan voorwaarden die een vorm van behandeling inhouden. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats dan de officier van justitie heeft geëist. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de mate waarin het feit aan verdachte kan worden toegerekend enerzijds en de impact die het feit op de samenleving heeft gehad anderzijds. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege dient te worden opgelegd. Zij is van oordeel dat de feiten 1, 2 en 3 feiten zijn waarvoor terbeschikkingstelling kan worden opgelegd en dat voor het overige aan de wettelijke vereisten daarvoor is voldaan. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eisen de oplegging van deze maatregel. 7 De benadeelde partij De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft een voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces ingediend terzake van geleden immateriële schade. De officier van justitie en de raadsman hebben beide geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vordering, omdat de benadeelde partij zich in onderhavig strafproces niet kan voegen als benadeelde partij. De rechtbank overweegt dat verdachte niet wordt vervolgd voor het feit waaruit de schade van de benadeelde partij zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. 8 De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 57, 239, 246, 282 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 9 De beslissing De rechtbank: Bewezenverklaring - verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven; - verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten opleveren: 1 primair: opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven 2: belaging 3 primair: feitelijke aanranding van de eerbaarheid 4: schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd Strafoplegging - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twee jaar; - bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf. Maatregel - gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege; Benadeelde partij - bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht; Dit vonnis is gewezen door mr. Meeuwis, voorzitter, mr. Hopmans en mr. Schröder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Lantai, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 november 2008.