Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4847

Datum uitspraak2008-11-11
Datum gepubliceerd2009-02-25
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers200.010.113
Statusgepubliceerd


Indicatie

Art 29b lid 1 WJZ, art 19 Rv Verzoek tot verlenging gesloten plaatsing is niet aan de jeugdige (en zijn raadsman) verstrekt: schending van hoor en wederhoor. Dit leidt tot vernietiging en tot afwijzing van het verzoek tot verlenging.


Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer 200.010.113 beschikking van de familiekamer van 11 november 2008 inzake [verzoeker], verblijvende te [plaatsnaam], verzoeker, verder te noemen "[verzoeker]", advocaat: mr. F.G.W.M. Huijbers, tegen: stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland, gevestigd te Nijmegen, verweerster, verder te noemen "de stichting". 1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep 1.1 Het hof heeft op 2 september 2008 een tussenbeschikking gegeven. 1.2 Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 2 oktober 2008 van de advocaat van [verzoeker] met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank Arnhem van 22 april 2008 en een brief van 10 oktober 2008 van de stichting. 2. De motivering van de beslissing 2.1 Het hof neemt over en blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 2 september 2008, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist. 2.2 In die tussenbeschikking heeft het hof de advocaat van [verzoeker] verzocht het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 april 2008 bij de rechtbank Arnhem en van een eventueel nadien gehouden (aanvullende) mondelinge behandeling aan het hof over te leggen, omdat bij de tussenbeschikking door het hof onduidelijk is geoordeeld of het verzoekschrift van de stichting gedateerd op 24 april 2008 betreffende de verlenging van de machtiging voor plaatsing van [verzoeker] in gesloten jeugdzorg zich ten tijde van de mondelinge behandeling van 22 april 2008 in het ten grondslag liggende dossier bevond. Bij de onder 1.2 genoemde brief van 2 oktober 2008 is het proces-verbaal van 22 april 2008 aan het hof overgelegd. 2.3 Bij de brief van 2 oktober 2008 van de advocaat van [verzoeker] handhaaft [verzoeker] zijn stelling dat met betrekking tot het verlengingsverzoek van de machtiging tot plaatsing in gesloten jeugdzorg van 24 april 2008 geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. De stichting stelt bij haar brief van 10 oktober 2008 daarentegen dat op genoemd verzoek wel degelijk hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden, omdat de advocaat van [verzoeker] op de mondelinge behandeling van 22 april 2008 akkoord is gegaan met het voorstel van de kinderrechter om niet een nieuwe zitting uit te roepen voor de verlenging van de machtiging, maar om direct te beslissen op zowel het verzoek tot afgifte van de machtiging als op het verzoek tot verlenging van de machtiging. Voorts stelt de stichting dat uit de verzoekschriften van 4 en 24 april 2008 blijkt dat deze op inhoud nagenoeg identiek zijn. 2.4 Ingevolge artikel 19 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) stelt de rechter partijen over en weer in de gelegenheid hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en zich uit te laten over elkaars standpunten en over alle bescheiden en andere gegevens die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht, een en ander tenzij uit de wet anders voortvloeit. Bij zijn beslissing baseert de rechter zijn oordeel, ten nadele van een der partijen, niet op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten. 2.5 [verzoeker] beroept zich op schending van een fundamenteel beginsel van procesrecht. De in verband daarmede aan partijen te bieden bescherming brengt mede dat wanneer de rechter zich ter staving van een voor zijn beslissing relevante vaststelling blijkt te hebben bediend van een stuk tot kennisneming waarvan en uitlating waarover partijen onvoldoende gelegenheid is gegeven, moet worden aangenomen dat hij bij het vormen van zijn oordeel ook overigens op dat stuk acht heeft geslagen, zulks tenzij hij in zijn uitspraak dat stuk voor het overige ondubbelzinnig terzijde heeft gesteld (vgl. HR 1 december 1989, NJ 1990, 438). In deze zaak gaat het om een essentieel stuk, namelijk het inleidende verzoekschrift met bijlagen, waarop de bestreden beschikking van de kinderrechter van 6 mei 2008 is gegrond. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat van het verzoekschrift tot verlenging van 24 april 2008 melding is gemaakt, laat staan dat de inhoud van dit verzoek aan [verzoeker] bekend is gemaakt en [verzoeker] voldoende gelegenheid is gegeven om zich over het verzoek tot verlenging van de machtiging uit te laten. Evenmin blijkt uit het proces-verbaal dat de advocaat van [verzoeker], dan wel [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling van 22 april 2008 akkoord is gegaan met een voorstel van de kinderrechter om niet een nieuwe zitting uit te roepen voor de verlenging van de machtiging, maar om direct te beslissen op zowel het verzoek tot afgifte van de machtiging als op het verzoek tot verlenging van de machtiging. Van een dergelijk voorstel van de kinderrechter blijkt bovendien in het geheel niet uit het proces-verbaal. Daar komt bij dat het verzoekschrift tot verlenging gedateerd is op 24 april 2008 en in het proces-verbaal staat vermeld dat de kinderrechter op 22 april 2008 beschikking zal geven en dit uiteindelijk ook heeft gedaan bij beschikking van 22 april 2008, waarin de eerste machtiging tot plaatsing van [verzoeker] in gesloten jeugdzorg is gegeven. Dit impliceert te meer dat tijdens de mondelinge behandeling van 22 april 2008 het verzoek tot verlenging van de machtiging niet ter behandeling voorlag. Bovendien is van een verweerschrift of nagekomen reactie van [verzoeker] naar aanleiding van het verzoekschrift van 24 april 2008 niet gebleken. 2.6 Daargelaten of de inhoud van het verzoekschrift tot verlenging van de machtiging vrijwel overeenkomt met het eerste verzoekschrift tot afgifte van een machtiging gesloten jeugdzorg, is het hof van oordeel dat, gelet op het hiervoor onder 2.5 overwogene, [verzoeker] belang heeft bij zijn klacht. Het gaat hier om een geding waarbij het belang van [verzoeker] doorslaggevend moet zijn. Dit aspect brengt mede dat vernietiging van de bestreden beschikking alleen gewettigd is indien werkelijk sprake is van schending van het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor. Naar het oordeel van het hof is in deze zaak sprake van een dergelijke schending. Evident is dat op het moment van de mondelinge behandeling van 22 april 2008 bij de rechtbank Arnhem het verzoekschrift tot verlenging van de machtiging gesloten jeugdzorg zich niet in het dossier van de rechtbank bevond, niet in dat van [verzoeker] en evenmin in dat van de stichting. Van een nagekomen verweerschrift, dan wel een reactie van [verzoeker] naar aanleiding van het verzoekschrift tot verlenging is evenmin gebleken. Daar komt bij dat [verzoeker] bij monde van zijn advocaat ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep onweersproken heeft gesteld dat hij pas in hoger beroep voor het eerst kennis heeft genomen van het verzoekschrift tot verlenging van 24 april 2008 nadat de stichting deze als productie bij haar verweerschrift in het geding had gebracht. Gelet op het voorgaande en mede gelet op de omstandigheid dat het hier een plaatsing in een gesloten jeugdzorg betreft, waarbij [verzoeker] zijn vrijheid wordt ontnomen, is het hof van oordeel dat de schending van het beginsel van hoor en wederhoor tot gevolg heeft dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd (vergelijk HR 15-1-1993, NJ 1993, 594). 5. De beslissing Het hof, beschikkende in hoger beroep: vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem van 6 mei 2008, voor zover daarbij de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoeker] in een voorziening voor gesloten jeugdzorg is verlengd tot 6 december 2008, en in zoverre opnieuw beschikkende: wijst het verzoek van de stichting tot verlenging van de duur van de machtiging tot het doen opnemen en doen verblijven van [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg alsnog af; Deze beschikking is gegeven door mrs. C.W.P. van Gelder, G.J. Rijken en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. J. de Ruiter-Kok als griffier, en is op 11 november 2008 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.