
Jurisprudentie
BG4870
Datum uitspraak2008-11-04
Datum gepubliceerd2008-11-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers07/2976
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers07/2976
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 30 november 2004 heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op grond van de Subsidieregeling capaciteitsvermindering Ijsselmeervisserij en innovatie aquacultuur een subsidie verleend aan subsidieontvanger X. Bij besluit van 24 september 2007 heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit bij brief van 31 oktober beroep ingesteld.
Uitspraak
RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/2976
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van:
de besloten vennootschap West 6 B.V.,
gevestigd te Den Helder,
eiseres,
gemachtigde mr.drs. H.A. Samuels Brusse-van der Linden,
tegen
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verweerder.
Aan dit geding neemt tevens deel als partij de besloten vennootschap Prins & Dingemanse B.V.,
gemachtigde mr. L.J. van Langevelde.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 30 november 2004 heeft verweerder op grond van de Subsidieregeling capaciteitsvermindering IJsselmeervisserij en innovatie aquacultuur een subsidie ten bedrage van € 508.821,00 verleend aan de besloten vennootschap Prins & Dingemanse B.V. (hierna: Prins & Dingemanse) voor het project “Alternatieve winning Mosselzaad”.
Bij besluit van 16 augustus 2005 heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 30 juni 2006 (met procedurenummer BELEI 05/2295) heeft de rechtbank Alkmaar het daartegen door eiseres ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 februari 2007 (met registratienummer 200606141/1) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het door eiseres tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het door eiseres ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 16 augustus 2005 vernietigd.
Bij besluit van 24 september 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit bij brief van 31 oktober 2007 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 19 juni 2008, waar eiseres is vertegenwoordigd door [naam], [functie] van eiseres en [naam], [functie], bijgestaan door bovengenoemde gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde J.H. Verheul-Verkaik, werkzaam bij verweerder. Namens Prins & Dingemanse zijn ter zitting verschenen [naam] en [naam], bijgestaan door voornoemde gemachtigde.
Motivering
1. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of verweerder bij besluit van
24 september 2007, het besluit van 30 november 2004 tot verlening van subsidie aan Prins & Dingemanse terecht heeft gehandhaafd.
2. Bij die beoordeling is met name de volgende regelgeving van belang.
Ingevolge artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Regeling capaciteitsvermindering IJsselmeervisserij 2000 (hierna: de Regeling) kan de minister ter stimulering van innovatie in aquacultuur op aanvraag subsidie verstrekken aan een ondernemer of een samenwerkingsverband van ondernemers voor projecten die naar het oordeel van de minister van collectief belang zijn, verder gaan dan wat normaal tot het werkterrein van een particuliere onderneming behoort en vallen in één van de in artikel 15 van de verordening (EG) nr. 2792/1999 bedoelde categorieën, waaronder het ontwikkelen van collectieve aquacultuuruitrusting.
Ingevolge artikel 12c, eerste lid, van de Regeling wordt subsidie niet verstrekt indien met de uitvoering van het project een aanvang is gemaakt alvorens de ontvangst van de subsidieaanvraag schriftelijk aan de aanvrager is bevestigd. Onder het maken van een aanvang wordt begrepen het aangaan van verplichtingen.
Ingevolge artikel 12h, eerste lid, van de Regeling beoordeelt de minister of en in welke mate het project:
a. innovatief is;
b. economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal;
c. bijdraagt aan een duurzame aquacultuur;
d. een uitstralingseffect kan hebben voor toepassing door andere bedrijven.
Ingevolge artikel 12h, tweede lid, onder a, van de Regeling stelt de minister een rangschikking op van projecten, waarbij projecten hoger worden gerangschikt naarmate deze naar het oordeel van de minister meer voldoen aan de in het eerste lid, onderdelen a tot en met d genoemde criteria.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan Prins & Dingemanse terecht subsidie is toegekend. Er is sprake van een innovatief project en met de uitvoering daarvan is niet voor de ontvangstbevestiging van de aanvraag aangevangen.
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat aan Prins & Dingemanse subsidie is toegekend in strijd met de voorwaarden voor subsidieverlening zoals neergelegd in de Regeling. Daartoe heeft eiseres in de eerste plaats betoogd dat het project van Prins & Dingemanse niet innovatief is, nu het vrijwel identiek is aan het project dat eiseres in 2000 zelf heeft gestart. Eiseres wijst er in dat verband nog op dat voor het project van Prins & Dingemanse gebruik is gemaakt van de door eiseres in samenwerking met de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO (hierna: TNO) opgedane kennis. In de tweede plaats heeft eiseres betoogd dat met het project al een aanvang was gemaakt voordat de subsidie was aangevraagd. In februari 2003 heeft Prins & Dingemanse immers al een overeenkomst gesloten met TNO die ziet op het project waarvoor nu subsidie is aangevraagd. Eiseres wijst er in dat verband op dat de aanvraag van [naam] wel is afgewezen omdat hij met zijn project al een aanvang had gemaakt. Eiseres wijst er bovendien op dat ook de rechtbank en de Afdeling in de uitspraken van 30 juni 2006 respectievelijk 14 februari 2007 hebben overwogen dat Prins & Dingemanse reeds in 2003 actief was op de mosselzaadmarkt.
5. Ten aanzien van de vraag of het project, dat zich richt op het verbeteren van de inwinning van mosselzaad, innovatief is, overweegt de rechtbank het volgende.
6. Prins & Dingemanse is een mosselproducerend- en verwerkend bedrijf, dat zich sedert 2003 ook bezighoudt met de invang en opkweek van mosselzaad tot uitzaaibare grootte. Op 30 augustus 2004, aangevuld op 13 september 2004 heeft Prins & Dingemanse een subsidie voor innovatieprojecten in de aquacultuur aangevraagd.
7. De rechtbank stelt vast dat de subsidieaanvraag van Prins & Dingemanse door de beoordelingscommissie Innovatie Aquacultuur is beoordeeld op grond van het zogenoemde tendersysteem, waarbij een onderlinge vergelijking van de subsidieaanvragen leidt tot een rangschikking van de aanvragen. De beoordelingscommissie beoordeelt een subsidieaanvraag voor een project inhoudelijk aan de hand van de criteria die zijn neergelegd in de artikelen 12a en 12h van de Regeling. Door de uitvoerder van de Regeling, bureau Laser, is een hulpmiddel voor beoordeling projectvoorstellen opgesteld, de zogenoemde “Drempelwaarde”. Daaruit volgt (voor zover hier van belang) dat in de volgende gevallen sprake is van een innovatief project:
- het voorstel is nieuw en nog onbekend;
- het project is nieuw voor de sector en het is geenszins het mechanisch overplanten van bekende technieken of organisatie uit een andere sector;
- het project is nieuw voor Nederland, wordt wel in andere landen toegepast, maar het overplaatsen naar Nederland kent nog voldoende vernieuwende elementen en onzekerheden;
- het voorstel is een verbetering, en deze verbetering kent nog veel vernieuwende elementen en onzekerheden.
Indien waarde A wordt toegekend aan een project, overschrijdt het de drempelwaarde. Bij toekenning van waarde B overschrijdt het project de drempelwaarde gedeeltelijk; bij toekenning van waarde C overschrijdt het project de drempelwaarde niet en bij de toekenning van waarde D is de beoordelaar niet in staat het project te beoordelen.
8. De beoordelingscommissie heeft het project van Prins & Dingemanse beoordeeld met waarde B. “De aanvraag is door een mosselverwerkend bedrijf ingediend en richt zich op het verbeteren van de inwinning van mosselzaad. Aanvrager werkt hiertoe langdurig samen met TNO en borgt hierdoor de kennis binnen het project. De aanvrager zoekt als verwerker aanbod van mosselen en wil de kennis over de kweek delen. De uitstraling van het project is hiermee goed. Het technisch perspectief is gezien de kennis en ervaring voldoende. Het economisch perspectief is door de commissie ook als voldoende beoordeeld. De commissie heeft nog wel vragen bij de schaal van het project. Omdat men met 81 installaties wil gaan werken zal er een VHR-toets plaats moeten vinden, en dienen er wel voldoende vergunningen te worden afgegeven op basis van de natuurbeschermingswet, Vogelrichtlijn- habitatgebieden etc. Hierover is enige twijfel. Bij dit project zal worden nagevraagd welke vergunningen in het bezit zijn van de aanvrager. Gebleken is dat aanvrager (althans TNO) over een vergunning Natuurbeschermingswet beschikt voor het doen van onderzoek naar alternatieve methoden van mosselzaadwinning voor de eerstkomende 5 jaar in de Waddenzee. B”
9. Nu onder een innovatief project tevens een project wordt verstaan dat een verbetering betreft, is de rechtbank van oordeel dat het onderhavige project, dat ziet op de doorontwikkeling van de off-bottom mosselzaadinvang en de implementatie van de techniek in de bestaande mosselproductiecyclus, door verweerder terecht als innovatief is aangemerkt.
De stelling van eiseres dat het project van Prins & Dingemanse niet innovatief is omdat het project gelijk is aan het project dat eiseres zelf eerder is aangevangen, volgt de rechtbank niet, reeds nu is gebleken dat de gebruikte technieken en de wijze van oogsten niet gelijk zijn. De omstandigheid dat een medewerker van TNO in dienst is getreden van Prins & Dingemanse en dat Prins & Dingemanse op die wijze gebruik maakt van eerder door die werknemer opgedane kennis bij TNO, maakt voorts evenmin dat van een innovatief project geen sprake is.
10. Ten aanzien van de vraag of verweerder de subsidie heeft verstrekt in strijd met het voorschrift dat subsidie niet wordt verstrekt indien met de uitvoering van het project al een aanvang is gemaakt, overweegt de rechtbank het volgende.
11. De rechtbank stelt vast dat in artikel 12c, eerste lid, van de Regeling imperatief is bepaald dat geen subsidie wordt verstrekt indien met de uitvoering van het project een aanvang is gemaakt alvorens de ontvangst van de subsidieaanvraag schriftelijk aan de aanvrager is bevestigd. Onder het maken van een aanvang wordt begrepen het aangaan van verplichtingen.
12. Op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat tussen TNO en Prins & Dingemanse reeds jaren een samenwerkingsverband bestaat. Bij overeenkomst tussen Prins & Dingemanse en TNO van 7 februari 2003 is tussen hen voorts een specifieke, naar het oordeel van de rechtbank op het onderhavige project gerichte, overeenkomst gesloten. De overeenkomst ziet immers op de samenwerking op het gebied van ontwikkeling en evaluatie van mosselzaadkweek.
13. Met het aangaan van de overeenkomst van 7 februari 2003 is naar het oordeel van de rechtbank een aanvang gemaakt met het project. De rechtbank overweegt daartoe dat deze overeenkomst een looptijd heeft van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2012 en dat daarin als opdracht staat geformuleerd “samenwerking op het gebied van ontwikkeling en evaluatie van mosselzaadkweek” zonder nader onderscheid in verschillende fases. Voor de stelling van verweerder en Prins & Dingemanse dat het project niet reeds was aangevangen omdat onderscheid moet worden gemaakt tussen de pilotfase die aan het project is voorafgegaan en waarin op kleine schaal is geëxperimenteerd en een vervolgfase waarin ontwikkeling op bedrijfsmatige schaal plaatsvindt en waar het project betrekking op heeft, ziet de rechtbank dan ook geen grond.
De conclusie luidt dan ook dat Prins & Dingemanse en TNO met het aangaan van de overeenkomst van 7 februari 2003 jegens elkaar verplichtingen zijn aangegaan betreffende het onderhavige project. Nu de overeenkomst dateert van vóór de datum waarop de aanvraag is ingediend en daarmee dus ook van vóór de datum waarop de ontvangst van de aanvraag is bevestigd, is de rechtbank van oordeel dat de subsidie is verstrekt in strijd met het bepaalde in artikel 12c, eerste lid, van de Regeling.
14. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking nu dit is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 12c, eerste lid, van de Regeling. Verweerder zal worden opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
15. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644,00. Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 24 september 2007;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) aan eiseres het griffierecht ten bedrage van € 285,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00;
- wijst de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan op 4 november 2008 door mr. drs. W.P. van der Haak, voorzitter en mr. C. Heyning en mr. T. van Muijden, leden, in tegenwoordigheid van
mr. P.C. van der Vlugt, griffier.
griffier voorzitter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.