
Jurisprudentie
BG4886
Datum uitspraak2008-11-18
Datum gepubliceerd2008-11-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 08/6729 & AWB 08/6826
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2008-11-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 08/6729 & AWB 08/6826
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Verzoekers exploiteren in hun woning in strijd met het bestemmingsplan een pension voor 15 personen. Hun aanvraag voor legalisatie is inmiddels onherroepelijk afgewezen, zodat vaststaat dat de exploitatie illegaal is. Op verzoek van de buren heeft de gemeente een handhavingsbesluit genomen waarbij een begunstigingstermijn van één maand is gegeven. Verzoekers hebben aangevoerd dat het pension hun enige bron van inkomsten is, zodat de begunstigingstermijn te kort is. De gemeente heeft ter onderbouwing aangevoerd dat een langere begunstigingstermijn niet mogelijk is, aangezien niet is voldaan aan de brandveiligheidseisen.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de begunstigingstermijn onder de gegeven omstandigheden te kort is en dat de gemeente onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van verzoekers, te meer daar de gemeente in het niet voldoen aan de brandveiligheidseisen nooit eerder aanleiding heeft gezien om handhavend op te treden.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08 - 6729 (vovo) en AWB 08 - 6826
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 november 2008
in het geding tussen:
[naam verzoeker] en
[naam verzoekster],
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde: mr. Y.M. van der Meulen-Krouwel, jurist bij Koninklijk Horeca Nederland,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort,
verweerder,
derde partij:
[naam derde partij],
beiden wonende te [woonplaats],
gemachtigde: mr. R.J. van Rijn, jurist bij ARAG Rechtsbijstand.
1. Procesverloop
Bij besluit, verzonden op 15 mei 2008, heeft verweerder geweigerd handhavend op te treden tegen de pensionactiviteiten op het adres [locatie]
Tegen dit besluit hebben [namen derde partij] voornoemd (hierna:[naam derde partij]) bij brief van 19 mei 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit, verzonden op 6 oktober 2008, heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en het besluit, verzonden op 15 mei 2008, herroepen. Tevens heeft verweerder een besluit tot handhaving genomen en verzoekers gelast de pensionactiviteiten op het adres [locatie] te staken en gestaakt te laten op straffe van een dwangsom, waarbij verzoekers een termijn van een maand is gegeven om de last te realiseren.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 22 oktober 2008 beroep ingesteld. Bij afzonderlijke brief van 22 oktober 2008 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld ter zitting van 6 november 2008, waar verzoekers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door mr. Van der Meulen-Krouwel voornoemd.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Kleij, werkzaam bij de gemeente Zandvoort.
[naam derde partij] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van Rijn voornoemd.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaken te doen.
2.2 Verzoekers exploiteren op de [locatie] een pension. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat deze activiteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan. Teneinde hun pensionactiviteiten te legaliseren hebben verzoekers vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) gevraagd. Bij besluit van 13 juni 2007 heeft verweerder deze vrijstelling geweigerd. Dit besluit is op 4 december 2007 in bezwaar bekrachtigd. Het daartegen ingestelde beroep hebben verzoekers bij brief van 6 oktober 2008 ingetrokken. Thans staat dus vast dat het gebruik van het perceel [locatie] als pension ook niet kan worden gelegaliseerd.
2.3 Bij brieven van 1 februari 2008 en 8 april 2008 heeft[naam derde partij] verweerder verzocht handhavend op te treden tegen de illegale pensio[locatie]] Aangezien een besluit uitbleef, heeft[naam derde partij] bij brief van 25 april 2008 bezwaar aangetekend tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op hun verzoek. Bij besluit, verzonden op 15 mei 2008, heeft verweerder alsnog op het verzoek van[naam derde partij] beslist en geweigerd handhavend op te treden. Daarop heeft[naam derde partij] zijn bezwaar bij brief van 19 mei 2008 nader aangevuld. Bij besluit, verzonden op 6 oktober 2008, heeft verweerder het bezwaar van[naam derde partij] gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. Tevens heeft verweerder een besluit tot handhaving genomen en verzoekers gelast de pensionactiviteiten op het adres [locatie] te staken en gestaakt te laten op straffe van een dwangsom, waarbij verzoekers een termijn van een maand is gegeven om de last te realiseren.
2.4 Het beroep van verzoekers betreft thans alleen de lengte van de begunstigingstermijn die aan verzoekers vergund wordt om hun activiteiten te staken. Aangezien de door verweerder vergunde termijn op 6 november 2008 afloopt, hebben verzoekers bij de rechtbank een verzoek ingediend een voorziening te treffen, in die zin dat het besluit, verzonden op 6 oktober 2008, wordt geschorst tot en met zes weken nadat de uitspraak in de beroepsprocedure is gedaan.
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij het bestreden besluit in ieder geval niet ten uitvoer zal leggen tot twee weken na het verschijnen van de uitspraak in de onderhavige voorlopige voorzieningen procedure.
2.5 Verzoekers hebben aangevoerd dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd, aangezien wordt verwezen naar een advies van de brandweer waaruit zou blijken dat de brandveiligheid op dit moment niet voldoende is en naar aanleiding waarvan de begunstigingstermijn op één maand is gezet. Dit advies is echter niet meegezonden aan verzoekers, zodat zij zich daartegen niet kunnen verweren. Ter zitting hebben verzoekers overigens erkend dat voor de exploitatie van een pension voor vijftien personen, het pand niet aan de brandveiligheidseisen voldoet. Als het pension slechts 10 personen zou toelaten, zou het wel aan de (thans geldende) voorwaarden voldoen, aldus verzoekers.
Verzoekers hebben verder aangevoerd dat zij bezig zijn het pand te verkopen. Als zij het pension per direct moeten staken, zal dat desastreuze gevolgen voor hen hebben, aangezien het pension hun enige bron van inkomsten is en zij in zo'n kort tijdsbestek geen nieuwe baan kunnen vinden. Bovendien moeten verzoekers in de huidige, voor de huizenmarkt toch al moeilijke periode hun huis verkopen. Pas nadat hun huis is verkocht, kunnen verzoekers op zoek naar een alternatief voor het pension.
Verzoekers zijn van mening dat het onvoldoende zorgvuldig is dat verweerder voor de tijd totdat het pand verkocht zal zijn, niet heeft gekeken of een exploitatievorm waarbij de brandveiligheid geen probleem vormt, mogelijk zou zijn. Daarbij speelt mee dat verweerder volgens verzoekers altijd de suggestie heeft gewekt dat de pensionactiviteiten ter plaatse waren toegestaan, zodat het beleid dat verweerder nu voert, volstrekt onverwachts is.
Een begunstigingstermijn van een jaar (tot 1 september 2009) waarin verzoekers -onder door verweerder te stellen voorwaarden met betrekking tot de brandveiligheid - hun pensionactiviteiten voor maximaal tien personen mogen voortzetten, was naar de mening van verzoekers onder deze omstandigheden redelijker geweest.
2.6 Verweerder stelt dat in de onderhavige procedure alleen kan worden gekeken naar de pensionactiviteiten zoals die op dit moment worden uitgeoefend, oftewel voor vijftien personen. Er is immers verzocht om daartegen handhavend op te treden. Bij een dergelijke omvang van de pensionactiviteiten is de brandveiligheid niet gewaarborgd. Om die reden is verweerder van mening dat hij terecht handhavend heeft opgetreden en dat een begunstigingstermijn van een maand redelijk is. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat er geen formele toezeggingen aan verzoekers zijn gedaan dat zij ter plaatse hun pensionactiviteiten zouden mogen uitoefenen. De gemachtigde van verweerder heeft wel bevestigd dat de wethouder erg gecharmeerd is van pensions als het pension van verzoekers, zodat hij het ook niet geheel uitgesloten acht dat bij verzoekers de indruk is ontstaan dat de wethouder hun activiteiten in feite steunde. Hieruit hebben verzoekers volgens hem echter niet mogen afleiden dat hun activiteiten dan ook gelegaliseerd zouden worden, aangezien hun verzoeken tot legalisering van begin af aan zijn afgewezen.
2.7 [naam derde partij] stelt dat het feit dat het pand niet voldoet aan de brandveiligheidsvoorschriften heel zwaar weegt en dat verzoekers bovendien al heel lang weten dat zij hun pensionactiviteiten niet ter plaatse kunnen uitoefenen. [naam derde partij] heeft naar eigen zeggen veel geluids- en parkeeroverlast door de pensionactiviteiten van verzoekers. [naam derde partij] is dan ook van mening dat een begunstigingstermijn van een maand onder de huidige omstandigheden ruimschoots voldoende is.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.8 Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet, in samenhang gelezen met artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is het college van burgemeester en wethouders bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom. Op grond van het vijfde lid van artikel 5:32 van de Awb moet in de beschikking tot het opleggen van een dwangsom een termijn worden gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
2.9 Aangezien vaststaat dat de pensionactiviteiten die verzoekers uitoefenen in strijd zijn met het bestemmingsplan en niet gelegaliseerd kunnen worden, is verweerder bevoegd handhavend tegen deze activiteiten op te treden en een dwangsom op te leggen. In de onderhavige procedure is slechts aan de orde of de door verweerder bepaalde begunstigingstermijn van een maand, gezien de belangen van alle betrokkenen, redelijk kan worden geacht.
2.10 Verzoekers weten al enige tijd dat de pensionactiviteiten die zij op de [locatie] uitoefenen, in strijd zijn met het bestemmingsplan en dat hun verzoek tot vrijstelling is afgewezen. Ter zitting is echter gebleken dat de wethouder op zijn minst voor enige onduidelijk heeft gezorgd door de indruk te wekken dat hij een voorstander is van pensions als die van verzoekers. Daarnaast heeft verweerder in zijn besluit, verzonden op 15 mei 2008 - in weerwil van de beslissing van 4 december 2007 waarin de ontheffing voor het pension was geweigerd - aangegeven af te zien van handhaving. Onder deze omstandigheden hebben verzoekers de indruk kunnen krijgen dat hun pensionactiviteiten mogelijk toch (nog enige tijd) gedoogd zouden worden.
Verzoekers hebben desondanks - en reeds vóór het handhavingsbesluit is genomen - besloten het pension te sluiten en hebben het pand te koop gezet. Nu al hun vermogen vastzit in het pand moeten verzoekers eerst het pand verkopen alvorens zij een alternatief daarvoor kunnen gaan zoeken. Voorts is het pension op dit moment hun enige bron van inkomsten en hebben zij niet onmiddellijk een andere baan waarmee zij ook de hypotheek van het pand kunnen aflossen. Verzoekers hebben er daarom belang bij dat de begunstigingstermijn verruimd wordt zodat zij hun zaken kunnen afwikkelen en kunnen vertrekken. Verzoekers hebben aangegeven, in geval verweerder de begunstigingstermijn verlengt, bereid te zijn aan door verweerder gestelde voorwaarden te voldoen. Anders dan verzoekers stellen, zou een termijn van enkele maanden daartoe voldoende moeten zijn. Indien verzoekers hun huis niet tijdig kunnen verkopen, moeten zij immers in staat worden geacht een (tijdelijke) andere baan te vinden teneinde in hun levensonderhoud en (een deel van) de hypothecaire lasten te kunnen voorzien.
2.11 Verweerder heeft aangevoerd dat een begunstigingstermijn van langer dan een maand niet mogelijk is, aangezien het pand niet voldoet aan de brandveiligheidsvoorschriften die gelden voor het uitbaten van een pensionvoorziening voor vijftien personen.
2.12 De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder tot op heden in het niet voldoen aan de thans naar voren gebrachte brandveiligheidsvoorschriften geen aanleiding heeft gezien handhavend tegen verzoekers op te treden. In de bestreden beslissing wordt de brandveiligheid ook enkel aangevoerd als reden waarom de begunstigingstermijn slechts een maand kan zijn, maar niet (tevens) als reden om handhavend op te treden. Aangezien verweerder het advies van de brandweer waarop het bestreden besluit mede is gebaseerd, niet heeft overgelegd, is onvoldoende onderbouwd waarom de begunstigingstermijn slechts een maand dient te zijn. Gezien het hiervoor geschetste grote belang van verzoekers bij een ietwat ruimere begunstigingstermijn, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de begunstigingstermijn te kort is vastgesteld. Zonder nadere motivering ten aanzien van de brandveiligheid kan niet worden gesteld dat een langere begunstigingstermijn waaraan een aantal voorwaarden wordt gekoppeld - waaronder het maximum aantal personen dat gelijktijdig in het pension mag verblijven en het aanbrengen van enige brandveiligheidsmaatregelen - niet tevens tegemoet zou kunnen komen aan de gevaren die door de brandweer zijn gesignaleerd, terwijl de belangen van verzoekers daardoor beter gewaarborgd zouden zijn. Door deze handelwijze heeft verweerder nagelaten een voldoende belangenafweging uit te voeren en het besluit voldoende te motiveren, waardoor het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.
2.13 Uit het bovenstaande volgt dat het beroep van verzoekers gegrond is en voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met de artikelen 3:4 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.14 Verweerder dient een nieuwe beslissing op het bezwaar van verzoekers te nemen, waarbij de voornoemde aspecten in de beoordeling van de duur van de begunstigingstermijn worden betrokken.
2.15 Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekers voor de behandeling van hun verzoek om voorlopige voorziening en hun beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 966,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 1 punt voor het opstellen van het verzoekschrift, 1 punt voor het opstellen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, € 322,00 per punt en wegingsfactor 1 (gewicht van de zaak: gemiddeld).
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit, verzonden op 6 oktober 2008;
3.3 bepaalt dat verweerder binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen;
3.4 veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 966,00 te betalen door de gemeente Zandvoort aan verzoekers;
3.5 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.6 gelast dat de gemeente Zandvoort het door verzoekers betaalde griffierecht van € 145,00 voor de verzoekschriftprocedure en van € 145,00 voor de beroepsprocedure aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.E. Heyning-Huydecoper, voorzieningenrechter, en op 18 november 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van R.I. ten Cate, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.