
Jurisprudentie
BG4889
Datum uitspraak2008-11-11
Datum gepubliceerd2008-12-03
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers107.000.856/01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-03
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers107.000.856/01
Statusgepubliceerd
Indicatie
Aldus moet worden vastgesteld dat niet is komen vast te staan dat de gemeente in de periode tussen 1987 en 1999 heeft erkend dat zij gehouden was om de onderhavige parkeerplaatsen aan te leggen, laat staan dat zij heeft toegezegd deze ook werkelijk - al dan niet afhankelijk van omstandigheden later - te zullen aanleggen.
Uit de getuigenverklaringen blijkt ook niet (voldoende) dat een dergelijke erkenning of toezegging namens de gemeente heeft plaatsgevonden na 1999. Weliswaar heeft de getuige [getuige 2] verklaard dat de heer [betrokkene 1], hoofd van de afdeling vastgoed van de gemeente na overleg met een jurist van de gemeente, omstreeks 2002 zou hebben geconcludeerd dat de parkeerplaatsen aangelegd moesten worden maar, daargelaten of de heer [betrokkene 1] terzake juridisch relevante mededelingen namens de gemeente zou kunnen doen, heeft de heer [betrokkene 1] als getuige uitdrukkelijk betwist een dergelijke conclusie te hebben getrokken.
Uitspraak
Arrest d.d. 11 november 2008
Zaaknummer 107.000.856/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. De coöperatieve aan- en verkoopvereniging voor de scheepvaart 'Bebeka' U.A.,
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen: Bebeka,
2. [appellante 2],
wonende te [woonplaats appellante],
hierna te noemen: [appellante 2],
3. De vereniging van eigenaars [adressen],
gevestigd te Groningen,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: Bebeka c.s.,
advocaat: mr. P.R. van den Elst,
tegen
De Gemeente Groningen,
zetelend te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. J.V. van Ophem.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 25 juli 2007 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ter uitvoering van voormeld tussenarrest hebben Bebeka c.s. vijf getuigen doen horen, waarna de gemeente contra-enquête één getuige heeft doen horen.
Vervolgens hebben beide partijen een akte genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
Wederom met betrekking tot de grieven.
1. Ter uitvoering van de in het tussenarrest van 25 juli 2007 aan Bebeka c.s. gegeven bewijsopdracht, hebben zij - als overwogen - vijf getuigen doen horen.
2. [getuige 1] heeft als getuige verklaard:
"Ik ben sinds 1982 betrokken bij Bebeka en ben daar sinds 2001 directeur.
Tot die tijd heb ik geen directe bemoeienis gehad met de aanleg van de parkeerplaatsen en de vestiging van erfdienstbaarheden. Dit was een kwestie voor de directeur [de directeur] (...). Het is mij bekend dat de heer [de directeur] in het begin van de jaren '90 contact heeft gehad met de gemeente over de aanleg van de parkeerplaatsen en dat met van gemeentewege aan de hand van kadastrale kaarten de situatie van het binnenterrein ter plekke heeft bekeken en besproken met [de directeur]. (....)
Omstreeks 1999/2000 werd de parkeersituatie op de openbare weg steeds problematischer en werd betaald parkeren ingevoerd. Volgens de standaardregeling konden wij slechts aanspraak maken op twee parkeerontheffingen. Omdat wij dit te weinig vonden en wij nog rechten hadden op eigen parkeerplaatsen op het binnenterrein, heeft de gemeente ons een extra ontheffing gegeven. Daarnaast maakten wij gebruik van de poort bij onze appartementen om te parkeren. (...) Bewoners beklaagden zich erover dat wij onder de poort parkeerden zodat er een oplossing voor ons parkeerprobleem moest worden gevonden.
Ik heb toen op verzoek van mevrouw [betrokkene] van de gemeente, met wie ik contact had over de parkeerplaatsen, bij fax van 24 januari 2000 (..) de relevante notariële akten in kopie aan de gemeente doen toekomen. Ik meen dat in februari daaropvolgend van onze kant contact met de gemeente is geweest over deze kwestie. De gemeente reageerde niet. Uiteindelijk is in het jaar 2000 besloten dat de heer [getuige 2], toen voorzitter van Bebeka, pogingen in het werk zon stellen om de zaak in orde te brengen. (..) Ik heb van de heer [getuige 2] gehoord dat hij contact had gehad met de heer [betrokkene 1] van de gemeente en dat deze hem heeft toegezegd dat de zaak geregeld kon worden conform de aktes."
3. [getuige 2] heeft als getuige verklaard:
"In de jaren 2004/2006 was ik voorzitter van Bebeka. Tevoren was ik, sinds 1993, lid van de statutaire commissie van toezicht van Bebeka. Toen ik in 1993 aantrad heb ik begrepen dat de parkeerplaatsen [..] op het binnenplein van het gebouw aan het [adres] nog niet waren aangelegd, omdat de gemeente dat op dat moment nog niet goed uitkwam. In ruil daarvoor mochten wij parkeren op straat voor het gebouw, waarvoor later een speciale ontheffing werd verleend. Omdat het parkeren op de weg steeds problematischer werd, heeft Bebeka in 2000 besloten om gebruik te gaan maken van het binnenterrein. Enige buurtbewoners maakten daartegen bezwaar en beklaagden zich daarover bij de wijkdienst van de gemeente. In overleg met de gemeente is toen na enkele dagen of enkele weken besloten om de auto's weer op straat te parkeren of - ik herinner mij dat niet precies - om te parkeren onder de poort naar het binnenterrein.
Omstreeks 2002 ben ik in contact getreden met de dienst R.O.E.Z. (Ruimtelijke Ordening en Economische Zaken) van de gemeente Groningen en heb daar gesproken met de heer [betrokkene 1], hoofd afdeling vastgoed. Ik heb hem de diverse aan- en verkoopcontracten van de in geding zijnde onroerende zaken voorgelegd. Nadat hij met een jurist van de gemeente had gesproken, was de conclusie dat de parkeerplaats nu aangelegd moest worden en hij verwees mij voor de exacte locatie naar de wijkdienst van de gemeente. De wijkdienst weigerde elke medewerking.
Omdat ik indertijd in loondienst werkzaam was van de Stichting Industrie- en Handelsgebouwen te Groningen, van welke stichting de heer [betrokkene 2] voorzitter was en tevens wethouder Economische zaken van de gemeente Groningen, heb ik gemeend vanwege de zuiverheid van handelingen niet rechtstreeks bij de gemeente bezwaar te moeten maken tegen de voormelde weigering van de wijkdienst om mee te werken. Ik heb de directeur van Bebeka geadviseerd om de zaak in handen te geven van een advocaat en dat advies is gevolgd."
4. [de directeur] heeft als getuige verklaard:
"Ik ben tot begin 1999 feitelijk werkzaam geweest als directeur van Bebeka waarvan het laatste jaar parttime. Sinds begin 1999 heb ik geen formele betrekkingen meer met Bebeka.
Het binnenterrein bij de appartementen aan [adres] is omstreeks 1993/1994 opnieuw ingericht. (...) Ten tijde van deze herinrichting meldde zich iemand bij ons met tekeningen van de gemeente waarop onze parkeerplaatsen waren aangegeven. Omdat ik vond dat de parkeerplaatsen te klein waren en niet geheel gelukkig waren gesitueerd, heeft deze persoon, die - voor zover ik mij herinner - niet uitdrukkelijk heeft gezegd dat hij door of namens de gemeente was gestuurd, de tekeningen weer meegenomen en toegezegd ter zake nader overleg te zullen plegen met het daarvoor verantwoordelijke bureau van de gemeente. Tot 1997 heb ik niets meer van de gemeente gehoord en heb ik ook geen contact opgenomen met de gemeente. Wel heb ik op een gegeven moment geconstateerd dat er op de plek van de parkeerplaatsen een stuk gras met omliggend perkje (border) was aangelegd.
In 1997 is er overleg geweest met de gemeente over de aanleg van een hek om bevrijd te worden van de overlast die wij ondervonden van de jeugd (..) Ik herinner mij niet uitdrukkelijk dat in die jaren, of daarna, expliciet met de gemeente overleg heeft plaatsgevonden over de aanleg van de parkeerplaatsen.
Ik heb in de mij onlangs door Bebeka ter beschikking gestelde stukken een gespreksnotitie gezien die was gehecht aan een brief van de vereniging van eigenaren aan de gemeente en welke brief was gedateerd in 1987 (prod. 11 bij inl. dagv.) Deze brief had betrekking op de aanleg van de parkeerplaatsen en de doorgang door de poort voor voetgangers en auto's. De gespreksnotitie betrof een mededeling van de gemeente omtrent het hek dat wij aanvankelijk van plan waren te plaatsen. Nadien heb ik geen direct contact meer gehad met de gemeente over de aanleg van de parkeerplaatsen "
5. [getuige 3] heeft als getuige verklaard:
"In de jaren 1986/2002 was ik voorzitter van Bebeka. Ongeveer twee of driemaal per jaar sprak ik de heer [de directeur], directeur van Bebeka, aan op de aanleg van de parkeerplaatsen. Hij zei mij telkens dat de zaak in bewerking was (...)
Ik heb nimmer rechtstreeks contact gehad met de gemeente over de aanleg van de parkeerplaatsen. Dit was een kwestie voor de directie en niet voor het bestuur."
6. [getuige 4] heeft als getuige verklaard:
"Omstreeks 1978 ben ik lid van de Raad van Toezicht van Bebeka geworden. Na ongeveer tien jaar ben ik in het bestuur gekomen en omstreeks 1990 in het dagelijks bestuur. Ongeveer vijf jaar geleden ben ik als bestuurder afgetreden en ben ik weer lid geworden van de Raad van Toezicht, en dat ben ik nog steeds.
Vanaf het begin dat ik bij Bebeka betrokken was, was ik bekend met onze rechten m.b.t. de parkeerplaatsen. Ik had daar geen directe bemoeienis mee, maar het kwam af en toe ter sprake tijdens vergaderingen met de directie. De directeur, [de directeur], zei dan telkens dat de zaak in bewerking was. Midden jaren '90 werd het binnenterrein, na de sloop van de fabriek, opnieuw ingericht. Ter gelegenheid daarvan liet [de directeur] een tekening zien waarop de parkeerplaatsen waren gesitueerd. Wij hadden wel wat opmerkingen over de technische mogelijkheden ten aanzien van het parkeren. [de directeur] zou in verband daarmee nader overleg plegen met de gemeente en dat heeft hij, hem kennende, ongetwijfeld ook gehad. De kwestie had ook voor [de directeur] een andere prioriteit dan de bedrijfsvoering. De heer [de directeur] is omstreeks 1997 definitief vertrokken bij Bebeka. (..) Na het vertrek van [de directeur] is de kwestie binnen bestuur en directie nog wel ter sprake geweest, maar is eerst bij de gemeente aangekaart door de heer [getuige 1], die toen directeur werd van Bebeka. De heer [getuige 1] meldde ons toen dat er bij de gemeente een gat in de informatie zou zijn omtrent de aanleg van de parkeerplaatsen (...)
Omdat er geen schot in de zaak zat werd de zaak verder behandeld door de heer [getuige 2], toenmalig bestuurder van Bebeka (...) De heer [getuige 2] meldde ons toen dat hij bij de gemeente niet verder kwam en dat de gemeente de parkeerplaatsen niet zou aanleggen zodat wij besloten via de juridische weg ons gelijk te halen."
7. De gemeente heeft in contra-enquête de heer [betrokkene 1] als getuige doen horen.
De heer [betrokkene 1] heeft als getuige verklaard:
"Ik ben sinds 1992 werkzaam bij de gemeente Groningen en wel bij de dienst ruimtelijke ordening en economische zaken, afdeling vastgoed ontwikkeling. (..) Omstreeks 2002 kreeg ik door de heer [getuige 2] van Bebeka (..) de vraag voorgelegd of en wanneer de parkeerplaatsen ten behoeve van Bebeka bij het [adres], waarop door Bebeka aanspraak werd gemaakt, zouden worden aangelegd. Ik heb deze vraag doorgeschoven naar de jurist van onze afdeling, mr. [jurist 1]. Na bestudering van de stukken heeft, zoals ik aan dhr. [getuige 2] heb doen weten, mevrouw [jurist 1] de stukken in handen gesteld van een andere jurist van de gemeente, te weten de heer [jurist 2]. De uiteindelijke conclusie was dat, hoewel enkele passages uit de stukken zouden kunnen duiden op een gelijk aan de zijde van Bebeka, de zaak toch niet zo eenvoudig was als deze leek en dat geenszins vaststond dat Bebeka werkelijk rechten had. Ik heb daarover geen contact meer gehad met Bebeka omdat de kwestie inmiddels onder handen van dhr. [jurist 2] was. (...)
Ik hoor U zeggen dat volgens verklaring van dhr. [getuige 2] als getuige dat ik gesproken zou hebben met een jurist van de gemeente, en dat de conclusie was dat de parkeerplaats aangelegd zou worden en dat ik voor de exacte locatie verwezen zou hebben naar de wijkdienst van de gemeente die elke medewerking zou hebben geweigerd. Ik verklaar dat dit onjuist is. Immers de zaak was in studie bij onze juristen, zodat ik daarover geen uitspraak kon doen terwijl een eventuele opdracht aan de wijkdienst pas gedaan zou kunnen worden na afloop van die studie."
8. Uit de verklaringen van de door Bebeka voorgebrachte getuigen komt naar voren dat een eventueel contact tussen Bebeka en de gemeente over de aanleg van de onderhavige parkeerplaatsen aan de zijde van Bebeka in de periode dat de heer [de directeur] directeur van Bebeka was, via hem zou plaatsvinden. Uit de verklaring van [de directeur] blijkt evenwel dat hij tussen 1987 en zijn defungeren in 1999 geen direct contact heeft gehad met de gemeente over de aanleg van de parkeerplaatsen. Voor zover andere getuigen anders verklaren of suggereren, moet worden vastgesteld dat het daarbij steeds gaat om verklaringen over hetgeen die getuigen in dit verband van anderen zouden hebben gehoord of veronderstellen, zodat het hof daaraan voorbijgaat en uitgaat van de juistheid van de verklaring van de heer [de directeur].
9. Aldus moet worden vastgesteld dat niet is komen vast te staan dat de gemeente in de periode tussen 1987 en 1999 heeft erkend dat zij gehouden was om de onderhavige parkeerplaatsen aan te leggen, laat staan dat zij heeft toegezegd deze ook werkelijk - al dan niet afhankelijk van omstandigheden later - te zullen aanleggen.
Uit de getuigenverklaringen blijkt ook niet (voldoende) dat een dergelijke erkenning of toezegging namens de gemeente heeft plaatsgevonden na 1999. Weliswaar heeft de getuige [getuige 2] verklaard dat de heer [betrokkene 1], hoofd van de afdeling vastgoed van de gemeente na overleg met een jurist van de gemeente, omstreeks 2002 zou hebben geconcludeerd dat de parkeerplaatsen aangelegd moesten worden maar, daargelaten of de heer [betrokkene 1] terzake juridisch relevante mededelingen namens de gemeente zou kunnen doen, heeft de heer [betrokkene 1] als getuige uitdrukkelijk betwist een dergelijke conclusie te hebben getrokken.
10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat Bebeka niet is geslaagd in hetgeen haar bij het tussenarrest van 25 juli 2007 gegeven bewijsopdracht, zodat het door de gemeente gedane beroep op verjaring slaagt.
11. De grieven falen derhalve uiteindelijk.
De slotsom.
12. De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd. Het hof merkt daarbij nog op dat het er aan voorbijgaat dat [appellante 2] niet overeenkomstig rechtsoverweging 1 van het tussenarrest van 25 juli 2007 haar eis heeft verminderd omdat dit als gevolg van het falen van de grieven niet tot een ander oordeel leidt.
Bebeka c.s. zullen als de in het ongelijk te stellen partijen worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (te liquideren salaris advocaat: (maximaal) drie punten in tarief II)
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Bebeka c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze aan de zijde van de gemeente tot nu op € 291,-- wegens verschotten en op € 2.682,-- wegens geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Streppel, voorzitter, Verschuur en Falkena, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 11 november 2008 in bijzijn van de griffier.