Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4921

Datum uitspraak2008-11-07
Datum gepubliceerd2008-11-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4662 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. De bezwaarverzekeringsarts heeft genoegzaam gemotiveerd waarom de informatie van de behandelend reumatoloog geen aanleiding geeft om verdergaande beperkingen aan te nemen. Bestreden besluit kan geen stand houden aangezien bij de schatting voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid de urenomvang van de maatman met toepassing van de artikelen 9, aanhef en onder b, en 10, eerste lid, onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is gemaximeerd op 38 uur per week. De in deze bepalingen besloten zogenaamde maximering van de maatman mist verbindende kracht , omdat daarmee het in artikel 18, eerste lid, van de WAO vervatte beginsel van de feitelijke inkomensderving wordt verlaten. De urenomvang van de maatman is ten onrechte is vastgesteld op 38 uur per week


Uitspraak

06/4662 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 juli 2006, 05/2615 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv). Datum uitspraak: 7 november 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat te Vaals, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 24 juli 2007 heeft appellant een brief van 17 juli 2007 van dr. H.R.M. Peeters, reumatoloog, ingestuurd. Bij brief van 10 april 2008 heeft appellant nog een aantal stukken, welke betrekking hebben op een andere procedure van appellant bij de rechtbank Maastricht, ingestuurd. Bij brief van 29 mei 2008 heeft het Uwv een rapportage van 9 november 2007 van bezwaarverzekeringsarts J.W. Heijltjes ingestuurd, waarin deze heeft gereageerd op eerdergenoemde brief van reumatoloog Peeters. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 26 september 2008. Daarbij is namens appellant zijn gemachtigde verschenen. Namens het Uwv is verschenen H.A.T. Laaracker. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant was laatstelijk werkzaam als slijper voor 40 uur per week in drieploegendienst toen hij op 20 september 1999 voor deze werkzaamheden is uitgevallen wegens rugklachten en gewrichtsklachten. 1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd werd aan appellant met ingang van 17 september 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. 1.3. In het kader van een herbeoordeling in verband met het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft verzekeringsarts J.J.M. Quaedvlieg appellant onderzocht tijdens een spreekuurcontact. Blijkens zijn rapport van 24 juni 2005 en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van diezelfde datum heeft deze verzekeringsarts geconcludeerd dat appellant is aangewezen op fysiek lichte arbeid zonder veel tillen, dragen, duwen en trekken. Tevens dient appellant te werken in een klimatologische neutrale omgeving en is er een urenbeperking aangenomen van gemiddeld ongeveer 4 uur per dag en 20 uur per week. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige W.A.H. van Hoof blijkens een rapport van 1 juli 2005 na functieduiding het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 53,15%. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 4 juli 2005 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 2 september 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. 2. In de bezwaarfase is onderzoek verricht door de bezwaarverzekeringsartsen J.J. Nasheed-Linssen en Heijltjes. Laatstgenoemde arts, die bij de hoorzitting aanwezig is geweest, en kennis heeft genomen van de op zijn verzoek verstrekte informatie van 5 september 2005 van huisarts P. Heijen en van 30 september 2005 van reumatoloog Peeters, heeft in zijn rapport van 12 oktober 2005 geconcludeerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van het primaire medische oordeel. Bij besluit van 27 oktober 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 juli 2005 ongegrond verklaard. 3. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank, kort weergegeven, geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat het besluit op een voldoende medische grondslag berust. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank, mede gelet op het aanvullende arbeidskundige rapport van 10 januari 2006, geen aanknopingspunten gezien om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant ongeschikt te achten. Nu een deugdelijke arbeidskundige toelichting op die functies eerst na de datum van het bestreden besluit is verkregen, dient, aldus de rechtbank, dit besluit vernietigd te worden, maar bestaat er aanleiding om de rechtsgevolgen ervan in stand te laten. 4.1. In hoger beroep heeft appellant - kort samengevat - aangevoerd dat zijn beperkingen door het Uwv zijn onderschat. Appellant acht zich volledig arbeidsongeschikt. Het medisch onderzoek door het Uwv is niet zorgvuldig geweest nu het Uwv geen informatie heeft opgevraagd bij de behandelend sector over zijn psychische klachten. Appellant wijst er verder op dat zijn gezondheidssituatie niet is verbeterd, hetgeen zijns inziens ook wordt bevestigd door de herziening van de WAO-uitkering naar een mate van 80 tot 100% per 7 februari 2007. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst appellant naar een brief van 17 juli 2007 van reumatoloog Peeters. Appellant heeft de Raad verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige. 4.2. De Raad overweegt als volgt. 4.3. Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben geleid. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat de bezwaar-verzekeringsarts de informatie van de behandelend huisarts en de reumatoloog bij zijn beoordeling heeft betrokken. Voorts blijkt uit de gedingstukken niet dat appellant ten tijde van de datum in geding onder behandeling was voor zijn psychische klachten. Tevens heeft de bezwaarverzekeringsarts Heijltjes naar het oordeel van de Raad in zijn reactie van 9 november 2007 genoegzaam gemotiveerd waarom de informatie van de behandelend reumatoloog van 17 juli 2007 geen aanleiding geeft om verdergaande beperkingen aan te nemen. De verhoging van de WAO-uitkering van appellant per 7 februari 2007 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% geeft daartoe naar het oordeel van de Raad evenmin aanleiding. In dit verband overweegt de Raad dat uit de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 21 februari 2008 blijkt dat de bezwaarverzekeringsarts appellant alsnog ongeschikt heeft geacht om ’s nachts te werken, waardoor er onvoldoende functies resteren om de schatting op te kunnen baseren. In de FML van 24 juni 2005 was appellant echter al beperkt wat betreft ’s nachts werken. De verhoging van de WAO-uitkering per 2 februari 2007 is dus louter op arbeidskundige gronden gebaseerd, en niet op een toename van beperkingen van appellant. Gelet op het voorgaande heeft de Raad (ook) in hetgeen in hoger beroep is aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden om het medisch oordeel van het Uwv onjuist te achten. In het bovenstaande ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet voor inwilliging van het verzoek een deskundige te benoemen. 4.4. Met de rechtbank is de Raad voorts van oordeel dat met het arbeidskundige rapport van 10 januari 2006 genoegzaam is toegelicht waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van productiemedewerker textiel (sbc-code 272043), chauffeur bijzonder vervoer (sbc-code 282101) en huishoudelijk medewerker (sbc-code 111333) voor appellant medisch geschikt zijn te achten. 4.5. Niettemin is de Raad, onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting, van oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Daartoe overweegt de Raad als volgt. Appellant was voor zijn uitval werkzaam gedurende 40 uur per week. Bij de schatting is voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid de urenomvang van de maatman met toepassing van de artikelen 9, aanhef en onder b, en 10, eerste lid, onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten gemaximeerd op 38 uur per week. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 2 maart 2007, LJN: AZ9652, waarin de Raad als zijn oordeel heeft neergelegd dat de in deze bepalingen besloten zogenaamde maximering van de maatman verbindende kracht mist, omdat daarmee het in artikel 18, eerste lid, van de WAO vervatte beginsel van de feitelijke inkomensderving wordt verlaten. Ter zitting heeft het Uwv ook erkend dat, gelet op de jurisprudentie van de Raad hierover, de urenomvang van de maatman ten onrechte is vastgesteld op 38 uur per week. Herberekening van de mate van arbeidsongeschiktheid aan de hand van een ongemaxi-meerde maatmanomvang van 40 uur per week leidt tot een verlies aan verdiencapaciteit van 55,8%, en dientengevolge tot ongewijzigde indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%. Dit houdt in dat de herziening van de WAO-uitkering met ingang van 2 september 2005 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% in rechte geen stand kan houden. 4.6. Uit hetgeen in rechtsoverweging 4.5. is overwogen volgt dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank reeds vernietigde besluit, niet in stand kunnen blijven. Het Uwv zal een nieuw besluit op het bezwaar van appellant dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. 5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 27 oktober 2005 in stand zijn gelaten; Draagt het Uwv op om, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit op bezwaar te nemen; Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 105,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 november 2008. (get.) J.W. Schuttel. (get.) M. Lochs. JL