
Jurisprudentie
BG4947
Datum uitspraak2008-09-24
Datum gepubliceerd2008-11-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersHV 200.009.287/01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersHV 200.009.287/01
Statusgepubliceerd
Indicatie
“Hoger beroep ingesteld tegen een tussenbeschikking toegestaan nu de rechtbank een einde maakt omtrent enig deel van het verzochte. De rechtbank heeft in afwachting van het onderzoek door de raad een voorlopige omgangsregeling opgelegd. Het is volstrekt duidelijk dat het niet gaat om enige begeleide proefcontacten in het kader van het onderzoek door de raad.”
Uitspraak
DvdH
24 september 2008
Sector civiel recht
Zaaknummer: HV 200.009.287/01
Zaaknummer eerste aanleg: 184769 FA RK 08-322
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
in de zaak in hoger beroep van:
[K.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.E. Benner,
t e g e n
[L.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.A.J. Dappers.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 28 april 2008, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 20 juni 2008, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te vernietigen, enkel voor zover zulks betrekking heeft op de door de rechtbank uitgesproken voorlopige, begeleide omgangsregeling tussen de vader en [M.] middels interventie van Bureau Jeugdzorg Breda en Stichting Kompaan te [vestigingsplaats], zulks onder instandhouding van het overige, door de rechtbank bepaalde.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 11 juli 2008, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen zonodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden en de moeder niet ontvankelijk te verklaren in haar beroep althans het daartegen door de moeder ingestelde hoger beroep af te wijzen als ongegrond en onbewezen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 september 2008. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar behandelend advocaat mr. R.T.A.G. Keller;
- de vader, bijgestaan door zijn behandeld advocaat mr. J.P.A.J.C. van den Biggelaar;
- de Raad voor de Kinderbescherming, hierna: de raad, vertegenwoordigd door mr. H. Werger.
Stichting Bureau Jeugdzorg, hierna: de stichting, is niet verschenen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift:
- de productie, overgelegd bij het verweerschrift;
- de brief met bijlagen van de behandelend advocaat van de moeder, binnengekomen ter griffie van het hof op 12 augustus 2008.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Partijen hebben van medio 2002 tot augustus 2007 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [M.] (hierna te noemen: [M.]) op [geboortejaar] te [geboorteplaats] geboren. De vader heeft Y[M.] erkend. De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag over [M.].
4.2.1. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de behandeling van de zaak aangehouden tot 29 juli 2008, zulks in afwachting van het rapport van de raad en de schriftelijke reactie hierop van de advocaten (toen: procureurs) van partijen. De rechtbank heeft de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijk¬heden van een omgangsregeling tussen de vader en [M.] en daarover de rechtbank te adviseren. Verder heeft de rechtbank de stichting verzocht de begeleiding van de omgang tussen [M.] en de vader te laten uitvoeren door de Stichting Kompaan te [vestigingsplaats]. De rechtbank heeft daartoe bepaald dat de vader en [M.] gerechtigd zijn tot begeleide omgang met elkaar in het kader van het “project omgangsbegeleiding”, module Omgangshuis, waarbij de verdere invulling zal geschieden in nader overleg tussen partijen en de Stichting Kompaan, in haar hoedanigheid van uitvoerster van voornoemd project. Tenslotte heeft de rechtbank partijen bevolen gevolg te geven aan de oproep van de Stichting Kompaan om in overleg te treden over de concrete uitwerking en vastlegging voor voormelde regeling en heeft de rechtbank partijen bevolen mee te werken aan de uitvoering van de regeling.
4.2.2. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat uit de inhoud van de stukken en hetgeen door de moeder is aangevoerd niet is gebleken van contra-indicaties welke ertoe zouden leiden dat een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [M.] niet in het belang van [M.] zou moeten worden geacht. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de moeder erkent dat de agressie van de vader nimmer is gericht tegen [M.] en dat de vader erkent dat begeleiding van de omgang door een derde wenselijk is.
4.3.1. De moeder kan zich niet verenigen met de in de bestreden beschikking vastgestelde voorlopige omgangsregeling middels tussenkomst van de stichting en Stichting Kompaan en zij kan zich eveneens niet verenigen met de beslissing dat de rechtbank partijen heeft bevolen mee te werken aan de uitvoering van deze voorlopige omgangsregeling en komt daarvan in hoger beroep.
4.3.2. In haar beroepschrift voert de moeder daartoe aan dat zij wel contra-indicaties naar voren heeft gebracht die ertoe zouden moeten leiden dat geen omgangsregeling dient te worden vastgesteld, maar dat de rechtbank deze zonder deugdelijke motivatie heeft verworpen. Volgens de moeder heeft de vader [M.] geestelijk mishandeld; hij had altijd commentaar op het doen en laten van [M.] en ging altijd met haar in discussie wie de baas was. Van een daadwerkelijke fysieke mishandeling is geen sprake, maar de vader heeft [M.] in het verleden een drietal dagen meegenomen zonder enig spoor van hen aan de moeder kenbaar te maken. Gegeven de gebeurtenissen in het verleden, de psychische problemen van de vader in combinatie met de daaraan inherente zijnde agressiviteit persisteert de moeder bij haar standpunt dat de vader kennelijk ongeschikt dient te worden geacht om omgang te hebben met [M.] respectievelijk dat omgang ernstig nadeel zal opleveren voor haar geestelijke of lichamelijk ontwikkeling. Verder stelt de moeder dat de voorlopige omgang thans dusdanige spanningen oplevert binnen haar gezin dat eenieder volledig blokkeert. Er bestaat aan de zijde van de moeder een dusdanige grote afweer tegen de voorlopige omgangsregeling dat zulks ook nadrukkelijk haar weerslag heeft op de gemoedsrust van [M.], aldus de moeder.
4.4. De vader voert in zijn verweerschrift het volgende aan.
Volgens de vader dient de moeder niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar hoger beroep, omdat de bestreden beschikking een tussenbeschikking is, waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld. Hoger beroep is slechts mogelijk indien sprake is van een onherroepelijk karakter waarbij de beschikking, eenmaal geëffectueerd, in haar gevolgen niet meer ongedaan kan worden gemaakt.
Ten aanzien van de omgangsregeling stelt de vader dat deze met voldoende waarborgen is omkleed zodat de omgang voor [M.] op een veilige en leeftijdsadequate wijze plaatsvindt. Voor het raadsonderzoek is het noodzakelijk dat een beeld wordt gevormd over de wijze van omgang tussen hem en [M.]. Zonder contact kunnen de mogelijkheden tot omgang niet onderzocht worden. Verder is de vader van mening dat de zwaarwegende belangen van [M.] door de weerstand van de moeder niet worden getroffen; de vader heeft immers sinds het kort geding vonnis van 1 februari 2008 geen contact met de moeder en [M.] opgenomen. Tenslotte ontkent de vader dat hij [M.] geestelijk heeft mishandeld.
4.5. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
4.6. Ten aanzien van de ontvankelijkheid is het hof van oordeel dat sprake is van een tussenbeschikking die in het dictum een einde maakt omtrent enig deel van het verzochte; in zoverre is er sprake van een eindbeschikking, waartegen beroep is toegestaan. De rechtbank heeft in afwachting van het onderzoek door de raad een voorlopige omgangsregeling opgelegd. Het is volstrekt duidelijk dat het niet gaat om enige begeleide proefcontacten in het kader van het onderzoek door de raad. Ter zitting heeft de vader alsnog zijn grief ingetrokken, inhoudende dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek.
4.7.1. Ter zitting hebben partijen erkend dat zij op 31 juli 2007 voor een periode van acht aaneengesloten uren ruzie met elkaar hadden . Uit het vonnis in kort geding van 1 februari 2008 blijkt dat tussen partijen sprake is geweest van huiselijk geweld waarvan onder andere [M.] getuige is geweest. Bij dat vonnis heeft de kantonrechter de vader een straat- en contactverbod opgelegd voor de duur van twaalf maanden. De vader heeft erkend dat er in de huiselijke kring agressie is geweest, maar dat deze uitsluitend gericht is op de vrouw en nooit op [M.]. Voorafgaand, op 21 januari 2008 heeft [N.] met de politie aan Aware systeem bij de moeder aangesloten. Gebleken is dat voldoende indicatoren aanwezig waren om dit systeem van persoonsbeveiliging toe te kennen; de veiligheid van de moeder en de kinderen was in gevaar, aldus casewerker mevrouw [N.] in haar brief van 4 maart 2008.
4.7.2. De raad heeft ter zitting verklaard met het onderzoek aan te vangen wanneer er is beslist op het onderhavige geschil in hoger beroep. Het raadsonderzoek is op zichzelf geen onderwerp van geschil tussen partijen; partijen hebben beiden ter zitting aangegeven achter het raadsonderzoek te staan. De raad acht voorlopige omgang met de vader niet in het belang van [M.]; dit zou voor [M.] een onmogelijke opgave worden gezien de wijze waarop partijen tegenover elkaar hebben gestaan. Het hof sluit zich aan bij de raad in die zin dat een voorlopige omgangsregeling voorafgaand aan het onderzoek door de raad tussen [M.] en de vader thans in strijd is met de zwaarwegende belangen van [M.], gelet op de sterk geëscaleerde verhouding tussen partijen als beschreven in r.o. 4.7.1.
4.7.3. De moeder heeft verklaard – met moeite – akkoord te gaan met enige begeleide proefcontacten in het kader van het raadsonderzoek en zij heeft toegezegd zich hiervoor in te zetten. Deze proefcontacten zullen alleen plaatsvinden wanneer het belang van [M.] zich daartegen niet verzet, aldus de raad.
4.7.4. Dat brengt met zich dat het hof – in afwachting van het raadsonderzoek –
niet op voorhand een voorlopige omgangsregeling zal vaststellen tussen de vader en [M.]. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
5. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Breda van 28 april 2008 voor zover de rechtbank het Bureau Jeugdzorg Breda heeft verzocht de begeleiding van de (voorlopige) omgang tussen de minderjarige [M.] en de man te laten uitvoeren door de Stichting Kompaan te [vestigingsplaats] alsmede heeft bepaald dat de man en de voornoemde minderjarige gerechtigd zijn tot begeleide omgang met elkaar in het kader van het “project omgangsregeling”, module Omgangshuis, waarbij de verdere invulling zal geschieden in nader overleg tussen partijen en de Stichting Kompaan, in haar hoedanigheid van uitvoerster van voornoemd project en heeft bevolen dat partijen gevolg geven aan de oproep van de Stichting Kompaan om in overleg te treden over de concrete uitwerking en vastlegging van voormelde regeling en heeft bevolen dat partijen meewerken aan de uitvoering van de regeling;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af het verzoek van de vader voor zover betrekking hebbend op een voorlopige omgangsregeling in afwachting van het onderzoek door de raad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Draijer-Udo, Van Teeffelen en Van der Linden en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2008.