Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4956

Datum uitspraak2009-01-27
Datum gepubliceerd2009-01-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers07/12134 B
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beklag ex art. 552a Sv. Uit hetgeen in het arrest is overwogen volgt dat het Hof X als belanghebbende i.d.z.v. art. 552a Sv heeft aangemerkt en dat deze als zodanig tijdens de behandeling van het klaagschrift is gehoord. X heeft niet van de gelegenheid gebruik gemaakt om zelf een klaagschrift in te dienen. Blijkens art. 552d.2 Sv staat voor X geen cassatieberoep open tegen de beschikking die is gegeven op het klaagschrift van Y.


Conclusie anoniem

Nr. 07/12134 B Mr. Bleichrodt Zitting 18 november 2008 Conclusie inzake: 1. [Klaagster] 2. [Betrokkene 1] 1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft het beklag als bedoeld in art. 552a Sv ongegrond verklaard. 2. Namens [klaagster] en [betrokkene 1] is beroep in cassatie ingesteld. Mr. G.J. de Lange, advocaat te Voorburg, heeft een schriftuur ingezonden, houdende zes middelen van cassatie. 3. De procesgang. 3.1 Nadat de Rechtbank te Almelo bij beschikking van 19 oktober 2005 het beklag van [klaagster] (verder [klaagster]) gegrond had verklaard, heeft de Hoge Raad bij beschikking van 17 oktober 2006 de beschikking van de Rechtbank vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande beklag opnieuw wordt berecht en afgedaan. 3.2 Het Hof heeft de zaak behandeld op 19 februari 2007, bij welke behandeling de vertegenwoordiger van [klaagster] aanwezig was. De raadsman van [klaagster], mr. J.G. Geertsma, advocaat te Amsterdam, heeft toen het woord gevoerd overeenkomstig zijn aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. 3.3 Bij tussenbeschikking van 19 maart 2007 heeft het Hof overwogen dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft het gelast dat de griffier de belanghebbende [betrokkene 1] in kennis zal stellen van het klaagschrift onder mededeling dat hij in de gelegenheid wordt gesteld binnen twee weken na de kennisgeving zelf een klaagschrift in te dienen dan wel te worden gehoord(1), met bevel tot oproeping van [klaagster], haar raadsman, alsmede [betrokkene 1] tegen de nadere behandeling. 3.4 De zaak is wederom behandeld op 22 mei 2007. De belanghebbende [betrokkene 1] heeft niet van de gelegenheid gebruik gemaakt om ook zelf een klaagschrift in te dienen. Op genoemde datum zijn verschenen de vertegenwoordiger van klaagster en [betrokkene 1], bijgestaan door zijn raadsman mr. G.J. de Lange, advocaat te Voorburg. Bij die gelegenheid heeft mr. De Lange namens de belanghebbende [betrokkene 1] het woord gevoerd overeenkomstig zijn aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. 3.5 Nadat het Hof het beklag van [klaagster] bij de bestreden beschikking ongegrond had verklaard, is namens [klaagster] en [betrokkene 1] tijdig beroep in cassatie ingesteld. 4. Nu [betrokkene 1] geen klaagschrift heeft ingediend, zal hij, gelet op art. 552d, tweede lid, Sv, niet in het door hem ingestelde cassatieberoep kunnen worden ontvangen.(2) 5. Het gaat in deze zaak om het volgende. Op 15 juli 2005 heeft een ongeval plaatsgevonden waarbij een politieauto, die op dat moment zwaailichten en sirene in werking had en dus als voorrangsvoertuig gold, op een kruising werd aangereden door een auto die werd bestuurd door [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] werd aangemerkt als verdachte van overtreding van art. 5 WVW 1994. In de door [betrokkene 1] bestuurde auto bevond zich een zogenaamde blackbox, waarin onder meer de gereden snelheid wordt geregistreerd.(3) Deze blackbox, Retreever geheten, kan alleen worden uitgelezen door [klaagster]. In het kader van het onderzoek naar dat strafbare feit is door de officier van justitie gevorderd dat de rechter-commissaris een bevel als bedoeld in artikel 125i Sv uitvaardigde om zo de gegevens met betrekking tot de gereden snelheid ter beschikking te krijgen. De rechter-commissaris heeft dat bevel verstrekt, waaraan ook gehoor is gegeven, in die zin dat de betreffende gegevens 'onder couvert' aan de rechter-commissaris zijn afgegeven en dat met de officier van justitie is afgesproken dat kennisneming van de gegevens achterwege zou blijven in afwachting van de uitkomst van de beklagprocedure bij de raadkamer van de Rechtbank. 6. Art. 125i (oud) Sv luidde tot 1 januari 2006 als volgt: "1. De rechter-commissaris kan, op vordering van de officier van justitie en in het gerechtelijk vooronderzoek tevens ambtshalve, het bevel geven dat hij van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde gegevens die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, deze gegevens, voor zover deze zijn opgeslagen, worden verwerkt of overgedragen met gebruikmaking van een geautomatiseerd werk, zal vastleggen, hem daartoe toegang zal verlenen of naar de griffie van de rechtbank zal overbrengen, een en ander binnen de termijn en op de wijze bij het bevel te bepalen. De vordering vermeldt het strafbare feit en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de verdachte, alsmede de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de wettelijke voorwaarden voor uitoefening van de bevoegdheid zijn vervuld. 2. Het bevel kan slechts betrekking hebben op gegevens 1°. waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat die door de verdachte zijn ingevoerd, die voor hem zijn bestemd, die tot het begaan van het strafbare feit hebben gediend, of met betrekking tot welke het strafbaar feit is gepleegd; 2°. waarover de verdachte de beschikking heeft of 3°. die een beschrijving geven van handelingen die de verdachte met betrekking tot een geautomatiseerd werk heeft verricht. 3. Het bevel wordt mondeling of schriftelijk gegeven. In het laatste geval wordt het betekend." 7.1 In zijn hiervoor genoemde beschikking van 17 oktober 2006 heeft de Hoge Raad overwogen dat het middel van de Officier van Justitie erover klaagt dat de Rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het bepaalde in art. 125i (oud) Sv, althans dat de bestreden beschikking ontoereikend is gemotiveerd en dat het middel slaagt op de gronden als in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 21 tot en met 38 vermeld. Op die conclusie had de toenmalige raadsman van klaagster, mr. J.G. Geertsma voornoemd, schriftelijk gereageerd. 7.2 Die conclusie houdt onder meer onder 31 en 32 in: "31. De Rechtbank stelt vast dat de onderhavige gegevens alleen aan de in de auto van [betrokkene 1] gemonteerde blackbox worden onttrokken wanneer de auto wordt gestolen om aan de hand van de in de blackbox opgeslagen gegevens de verblijfplaats van de auto te achterhalen. Daarom acht ik onbegrijpelijk dat deze gegevens, zoals de Rechtbank heeft geoordeeld, niet voor [betrokkene 1] bestemd zouden zijn. Het gaat immers om gegevens met behulp waarvan [betrokkene 1] als bestolene kan bereiken dat hij de auto weer in handen krijgt. Hij heeft dus bij uitstek belang bij die gegevens. Zouden deze desondanks niet voor hem bestemd zijn? 32. Voorts wordt er terecht over geklaagd dat de Rechtbank er geheel aan voorbijgaat dat het bevel van art. 125i lid 1 Sv ook betrekking kan hebben op gegevens waarover de verdachte de beschikking heeft. Dat klemt met name omdat de onderhavige gegevens lagen opgeslagen in de blackbox in de auto van [betrokkene 1] en dus ervan moet worden uitgegaan dat [betrokkene 1] over deze gegevens de beschikking had. Hij kon deze slechts lezen met behulp van technische bijstand van [klaagster] maar dat doet er niet aan af dat hij bedoelde gegevens in zijn macht, dus daarover de beschikking had. In dit verband is niet zonder betekenis dat, zoals de stukken laten zien, de politie de blackbox in beslag heeft genomen om te voorkomen dat de daarin opgeslagen gegevens gewist zouden worden." 8. Het Hof heeft zijn beschikking als volgt gemotiveerd: "1. Op 15 juli 2005 heeft te Hengelo (O) een verkeersongeval plaatsgevonden. Bij dit ongeval waren twee personenauto's betrokken. De ene auto werd bestuurd door [betrokkene 1], de andere auto was een als zodanig herkenbare politieauto die optische en geluidssignalen voerde, en die werd bestuurd door een politieambtenaar van de KLPD. Bij deze aanrijding is (zwaar) lichamelijk letsel ontstaan. [Betrokkene 1] wordt ervan verdacht de politieauto niet voor te hebben laten gaan en is aangemerkt als verdachte van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. 2. De door [betrokkene 1] bestuurde auto was ten tijde van het ongeval voorzien van een zogenoemde "black box" of "Retreever". Door dit apparaat worden gegevens geregistreerd, waaronder gegevens met betrekking tot de door de auto gereden snelheid. Het apparaat is geleverd door klaagster. De geregistreerde gegevens kunnen alleen met hulp van klaagster worden uitgelezen. 3. Op 21 juli 2005 (het hof gaat uit van de handgeschreven datum) heeft de rechtercommissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Almelo, op vordering van de officier van justitie ter zake van bovengenoemde verdenking een gerechtelijk vooronderzoek tegen [betrokkene 1] geopend ter zake van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. 4. Op 26 juli 2004 (het hof leest: 2005) heeft de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie in het gerechtelijk vooronderzoek door middel van een bevel ex artikel 125i (oud) van het Wetboek van Strafvordering (de directeur van) klaagster bevolen dat klaagster de gegevens die zijn geregistreerd vanuit de "black box" of "Retreever" die is gemonteerd in de auto van [betrokkene 1], voor zover die gegevens betrekking hebben op het tijdvak van 15 juli 2005 16.40 uur tot 15 juli 2005 17.00 uur, ter beschikking te stellen aan een opsporingsambtenaar van de politieregio Twente. 5. Na overleg met de officier van justitie heeft klaagster op 27 juli 2005 de gegevens in gesloten couvert gedeponeerd ter griffie van de rechtbank Almelo. 6. Klaagster heeft op 22 augustus 2005 bij de rechtbank Almelo een klaagschrift ingediend, waarbij zij bezwaar maakt tegen de (voorgenomen) kennisneming of gebruik van gegevens als bedoeld in artikel 125i (oud) van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank Almelo heeft dit beklag bij beschikking van 19 oktober 2005 gegrond verklaard. Tegen deze beschikking heeft de officier van justitie cassatieberoep ingesteld. 7. De Hoge Raad heeft bij arrest van 17 oktober 2006 de beschikking van de rechtbank Almelo van 19 oktober 2005 vernietigd en de zaak naar dit hof verwezen teneinde de zaak op het bestaande beklag opnieuw te behandelen en af te doen. 8. Klaagster heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat het bevel niet voldoet aan de formele vereisten van artikel 125i (oud) van het Wetboek van Strafvordering en voorts dat het bevel niet had mogen worden gegeven omdat er geen sprake is van gegevens als bedoeld in artikel 125i (oud) van het Wetboek van Strafvordering, nu: a. de geregistreerde gegevens niet kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, in het bijzonder niet omdat met behulp van de Retreever geen (betrouwbare) snelheidsgegevens worden verzameld; b. de geregistreerde gegevens niet voor [betrokkene 1] zijn bestemd en hij er ook niet de beschikking over heeft, omdat de Retreever alleen in geval van diefstal van de auto van [betrokkene 1] locatiegegevens levert om de auto op te sporen, terwijl de andere geregistreerde gegevens diagnostische gegevens zijn die uitsluitend ten dienste staan van klaagster. Verder staan volgens klaagster de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit aanhet bevel in de weg. Met name zouden de commerciële belangen van klaagster onevenredig worden geschaad door het bevel en de kennisneming van de via klaagster verkregen gegevens. 9. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag. 10. Klaagster heeft in de eerste plaats gesteld dat het bevel niet voldoet aan de formele vereisten van artikel 125i (oud) van het Wetboek van Strafvordering. Zowel de aan het bevel ten grondslag liggende vordering als het bevel zelf getuigen naar het oordeel van het hof van weinig zorgvuldigheid. Noch in de vordering, noch in het bevel is het strafbare feit vermeld. De vordering bevat zelfs de onjuiste mededeling dat [betrokkene 1] van misdrijven wordt verdacht en dat voor die misdrijven voorlopige hechtenis is toegelaten. Verder is in het bevel de naam van de verdachte niet vermeld, wordt daarin klaagster als houder aangemerkt en niet als degene die toegang heeft tot bepaalde gegevens, wordt daarin bevolen dat de gegevens ter beschikking moeten worden gesteld aan een opsporingsambtenaar terwijl de wet voorziet in overbrenging van de gegevens naar de griffie van de rechtbank, en wordt in het bevel geen termijn genoemd. 11. Het hof zal in dit geval aan deze gebreken geen gevolgen verbinden, omdat geen rechtens te respecteren belang van klaagster is geschaad. Voor het openen van een gerechtelijk vooronderzoek is (de verdenking van) een strafbaar feit voldoende, terwijl voor een bevel ex artikel 125i (oud) van het Wetboek van strafvordering geen nadere eisen aan het strafbare feit worden gesteld. De vordering is als bijlage bij het bevel gevoegd. Uit beide stukken - in onderling verband en samenhang bezien - wordt in voldoende mate duidelijk, dat het gaat om een strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene 1] ter zake van de aanrijding waarbij hij met zijn auto was betrokken, en om de gegevens die omstreeks het tijdstip van de aanrijding zijn geregistreerd door de Retreever die in de auto van [betrokkene 1] is gemonteerd. Uit het bevel blijkt in voldoende mate wat van klaagster wordt verlangd. Dat zij in het bevel niet wordt aangemerkt als degene die toegang heeft tot bepaalde gegevens, dat wordt bevolen dat zij de gegevens ter beschikking stelt aan een opsporingsambtenaar, en dat geen termijn wordt genoemd, is weliswaar onjuist, maar heeft feitelijk niet geleid tot enig misverstand. Klaagster heeft begrepen wat haar te doen stond: zij heeft de gewenste gegevens aan de Retreever ontrokken en deze binnen enkele dagen overgebracht naar de griffie van de rechtbank. Voor klaagster is derhalve in dit geval door middel van het bevel en de daarbij gevoegde vordering voldoende duidelijkheid verschaft. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat er al (vruchteloos) voorafgaand contact was geweest tussen het openbaar ministerie en (de advocaat van) klaagster over het ter beschikking stellen van de gegevens. Klaagster heeft ook nog gesteld dat in het bevel te ruim om gegevens is gevraagd. Voor zover die klacht betrekking heeft op de periode deelt het hof die opvatting niet; het gaat immers om gegevens over een periode van 20 minuten. Voor zover het gaat om de soort gegevens deelt het hof die opvatting evenmin omdat voor de interpretatie van de gegevens niet op voorhand met zekerheid valt te zeggen of bepaalde geregistreerde gegevens achterwege kunnen blijven. 12. Klaagster heeft voorts gesteld dat de geregistreerde gegevens niet kunnen dienen voor het aan de dag brengen van de waarheid. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de gegevens niet (voldoende) betrouwbaar zijn. Voldoende is echter dat er sprake is van gegevens die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen met betrekking tot het feit waarvoor het gerechtelijk vooronderzoek is geopend. Dat is naar het oordeel van het hof het geval, omdat het gaat om gegevens met betrekking tot de door de auto van [betrokkene 1] omstreeks het tijdstip van de aanrijding gereden snelheid. Op voorhand hoeft niet vast te staan dat de gegevens (voldoende) betrouwbaar zijn. Dat zal het onderzoek moeten uitwijzen, waarbij de gegevens kunnen worden beoordeeld en gebruikt in samenhang met eventuele andere onderzoeksresultaten. Het uiteindelijke oordeel over de betrouwbaarheid van de gegevens is voorbehouden aan de zittingsrechter. 13. Klaagster heeft verder gesteld dat de geregistreerde gegevens niet voor [betrokkene 1] zijn bestemd en dat deze evenmin daarover de beschikking had. Het hof deelt dit standpunt niet. De Retreever is een voertuigvolgsysteem, waarmee ten behoeve van [betrokkene 1] gegevens met betrekking tot zijn auto werden geregistreerd. Als onderdeel van dat systeem werden ten tijde van het ongeval van het desbetreffende voertuig snelheidsgegevens geregistreerd. Daarmee is zijn belang bij de geregistreerde gegevens gegeven. Klaagster stelt weliswaar dat de gegenereerde snelheidgegevens als diagnostische gegevens moeten worden aangemerkt die worden gebruikt voor ondersteuning en doorontwikkeling van de Retreever, maar dat wil niet zeggen dat die gegevens niet voor [betrokkene 1] bestemd zijn in de zin van artikel 125i, tweede lid, (oud) van het Wetboek van Strafvordering. Reeds het ondersteunende karakter maakt dat zij als zodanige gegevens beschouwd kunnen worden. Daarnaast heeft [betrokkene 1] ook de beschikking over de door de Retreever geregistreerde gegevens nu deze in de in zijn auto gemonteerde Retreever worden geregistreerd en opgeslagen. Dat hij is aangewezen op de hulp van klaagster (of derden zoals bijvoorbeeld een gerechtelijk laboratorium) om de gegevens te kunnen uitlezen, doet daaraan niet af. 14. Zoals hiervoor is overwogen, is er sprake van een ernstig verkeersongeval. Het is van belang dat de toedracht daarvan met het oog op (een beslissing over) de (verdere) vervolging van [betrokkene 1] wordt onderzocht. De gegevens uit de Retreever met betrekking tot de snelheid van de door [betrokkene 1] bestuurde auto kort voor en op het moment van de aanrijding kunnen dienen om de waarheid omtrent de toedracht van die aanrijding aan de dag te brengen. Bij gebreke van andere beschikbare aanwijzingen met betrekking tot de snelheid van de door [betrokkene 1] bestuurde auto dan de verklaring van [betrokkene 1] zelf en het schadebeeld van de auto's, is het hof van oordeel dat het bevel niet in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit is gegeven. 15. Tegenover het belang van de waarheidsvinding bij een ernstig verkeersongeval als het onderhavige heeft klaagster voorts haar commerciële belang gesteld. Zij vreest omzetverlies omdat (potentiële) klanten zouden kunnen afhaken indien gegevens uit een Retreever ter beschikking van justitie moeten worden gesteld. Klaagster stelt dat daarom haar commerciële belang zwaarder moet wegen dan het belang van de waarheidsvinding. Ter onderbouwing van haar vrees heeft klaagster overgelegd een krantenartikel van 21 oktober 2006 dat naar aanleiding van de voornoemde uitspraak van de Hoge Raad is geschreven, waarin - kort samengevat - wordt gemeld dat de gegevens in de Retreever voor de opsporing kunnen worden gebruikt. Klaagster heeft de door haar geuite vrees verder niet onderbouwd met concrete feiten. Bovendien heeft klaagster inmiddels alle Retreevers, ook de aangekochte, zodanig aangepast dat de snelheid - voor zover de 27 km/u te boven gaande - niet meer wordt geregistreerd. Naar het oordeel van het hof is daarom niet aannemelijk geworden dat de door klaagster geuite vrees werkelijkheid zal worden. Reeds daarom kan dit verweer geen doel treffen. Ook als veronderstellenderwijs wordt aangenomen, dat het commerciële belang van klaagster geschaad kan worden, is dat belang gelet op hetgeen dienaangaande is gesteld, van onvoldoende gewicht om in dit geval waar het gaat om een aanrijding met gewonden, het belang van de waarheidsvinding ter zijde te stellen. Het hof komt derhalve tot een andere afweging dan klaagster en is van oordeel dat het belang van de strafvordering voorgaat boven het door klaagster gestelde commerciële belang. 16. [Betrokkene 1] heeft gesteld dat de gegevens die uit de Retreever in zijn auto zijn verkregen, niet voor het bewijs mogen worden gebruikt omdat deze onrechtmatig zijn verkregen. Die onrechtmatigheid bestaat volgens hem daarin dat aan hem niet de cautie is gegeven toen hem door de politie naar de fabrikant van de Retreever werd gevraagd. Desgevraagd heeft hij ter zitting verklaard dat hij de naam van klaagster niet had verstrekt indien hem die cautie was gegeven. Nog daargelaten dat geenszins vaststaat dat [betrokkene 1] op het moment van die vraag al als verdachte was aangemerkt, is het hof van oordeel dat het hier gaat om een verweer in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Daarover dient, als tot verdere vervolging wordt overgegaan, de zittingsrechter te oordelen. Het hof ziet in ieder geval geen grond om reeds thans tot de conclusie te komen dat er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. 17. [Betrokkene 1] heeft voorts aangevoerd dat de gegevens uit de Retreever niet tot het bewijs in zijn strafzaak mogen worden gebezigd omdat de Retreever geen toegelaten bewijsmiddel zou zijn. Hij stelt daartoe dat het Retreeversysteem niet in de Regeling Meetmiddelen Politie is vermeld en dat het niet door het Nederlands Meetinstituut is goedgekeurd. Het hof merkt in de eerste plaats op dat voornoemde regeling zich richt tot de politie. Indien langs andere weg dan door de politie, zoals in dit geval via een door een particulier geïnstalleerd systeem, gegevens omtrent de snelheid van een voertuig worden verkregen, sluit het feit dat dat systeem niet in die regeling wordt genoemd, geenszins op voorhand uit dat die gegevens als bewijs worden gebruikt. Ook het feit dat het Retreeversysteem niet door het NMi is goedgekeurd, sluit niet op voorhand uit dat de via dat systeem verkregen gegevens als bewijs worden gebruikt. De toelaatbaarheid en de bewijswaarde van de via de Retreever verkregen gegevens zijn, als tot verdere vervolging wordt overgegaan, ter beoordeling van de zittingsrechter. 18. [Betrokkene 1] heeft verder nog betoogd dat door het gebruik van de via de Retreever verkregen gegevens als bewijsmiddel in zijn strafzaak het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden nu niet iedere auto is voorzien van een Retreever. Wat er ook inhoudelijk zij van deze stelling, de aard en de strekking daarvan brengen met zich mee dat deze niet in het kader van de onderhavige procedure beoordeeld dienen te worden maar, als tot verdere vervolging wordt overgegaan, door de zittingsrechter. 19. Tot slot heeft [betrokkene 1] zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van gegevens als bedoeld in artikel 125i, tweede lid, (oud) van het Wetboek van Strafvordering: de gegevens zijn niet door hem ingevoerd, niet voor hem bestemd, hebben niet gediend tot het begaan van een strafbaar feit noch ook zijn het gegevens met betrekking tot welke het strafbare feit is gepleegd. Zoals hiervoor onder 13 is overwogen, komt het hof tot een ander oordeel, omdat deze gegevens voor [betrokkene 1] zijn bestemd en hij daarover de beschikking heeft. 20. Het hof zal het beklag ongegrond verklaren. 21. Het hof heeft gelet op de artikelen 125i (oud) en 552a van het Wetboek van Strafvordering." 9.1 Het eerste middel klaagt dat het oordeel van het Hof onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd is doordat het Hof ten onrechte heeft overwogen dat de black box of retreever in de door [betrokkene 1] bestuurde auto onder meer gegevens registreerde met betrekking tot de gereden snelheid. 9.2 Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van het Hof van 19 februari 2007 heeft de vertegenwoordiger van klaagster verklaard dat met de black box onder meer snelheidsgegevens worden vastgelegd en dat in de zaak van [betrokkene 1] snelheidsgegevens zijn geregistreerd. Dat in aanmerking genomen is de gewraakte tweede overweging van het Hof niet onbegrijpelijk. 9.3 Het middel faalt. 10.1 Het tweede en derde middel bestrijden het oordeel van het Hof dat de onderhavige (snelheids-) gegevens bestemd waren voor [betrokkene 1] en dat deze daarover de beschikking had als bedoeld in art. 125i (oud) Sv. Het derde middel komt ook op tegen 's Hofs oordeel dat aan het eerder overwogene niet afdoet dat het gaat om zogenaamde diagnostische gegevens die worden gebruikt voor ondersteuning en (door)ontwikkeling van de retreever, noch dat [betrokkene 1] is aangewezen op de hulp van klaagster of derden om de gegevens te kunnen uitlezen. Het zesde middel herhaalt dat de gegevens niet voor [betrokkene 1] bestemd waren en dat hij daar ook niet de beschikking over had. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking. 10.2 Naar uit de behandeling in raadkamer van het Hof volgt, is daar namens klaagster de nadruk gelegd op de aard van de gegevens in samenhang met de contractuele relatie tussen klaagster en [betrokkene 1]. In aansluiting op wat al in het oorspronkelijke klaagschrift was uiteengezet, is aangevoerd dat klaagster gebruik maakt van twee verschillende soorten gegevens, de zogenoemde contractantgegevens en de diagnostische gegevens. Wat contractantgegegevens zijn hangt af van het contract van klaagster met de cliënt. In het geval van [betrokkene 1] ging het om een abonnement voor diefstalbeveiliging. Uitsluitend ingeval van diefstal van het voertuig wordt contact gemaakt met de retreever en worden actuele gegevens over de locatie van het voertuig gegenereerd teneinde de auto terug te krijgen. Daarnaast bestaan er uitsluitend voor de ondersteuning en (door)ontwikkeling van de retreever geregistreerde gegevens, de zogenaamde diagnostische gegevens. Met deze gegevens wordt geen enkele dienst aangeboden aan de klant, zij zijn slechts dienstig aan het technische systeem van klaagster. Van deze gegevens, waaronder de onderhavige snelheidsgegevens, kan niet gezegd worden dat zij, gelet op het contract/het abonnement, bestemd zijn voor de klant(4), terwijl het evenmin gegevens zijn waarover de klant de beschikking heeft. De klant heeft geen recht op deze gegevens en [klaagster] is niet gehouden deze aan de klant te verstrekken. Aangevoerd is dat daarom, anders dan de Hoge Raad heeft beslist, klaagster van oordeel blijft dat de klant hierover geen enkele macht heeft en hij daarover niet de beschikking heeft. 10.3 Naar de kern genomen is een en ander ook in de beklagprocedure bij de Rechtbank al aangevoerd.(5) Ook toen is erop gewezen dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de verschillende soorten gegevens en dat het contract tussen klaagster en de klant bepalend is voor het antwoord op de vraag welke gegevens voor hem bestemd zijn dan wel over welke gegevens hij de beschikking heeft. Gesteld is dat dat niet het geval is voor wat betreft de gegevens die dienen ter ondersteuning en verdere ontwikkeling van de retreever. Ter zijde merk ik overigens op dat de Rechtbank heeft vastgesteld dat op speciaal verzoek van de klant - bijvoorbeeld om in enig verband zijn bewijspositie te ondersteunen - gegevens door [klaagster] aan de klant ter beschikking kunnen worden gesteld. In zoverre kan hij daar dus wel een - door [klaagster] erkend - belang bij hebben. 10.4 De Rechtbank, die zich overigens alleen had gericht op het vereiste van de bestemming, heeft bedoeld verweer gehonoreerd, welke beslissing de Hoge Raad zoals gezegd echter bij zijn beschikking van 17 oktober 2006 heeft vernietigd. Die beslissing komt er mijns inziens op neer dat - ook in het licht van wat namens klaagster was aangevoerd over de verschillende soorten gegevens en de contractuele relatie tussen klaagster en [betrokkene 1] - het oordeel van de Rechtbank geen stand kon houden. Dat brengt mijns inziens mee dat wat was aangevoerd over die soorten gegevens en de contractuele relatie niet in de weg staat aan het oordeel dat de onderhavige gegevens voor de verdachte bestemd waren, dan wel gegevens waren waarover hij de beschikking had, alles in de zin van art. 125i, tweede lid (oud) Sv. Er is geen grond om in deze tweede cassatieprocedure tot een ander oordeel te komen, terwijl wat verder is aangevoerd daartoe ook geen aanleiding geeft. 10.5 Uit het voorgaande vloeit naar mijn mening voort dat het oordeel van het Hof, zoals neergelegd in de dertiende overweging van zijn beschikking, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en evenmin onbegrijpelijk is. 10.6 Het tweede, het derde en het zesde middel falen. 11.1 Het vierde middel komt op tegen overweging 14 van het Hof, betrekking hebbende op de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, met de stelling dat de gevraagde gegevens er niet toe kunnen dienen de waarheid aan de dag te brengen. De tweede klacht houdt in dat de veronderstelling van het Hof dat er geen andere aanwijzingen zijn met betrekking tot de snelheid van [betrokkene 1] niet juist is, nu er voor zover [betrokkene 1] en [klaagster] bekend diverse getuigen zijn gehoord door de politie en uitgebreide verklaringen zijn opgenomen. 11.2 De eerste klacht borduurt kennelijk voort op wat is gesteld in het eerste middel, te weten dat de retreever geen snelheidsgegevens registreert, en moet het lot van dat middel delen. 11.3 De tweede klacht miskent in de eerste plaats dat in cassatie geen beroep kan worden gedaan op feiten die het Hof niet heeft vastgesteld en waarvan niet blijkt dat deze in feitelijke aanleg zijn aangevoerd. Bovendien, ook al zouden er verschillende getuigen zijn die een uitgebreide verklaring hebben afgelegd waarin zij tevens een schatting hebben gemaakt van de door [betrokkene 1] gereden snelheid, dan nog kan het heel goed zijn dat juist omdat het om schattingen gaat (die ook nog kunnen uiteenlopen), onzekerheid blijft bestaan over de werkelijk gereden snelheid. In dat geval zal technisch bewijs een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de waarheidsvinding. Gelet op een en ander geeft het oordeel van het Hof naar mijn mening geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Voor verdere toetsing is in cassatie geen plaats. 11.4 Het middel faalt. 12.1 Het vijfde middel klaagt over de verwerping door het Hof van het verweer dat de politie [betrokkene 1] heeft gevraagd naar de fabrikant van de retreever zonder dat hem als verdachte voordien de cautie was gegeven, waardoor de gegevens die op grond van het aan [klaagster] gegeven bevel van de Rechter-Commissaris uit de retreever zijn verkregen, als onrechtmatig verkregen bewijs moeten worden beschouwd. 12.2 De schriftuur is zowel in de zaak tegen [klaagster] als in die tegen [betrokkene 1] ingediend. (6) De klacht ziet op de strafzaak tegen [betrokkene 1], is kennelijk namens hem ingediend en berust op de opvatting dat jegens hem onrechtmatig is gehandeld en op onrechtmatige wijze bewijs is verkregen. Zoals eerder opgemerkt is [betrokkene 1] echter niet ontvankelijk in zijn cassatieberoep, zodat ik primair van oordeel ben dat de klacht daarom buiten bespreking moet blijven. 12.3 Overigens heeft [klaagster] bij de klacht geen belang, nu zij door het gestelde verzuim niet is getroffen in een belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen. Zij is geconfronteerd met een bevel dat, zoals uit het voorgaande volgt, voldeed aan de wettelijke eisen, neergelegd in art. 125i (oud) Sv. Daaraan kleefde op zichzelf geen gebrek. Het doet er dan mijns inziens niet toe of [klaagster] is benaderd nadat de politie bijvoorbeeld de gegevens van haar op het desbetreffende kastje in de inbeslaggenomen auto had aangetroffen of dat dat is gebeurd nadat de politie aan die gegevens was gekomen op basis van een (beweerdelijk) onrechtmatig verkregen verklaring van de verdachte. Dat is iets waarop de verdachte zich eventueel zou kunnen beroepen met de stelling dat sprake is van "fruits of the poisonous tree", hoewel dat verweer mij niet kansrijk lijkt. 12.4 Ik laat verder daar dat (i) het vragen naar de gegevens van de fabrikant van de retreever mijns inziens niet begrepen kan worden onder het verhoor van de verdachte in die zin dat het gaat om een vraag "betreffende diens betrokkenheid bij zeker strafbaar feit",(7) en (ii) het Hof mijns inziens terecht heeft geoordeeld dat de aan de orde gestelde kwestie hoe dan ook thuishoort in de hoofdprocedure. Daarbij neem ik in aanmerking enerzijds het karakter van een beklagprocedure als de onderhavige en anderzijds de genuanceerde wijze waarop de Hoge Raad omgaat met de "exclusionary rule", waarbij zeker niet elk verzuim tot bewijsuitsluiting leidt.(8) Allerlei factoren moeten daarbij in aanmerking worden genomen en dat is bij uitstek een taak van de zittingsrechter, die over alle dan bekende relevante gegevens beschikt. 12.5 Het middel kan niet tot cassatie leiden. 13. De middelen zijn tevergeefs voorgesteld en kunnen naar het mij voorkomt worden afgedaan met de aan art. 81 RO te ontlenen korte motivering. Gronden die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden beslissing zouden behoren te leiden heb ik niet aangetroffen. 14. Deze conclusie strekt ertoe dat [betrokkene 1] niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn cassatieberoep en dat het door [klaagster] ingestelde beroep wordt verworpen. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden 1 Zie de zich bij de stukken bevindende brief van de Griffier aan [betrokkene 1] van 4 april 2007. 2 Vgl. ook HR 3 februari 2004, LJN AO0610. 3 In verband met middel 1 kom ik hier later op terug. 4 De raadsman gaat ervan uit dat ingevolge de voorgaande beschikking van de Hoge Raad de locatiegegevens wel geacht moeten worden bestemd te zijn voor de klant, hoewel dat volgens klaagster slechts in indirecte zin het geval is. 5 Zie klaagschrift onder 14 t/m 19 en pleitnota onder 11. 6 Het Hof heeft terecht uitsluitend [klaagster] als klaagster aangemerkt en verder [betrokkene 1], die is gehoord, als belanghebbende aangeduid. 7 HR NJ 1980, 243; HR NJ 2000, 40. 8 HR NJ 2004, 376.


Uitspraak

27 januari 2009 Strafkamer nr. 07/12134 B Hoge Raad der Nederlanden Beschikking op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te Arnhem van 3 juli 2007, AVnummer 011317-06, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door: [Klaagster], gevestigd te [vestigingsplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld namens [klaagster] en [betrokkene 1]. Namens beide heeft mr. G.J. de Lange, advocaat te Voorburg, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van [betrokkene 1] en tot verwerping van het beroep van [klaagster] 2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep van [betrokkene 1] 2.1. Het beroep is gericht tegen een beschikking die is gegeven op het klaagschrift van [klaagster] over de kennisneming of het gebruik van gegevens als bedoeld in art. 125i (oud) Sv. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren: (i) een tussenbeschikking van het Hof te Arnhem van 19 maart 2007, onder meer inhoudende: "Overwegingen Tijdens de beraadslaging in raadkamer is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest aangezien het Hof het wenselijk acht dat de verdachte in de onderliggende strafzaak, [betrokkene 1], als belanghebbende alsnog in kennis wordt gesteld van het klaagschrift en in de gelegenheid wordt gesteld desgewenst zelf een klaagschrift in te dienen dan wel te worden gehoord. Het Hof zal daartoe een datum voor de nadere behandeling van het klaagschrift bepalen. Beschikkende Het Hof: -bepaalt dat het klaagschrift nader zal worden behandeld in de openbare raadkamer van dit hof van 22 mei 2007 te 11.00 uur; -gelast dat de griffier de belanghebbende [betrokkene 1], wonende te [woonplaats], [a-straat 1], in kennis zal stellen van het klaagschrift onder mededeling dat hij in de gelegenheid wordt gesteld binnen twee weken na de kennisgeving zelf een klaagschrift in te dienen dan wel te worden gehoord met bevel tot oproeping van klager, [klaagster], en haar raadsman, mr. J.G. Geertsma, alsmede [betrokkene 1] tegen voormeld tijdstip." (ii) een proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer van het Hof te Arnhem van 22 mei 2007 waarop het beklag van [klaagster] is behandeld, onder meer inhoudende: "Namens klaagster genaamd: [Klaagster], gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats], [b-straat 1], domicilie kiezende te Amsterdam, Gustav Mahlerplein 2, ten kantore van haar raadsman, is verschenen [betrokkene 2], directeur van [klaagster], hierna te noemen de vertegenwoordiger van klaagster. De raadsman van klaagster, mr. J.G. Geertsma, advocaat te Amsterdam, is hoewel behoorlijk opgeroepen niet verschenen. Tevens is verschenen als belanghebbende in de zin van artikel 552a, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering verdachte genaamd: [Betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1954 te [geboorteplaats], wonende te [c-straat 1], [woonplaats], gekozen woonplaats Zwartelaan 30, 2271 BR Voorburg, ten kantore van zijn raadsman, bijgestaan door mr. G.J. de Lange, advocaat te Voorburg. Klaagster en [betrokkene 1] zijn opgeroepen teneinde (nader) te worden gehoord op het op 22 augustus 2005 namens klaagster ingediende klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering." 2.3. Uit hetgeen hiervoor onder 2.2 is overwogen volgt dat het Hof [betrokkene 1] als belanghebbende in de zin van art. 552a Sv heeft aangemerkt en dat deze als zodanig tijdens de behandeling van het klaagschrift is gehoord. [Betrokkene 1] heeft niet van de gelegenheid gebruik gemaakt om zelf een klaagschrift in te dienen. Blijkens art. 552d, tweede lid, Sv staat voor [betrokkene 1] geen cassatieberoep open tegen de beschikking die is gegeven op het klaagschrift van [klaagster] 3. Beoordeling van de namens [klaagster] voorgestelde middelen De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Beslissing De Hoge Raad: verklaart [betrokkene 1] niet-ontvankelijk in het beroep; verwerpt het door [klaagster] ingestelde beroep. Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Spinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2009. Mr. Splinter-van Kan is buiten staat dit arrest te ondertekenen.