
Jurisprudentie
BG4991
Datum uitspraak2008-11-20
Datum gepubliceerd2008-11-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers08/3153 en 08/2170
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers08/3153 en 08/2170
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 16 januari 2008 heeft verweerder verzoekster onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven het pand Edisonweg 16B niet langer in strijd met het vigerende bestemmingsplan te gebruiken. Indien het strijdig gebruik niet binnen de begunstigingstermijn wordt beeindigd, zal verweerder tot ontruiming en sluiting van het pand overgaan. Het hiertegen door verzoekster gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 23 juni 2008 ongegrond verklaard. Verzoekster heeft tegen dit besluit bij brief van 17 juli 2008 beroep ingesteld. Bij brief van 27 oktober 2008 heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Uitspraak
RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/3153 en AWB 08/2170
Uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van:
Federatieve Motorvereniging Bikers4Life,
gevestigd te Alkmaar,
verzoekster,
gemachtigde mr. W.F. Roelink,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 16 januari 2008 heeft verweerder verzoekster onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven het pand Edisonweg 16B niet langer in strijd met het vigerende bestemmingsplan te gebruiken. Indien het strijdig gebruik niet binnen de begunstigingstermijn wordt beëindigd, zal verweerder tot ontruiming en sluiting van het pand overgaan. Het hiertegen door verzoekster gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 23 juni 2008 ongegrond verklaard. Verzoekster heeft tegen dit besluit bij brief van 17 juli 2008 beroep ingesteld. Bij brief van 27 oktober 2008 heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld ter zitting van 17 november 2008, waar verzoekster is vertegenwoordigd door [naam], voorzitter van verzoekster, bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. M. Blom en F. Tompot, beiden werkzaam bij verweerder.
Motivering
1. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek een voorlopige voorziening te treffen de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Aangezien alle voor een beslissing relevante feiten en omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geding aan de orde zijn geweest meent de voorzieningenrechter dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter zal dan ook gebruik maken van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. In het besluit op bezwaar is een zogenoemde begunstigingstermijn gegeven tot
1 oktober 2008. Ten tijde van het indienen van het verzoek was die termijn reeds verstreken. Omdat er inmiddels een aanzegging tot ontruiming is gegeven, inhoudende ontruiming op maandag 24 november 2008 om 11.00 uur, is daarmee naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang gegeven.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster terecht is aangeschreven nu zij feitelijk gebruiker is van het pand en zij het pand in strijd met het bestemmingsplan gebruikt. De inschrijving van de motorvereniging bij de Kamer van Koophandel betekent niet dat de vereniging is aan te merken als een bedrijf in de zin van het bestemmingsplan. De activiteiten van verzoekster zijn voorts op geen enkele wijze als bedrijfsmatige activiteiten aan te merken. Van een concreet zicht op legalisatie is geen sprake. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen nu van gelijke gevallen geen sprake is. Het gebruik van het pand als clubhuis is uit stedenbouwkundig oogpunt onwenselijk en indien in het onderhavige geval van handhaving zou worden afgezien zou dit een ongewenste precedentwerking tot gevolg kunnen hebben.
4. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij niet de feitelijk gebruiker is van het pand aan de Edisonweg 16B, maar dat zij dit al reeds lange tijd verhuurt aan een aantal bedrijven, waaronder een auto-/motorspuitbedrijf en een hoveniersbedrijf. De enkele omstandigheid dat deze huurders verzoekster in de gelegenheid stellen om van tijd tot tijd in de door de huurders ingerichte ontspannings- c.q. gezelligheidsruimte te zijn kan de conclusie van verweerder dat verzoekster het pand feitelijk in gebruik heeft in strijd met het bestemmingsplan niet dragen. Uit het procesverbaal van de gerechtsdeurwaarder blijkt dat de mededelingen van verzoekster over het feitelijk gebruik juist zijn. Verweerder gaat daaraan ten onrechte voorbij en heeft de werkelijke gebruikers ten onrechte niet bij de zaak betrokken en ten onrechte uitsluitend verzoekster aangeschreven.
Verzoekster beroept zich voorts op het gelijkheidsbeginsel en stelt in dat verband dat tegen andere met het bestemmingsplan strijdige activiteiten welke op het terrein plaatsvinden niet wordt opgetreden.
5. Ingevolge het bestemmingsplan “(Partiële herziening) industrieterrein Ouddorp” rust op het onderhavige perceel de bestemming “Industriële doeleinden”.
Ingevolge artikel 2 van de planvoorschriften mogen op de gronden bestemd voor “Industriële doeleinden” uitsluitend worden opgericht: fabrieken, werkplaatsen, pakhuizen, opslagplaatsen, e.d. ten behoeve van handel (niet zijnde detailhandel) en nijverheid tot een maximum bebouwde oppervlakte van 70% van de terreinoppervlakte per bedrijf, mits de goothoogte niet meer bedraagt dan 12 m.
Ingevolge artikel 7a, eerste lid, van de planvoorschriften, is het verboden gronden of opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel dat strijdig is met de in het bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming.
Ingevolge artikel 7a, tweede lid, van de planvoorschriften, verlenen burgemeester en wethouders vrijstelling als strikte toepassing van dit verbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat waar door partijen wordt gesproken over het pand aan de Edisonweg 16B, gedoeld wordt op het pand waaraan bij besluit van 1 juni 2006 nummer 16 is gegeven. Op grond van de stukken en – met name – verweerders toelichting ter zitting, staat vast dat de aanschrijving ziet op Edisonweg 16, met uitzondering van het gedeelte van het gebouw waarin de autospuiterij is gevestigd, op de door verweerder ter zitting overgelegde plattegrond van het pand aangeduid met nummer 11. De stelling van verzoekster ter zitting dat zij van deze uitleg van de aanschrijving niet eerder op de hoogte was en zij hierdoor in haar belangen is geschaad, volgt de voorzieningenrechter niet. Niet valt immers in te zien welk nadeel verzoekster van deze uitleg van de aanschrijving zou kunnen ondervinden, nu deze daarmee niet is uitgebreid, maar juist is ingeperkt voor verzoekster.
Voor zover verzoekster zich op het standpunt heeft gesteld dat verweerder ten onrechte M&G Automobielen en hoveniersbedrijf B.B.B. niet heeft aangeschreven omdat zij ook belanghebbende zijn bij het besluit, overweegt de voorzieningenrechter dat ter beoordeling slechts het aan verzoekster gerichte besluit op bezwaar en het door haar ingediende verzoek en ingestelde beroep voorligt. Dit betekent dat de voorzieningenrechter zich hiertoe dient te beperken.
7. Met verweerder is de voorzieningenrechter voorts van oordeel dat verzoekster als feitelijk gebruiker kan worden aangemerkt en derhalve als overtreder kon worden aangeschreven. In dat verband is de voorzieningenrechter anders dan verzoekster van oordeel dat aan de huurcontracten bij het vaststellen van de feiten in de onderhavige zaak wel degelijk belang toekomt. Nu uit de overeenkomst tussen M&G Automobielen en verzoekster volgt dat het pand aan verzoekster is verhuurd, en uit de overeenkomst tussen M&G Automobielen, verzoekster en hoveniersbedrijf B.B.B. niet meer blijkt dan dat het hoveniersbedrijf een gedeelte van de maandelijkse huur zal meebetalen, alsmede gelet op de verklaring van de voorzitter van verzoekster over het gebruik van het pand tijdens het bezoek dat verweerder op 13 juli 2008 aan het pand heeft gebracht en de door verweerder ter zitting overgelegde foto’s, stelt de voorzieningenrechter vast dat het pand aan de Edisonweg 16, met uitzondering van het gedeelte genummerd als 11 zoals onder 6. beschreven, door verzoekster werd/wordt gebruikt.
8. De door verzoekster in het pand ontplooide activiteiten – promotiewerkzaamheden, opslag, sleutelen aan motoren en auto’s alsmede ontspanning – kunnen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden aangemerkt als activiteiten die vallen binnen de in artikel 2 van het bestemmingsplan genoemde bestemming “Industriële doeleinden”. Het gebruik van het pand door verzoekster is derhalve in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder is dan ook in beginsel bevoegd handhavend op te treden tegen dit met het bestemmingsplan strijdig gebruik.
9. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
10. In het onderhavige geval is van een concreet zicht op legalisatie geen sprake. Verweerder ziet immers geen aanleiding om vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO te verlenen. Verzoekster heeft voorts niet verzocht om legalisatie. Bij haar oordeel heeft de voorzieningenrechter voorts betrokken dat verweerder belang heeft mogen toekennen aan het gevaar van precedentwerking van een te verlenen vrijstelling.
11. Ten aanzien van verzoeksters stelling dat verweerder ten onrechte niet handhavend optreedt tegen andere bedrijven op het bedrijventerrein terwijl sprake is van met het bestemmingsplan strijdig gebruik, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Gebleken is dat verweerder naar aanleiding van een bij faxbericht van 12 november 2008 door verzoekster overgelegde lijst met bedrijfsnamen op diezelfde dag onderzoek, onder meer ter plaatse, heeft ingesteld. Gelet op de foto’s en de toelichting van verweerder ter zitting dat op alle adressen bedrijven zijn gevestigd en het op grond van het onderzoek niet waarschijnlijk lijkt dat de betreffende percelen worden gebruikt in strijd met het bestemmingsplan, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder het – niet nader onderbouwde – beroep van verzoekster op het gelijkheidsbeginsel afdoende heeft weerlegd. Bij haar oordeel heeft de voorzieningenrechter voorts betrokken verweerders opmerking ter zitting dat indien en voor zover op een later tijdstip toch mocht blijken dat een van de panden genoemd op de lijst in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt, hiertegen ook zal worden opgetreden.
Ook het beroep van verzoekster op de mogelijke vestiging van een kerkgenootschap op het industrieterrein Overdie, kan verzoekster niet baten nu is gebleken dat op dat industrieterrein een ander planologisch regime van toepassing is en verweerder heeft meegedeeld dat bij die ontwikkeling voorts andere – bijzondere – belangen een rol spelen. In het onderhavige geval is dat niet aan de orde.
12.De voorzieningenrechter ziet voorts geen grond voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhavend optreden had moeten afzien. Mede in aanmerking genomen dat (een) derde(n) om handhaving van de bestemmingsplanvoorschriften heeft verzocht, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht van zijn bevoegdheid om de last onder dwangsom op te leggen gebruik gemaakt.
13. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder bij afweging van alle belangen gehouden was om handhavend op te treden.
14. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Daarmee bestaat geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.
15. Bij deze beslissing is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 20 november 2008 door mr. J.L. Roubos, voor¬zieningen¬rechter, in tegen¬woordig¬heid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Tegen de uitspraak op het beroep kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uit-spraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening kan geen hoger beroep worden ingesteld.