Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5009

Datum uitspraak2008-10-09
Datum gepubliceerd2008-12-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/3857 BESLU
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering uitbreiding gebied waarin arts bevoegd is tot geneesmiddelenverstrekking. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de geneesmiddelenvoorziening in het betrokken gebied voldoende is gewaarborgd door een apotheker.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht derde afdeling, meervoudige kamer Reg.nr.: AWB 07/3857 BESLU UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen [eiser], wonende te [plaats 1], gemeente [gemeente 1] en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder. Derde-partij: Escura Apotheken B.V. I Ontstaan en loop van het geding Bij brief van 20 december 2005 heeft eiser een aanvraag ingediend om uitbreiding van het gebied waarin hij bevoegd is tot uitoefening van de artsenijbereidkunst. Bij besluit van 6 juli 2006 heeft de Commissie voor Gebiedsaanwijzing Zuid-Holland (hierna: de Commissie) de aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 17 augustus 2006 administratief beroep bij verweerder ingesteld. Bij besluit van 18 april 2007, verzonden op gelijke datum, heeft verweerder het administratief beroep van eiser ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 24 mei 2007, ingekomen bij de rechtbank op 25 mei 2007, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. De derde partij heeft schriftelijk haar zienswijze gegeven. Het beroep is op 25 september 2008 ter zitting behandeld. Namens eiser is verschenen zijn echtgenote, [echtgenote], bijgestaan door mr. H.C.M. Hendriks, advocaat te Utrecht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. R.G.T. van Wissen. De derde partij heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.F.J. Heemskerk, advocaat te Amsterdam. II Motivering 1.1 Ingevolge artikel 121, tweede lid, van de per 1 juli 2007 in werking getreden Geneesmiddelenwet, worden de op het tijdstip van de intrekking van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening (Wog) aanhangige zaken op de voet van het in artikel 6 van de Wog bepaalde afgehandeld. Op het tijdstip van intrekking van de Wog, 1 juli 2007, was eisers zaak aanhangig, zodat het toepasselijk wettelijk kader wordt gevormd door artikel 6 van de Wog. 1.2 Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wog is de arts, die zich voor het uitoefenen van de geneeskundige praktijk vestigt, behoudens het bepaalde in het tweede en vierde lid en het bepaalde in artikel 7, eerste lid, daarnevens bevoegd tot uitoefening der artsenijbereidkunst in een uitsluitend aan hem toebehorende apotheek ten behoeve van de tot zijn geneeskundige praktijk behorende personen, indien zijn vestiging niet geschiedt in een gemeente, waar een apotheker is gevestigd, of in één der aan zodanige gemeente grenzende gemeenten. Deze bevoegdheid geldt voor elk gebied liggende buiten de gemeenten, waar een apotheker gevestigd is op het tijdstip dat de arts zich vestigt en de aan zodanige gemeenten grenzende gemeenten. Ingevolge het vierde lid zijn de commissies, genoemd in artikel 28, eerste lid, indien zij dit in het belang van de geneesmiddelenvoorziening noodzakelijk oordelen, elk voor haar gebied bevoegd, aan een arts bij diens vestiging een groter of kleiner gebied, dan in het eerste lid, tweede volzin, genoemd, aan te wijzen of ingeval van vestiging van een arts binnen een gemeente als bedoeld in het eerste lid op diens verzoek een vergunning te verlenen tot uitoefening der artsenijbereidkunst in de gemeenten of gedeelten van gemeenten, welke in de vergunning zijn aangewezen. De vergunning kan voor bepaalde of onbepaalde tijd worden verleend. Indien de vergunning voor onbepaalde tijd is verleend kan zij worden ingetrokken, wanneer de grond voor de verlening ervan is vervallen. Ingevolge het zesde lid kunnen de arts en de apotheker of apothekers die het aangaat, tegen de beschikking ingevolge het vierde lid bij verweerder beroep instellen. 1.3 Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. 2.1 Eiser, arts te [plaats 1], heeft sinds 1992 een vergunning tot uitoefening van de artsenijbereidkunst als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de Wog. In eerste instantie viel onder het gebied waarvoor de vergunning was verleend ook de nieuwbouwwijk [nieuwbouwwijk] te [plaats 1]. Evenwel werd in administratief beroep, ingesteld door de derde-partij, apotheker te [gemeente 1], de nieuwbouwwijk [nieuwbouwwijk] uitgezonderd van de vergunning. Dit besluit op administratief beroep is in beroep bij de rechtbank en in hoger beroep in stand gebleven. Niet in geschil is dat de nieuwbouwwijk [nieuwbouwwijk] te [plaats 1] op een afstand van 3,5 tot 4,5 kilometer van de apotheek van de derde-partij te [gemeente 1] (hierna: de apotheek) is gelegen. 2.2 Op 20 december 2005 heeft eiser een aanvraag ingediend om uitbreiding van het werkingsgebied van de vergunning met de nieuwbouwwijk [nieuwbouwwijk]. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat de frequentie van de busdienst tussen [nieuwbouwwijk] en de apotheek, vergeleken met de situatie in 1992, zodanig is afgenomen dat de bereikbaarheid van de apotheek per openbaar vervoer vanuit [nieuwbouwwijk] niet langer gewaarborgd is. 3. De Commissie heeft de gevraagde uitbreiding van het verzorgingsgebied afgewezen. De Commissie stelde zich op het standpunt dat de omstandigheden niet in relevante mate zijn gewijzigd. Weliswaar is de frequentie van de busdienst tussen de apotheek en [nieuwbouwwijk] afgenomen tot twee maal per dag doordeweeks, maar daartegenover staat dat er een vaste Rijnstreekhopperdienst is gekomen die op afroep voorziet in vervoer van deur tot deur. Verder heeft de apotheek een bezorgdienst die in twee bezorgronden per dag de recepten, wanneer deze tijdig worden doorgegeven, dezelfde dag nog kan bezorgen. Bij urgentie op indicatie van de arts, kan zelfs vaker dan twee keer per dag worden bezorgd. Dat deze bezorgdienst niet goed zou functioneren is de Commissie niet gebleken. Tot slot heeft de Commissie haar besluit gebaseerd op het standpunt dat de mobiliteit van de burger, dus van de patiënt, is toegenomen sedert 1992. Bij besluit op administratief beroep, het thans bestreden besluit, heeft verweerder het besluit van de Commissie gehandhaafd. 4. Eiser voert in beroep aan dat zijn administratief beroep ten onrechte ongegrond is verklaard. Hij stelt dat, gelet op het geldende beleid en de jurisprudentie, het bestaan van een buurt/belbus of hopper niet relevant is. Evenmin is het bestaan van een bezorgdienst relevant, omdat dit, ingevolge het gevoerde beleid en de jurisprudentie, slechts een service-instrument betreft. Ook de gestelde toename van de mobiliteit van de patiënt is nooit onderdeel geweest van het beleid, terwijl deze toename niet is geobjectiveerd of aannemelijk gemaakt. Eiser acht het bestreden besluit onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. 5. De derde-partij heeft zich bij het standpunt van verweerder aangesloten. 6.1Niet in geschil is dat de frequentie van de busdienst tussen [plaats 1] en [gemeente 1] doordeweeks is verminderd van één keer per uur tot twee relevante ritten per dag gedurende de openingstijden van de apotheek. Gelet op de prominente rol die de frequentie van de busdienst heeft gespeeld bij de toewijzing van het verzorgingsgebied in 1992 en de daarop volgende beroepsprocedures, is de rechtbank van oordeel dat de genoemde vermindering van deze frequentie is aan te merken als een veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb die een nieuwe inhoudelijke beoordeling van de aanvraag rechtvaardigt. 6.2 Aan de Wog ligt het uitgangspunt ten grondslag dat de geneesmiddelen-voorziening, in het belang van de volksgezondheid, in de eerste plaats en bij voorkeur door een apotheker dient te geschieden, het zogenoemde primaat van de apotheker. In de gevallen waarin de geneesmiddelenvoorziening door een apotheker niet of onvoldoende is gewaarborgd, kan het belang van de geneesmiddelenvoorziening vereisen dat aan een arts vergunning wordt verleend voor de uitoefening van de artsenijbereidkunst. Verweerder en de Commissie hanteren bij het verlenen van vergunningen als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de Wog het volgende beleid: - Is de afstand tussen een potentiële patiënt en apotheek 3,5 km of minder, dan wordt de geneesmiddelenvoorziening door die apotheker voldoende gewaarborgd geacht; - Bij een afstand van 4,5 km of meer wordt de geneesmiddelenvoorziening door een apotheker niet voldoende gewaarborgd geacht en komt een arts in beginsel in aanmerking voor verlening van een vergunning krachtens het vierde of vijfde lid van artikel 6 van de Wog; - In geval de te overbruggen afstand ligt tussen de 3,5 en 4,5 km kunnen ook andere factoren, zoals in het bijzonder de bereikbaarheid per openbaar vervoer, een rol spelen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat er geen aanleiding is te oordelen dat verweerder niet in redelijkheid tot voormelde beleidsuitgangspunten heeft kunnen komen. 6.3 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat weliswaar de busdienst tussen [plaats 1] en [gemeente 1] is verminderd tot twee relevante ritten per dag, maar dat daarvoor een redelijk alternatief in de plaats is gekomen, namelijk een provinciale hopperdienst van deur tot deur. De rechtbank acht daarbij voldoende aannemelijk dat deze Rijnstreekhopperdienst weliswaar beperkingen heeft, zoals een wachttijd van één uur, ook op de terugweg wanneer het medicijn is opgehaald, maar dat was ook het geval bij de busverbinding van één keer per uur. Voorts is de Rijnstreekhopperdienst duurder dan een vaste buslijn, maar daar staat tegenover dat de hopperdienst van deur tot deur vervoert. Niet aannemelijk is geworden dat de door eiser gestelde uitvoeringsproblemen bij de Rijnstreekhopperdienst meer dan incidenteel van aard zijn. Voorts heeft verweerder niet ten onrechte in aanmerking genomen dat daarnaast de mogelijkheid bestaat de medicijnen thuis te laten bezorgen door gebruik te maken van de bezorgdienst van de apotheker. Deze bezorgdienst bestaat uit twee bezorgronden per dag met de mogelijkheid van een extra bezorging in door de huisarts geïndiceerde spoedgevallen. Uit de door eiser genoemde jurisprudentie van de Afdeling (ABRS 24 juli 1997 No. H01.96.0875 en 11 februari 1999 No. H01.98.0204) valt niet op te maken dat met het bestaan van een bezorgdienst in het geheel geen rekening mag worden gehouden bij de beoordeling van de vraag of de geneesmiddelenvoorziening door de apotheker voldoende is gewaarborgd. Uit deze jurisprudentie leidt de rechtbank slechts af dat de geneesmiddelenvoorziening door de apotheker niet geheel of in overwegende mate afhankelijk mag zijn van een bezorgdienst om te kunnen spreken van in voldoende mate gewaarborgde geneesmiddelenvoorziening. Dat is, gelet op de hiervoor genoemde busverbinding en de provinciale hopperdienst, niet het geval. Tot slot neemt in het weekend de dienstapotheek te [plaats 2] waar en is de apotheek te [gemeente 1] op zaterdagochtend gedurende twee uren geopend. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de geneesmiddelenvoorziening in [nieuwbouwwijk] voldoende is gewaarborgd door een apotheker. Het voorgaande brengt mee dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het besluit is voldoende gemotiveerd en is -anders dan eiser stelt - niet gebaseerd op een gewijzigd beleid. Van strijd met het vertrouwensbeginsel is geen sprake. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III Beslissing De Rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep ongegrond. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Aldus gegeven door mr. E. Kouwenhoven, mr. J.W. Sentrop en mr. C.I. Blok-Bitter, en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.A. Leijten.