Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5140

Datum uitspraak2008-10-17
Datum gepubliceerd2008-11-24
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
ZaaknummersAWB 06/6354
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank oordeelt dat belanghebbende zowel voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet als voor de toepassing van de BRK inwoner van Nederland is en daarmee binnenlands belastingplichtig. De rechtbank oordeelt verder dat de inspecteur, met al hetgeen hij heeft aangevoerd, het volgende aannemelijk heeft gemaakt. Belanghebbende heeft getracht door het tussenschakelen van trustkantoren in onder meer Zwitserland en de Britse Maagdeneilanden en zakenrelaties in Nederland en Aruba zijn belangen in diverse buitenlandse vennootschappen aan het oog van de Nederlandse fiscus te onttrekken. Belanghebbende hield tevens een groot aantal bankrekeningen aan in onder meer Zwitserland, Luxemburg en Aruba die hij niet in zijn aangiften heeft verantwoord. In zijn hoedanigheid van aandeelhouder heeft belanghebbende grote bedragen aan zijn vennootschappen onttrokken in de vorm van contante opnames en overboekingen naar zijn buitenlandse bankrekeningen. Ook heeft belanghebbende zijn buitenlandse vennootschappen gebruikt om voor zijn vriendin en kinderen op Aruba een woning te kopen en hun levensonderhoud te bekostigen. Belanghebbende heeft getracht de geldstromen te verantwoorden door gefingeerde leningen en investeringen, maar is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. De inspecteur heeft de aanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting in redelijkheid vastgesteld.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 06/6354 Uitspraakdatum: 17 oktober 2008 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder. Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 1997 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 487.852 met een verhoging van ƒ 221.291. 1.2. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 november 2006 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Het belastbaar inkomen is vastgesteld op ƒ 276.811 zonder verhoging. 1.3. Belanghebbende heeft bij brief van 2 januari 2007, ontvangen bij de rechtbank op 27 december 2006, in één geschrift vervat beroep ingesteld tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1995 en 1997, de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1998, 1999, 2000 en 2001, de aanslag vermogensbelasting voor het jaar 1999, de aanslag Wet arbeidsongeschiktheids-verzekering zelfstandigen (WAZ) voor het jaar 1999, de aanslag vermogenbelasting voor het jaar 2000 en de aanslag WAZ voor het jaar 2000 alsmede de daarbij vastgestelde verhogingen en boetebeschikkingen. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 38. 1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 1.5. Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd. 1.6. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij. 1.7.1. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2008 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigden, alsmede de inspecteur. 1.7.2. Tijdens de zitting zijn gezamenlijk behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers AWB 06/6297, 06/6298, 06/6299, 06/6335, 06/6336, 06/6337, 06/6339, 06/6340, 06/6341, 06/6342, 06/6344, 06/6345, 06/6346, 06/6347, 06/6350, 06/6351, 06/6353, 06/6354, 06/6355, 06/6356, 07/3467 en 07/3468. 1.8. De inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van de wederpartij wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Belanghebbende heeft ter zitting drie pleitnota’s voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. De inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: Woonplaats van belanghebbende 2.1. Belanghebbende, geboren op 10 april 1950, is op 20 juni 1969 gehuwd met [mevrouw]. Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren, in 1973, in 1977 en in 1978. Belanghebbende en zijn gezin woonden vanaf 23 december 1991 aan [adres] te [woonplaats]. Bij vonnis van 24 december 1999 is de echtscheiding tussen belanghebbende en zijn echtgenote uitgesproken. 2.2. Na de echtscheiding bleven belanghebbende en zijn voormalige echtgenote bij de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven staan op het adres [adres] in [woonplaats]. Op 14 juli 2004 heeft belanghebbende zich bij de Gemeentelijke Basisadministratie laten overschrijven naar het adres [adres], [woonplaats]. De woning daar is een nieuwbouwappartement dat is aangekocht in december 2000. 2.3. Tot en met 2002 heeft belanghebbende jaarlijks aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan als binnenlands belastingplichtige. In de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2001 en 2002 hebben belanghebbende en zijn voormalige echtgenote geopteerd voor fiscaal partnerschap. 2.4. Belanghebbende is ongeveer veertig jaar geleden via een besloten vennootschap een galvaniseerbedrijf gestart. In de loop der jaren heeft belanghebbende, voornamelijk in de galvaniseerbranche, meerdere ondernemingen in Nederland gekocht en opgericht. De werk¬maatschappijen zijn alle ondergebracht onder de holding [belanghebbende] Beheer BV (Beheer). Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van Beheer. Beheer is gevestigd in Nederland. 2.5. Op 14 januari 2002 is belanghebbende als verdachte gehoord door het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD). Belanghebbende verklaarde aldaar als volgt: “Ik ben ruim dertig jaar gehuwd geweest met [mevrouw]. Uit dat huwelijk zijn drie kinderen geboren twee dochters en een zoon. Mijn dochters zijn respectievelijk 28 en 25 jaar en mijn zoon is 23. [zoon] woont nog thuis. Eind 1999 ben ik officieel gescheiden van [mevrouw]. Ondanks de scheiding wonen wij beiden nog op [adres] te [woonplaats]. Voorts kan ik u verklaren dat ik een dubbelleven leidt. Ik heb op Aruba twee kinderen, beiden jongens. Zij zijn geboren uit een relatie die ik met [mevrouw2] heb. De jongens zijn respectievelijk drie en bijna één jaar. Ik heb deze relatie met [mevrouw2] ruim drie jaar. Ik kende haar al echter zes jaar. Volledigheidshalve merk ik hierbij op dat [mevrouw] in het geheel niet weet dat ik een buitenechtelijke relatie heb met [mevrouw2]. Ten tijde dat ik op Aruba verblijf maak ik gebruik van een appartement gelegen op [woonplaats]. Wanneer ik in Nederland ben verblijf ik op het adres [adres] te [woonplaats]. Ik ben gemiddeld voor dertig procent op Aruba.” 2.6. In de periode van 13 juni 2000 tot en met 9 maart 2001 is de mobiele telefoon van belanghebbende afgetapt. In deze periode is 70% van de telefoongesprekken door belanghebbende vanuit Nederland gevoerd en 30% vanuit Aruba. 2.7. Op 28 november 1998 is belanghebbende samen met zijn Arubaanse relatie, [mevrouw2], een huurovereenkomst aangegaan voor een woning gelegen [straat], [woonplaats], op Aruba. In de overeenkomst is [woonplaats] als woonplaats van belanghebbende vermeld. Buitenlandse belangen 2.8. Tot de gedingstukken behoort een ‘Gründungs- und Verwaltungsauftrag’, gedateerd 21 december 1989 en ondertekend door belanghebbende en [kantoor], een Zwitsers trustkantoor, inhoudende dat [kantoor] op eigen naam maar voor rekening en risico van belanghebbende de stichting [stichting] te (woonplaats) opricht en dat belanghebbende [kantoor] machtigt het benodigde kapitaal van CHF 30.000 af te schrijven van een rekening die wordt aangehouden bij de [bank], [straat], [woonplaats]. In de aangifte van belanghebbende is deze bankrekening niet vermeld. De directie van [stichting] wordt gevoerd door (onder meer) [directeur]. [NV] 2.9. Op 26 oktober 1992 heeft [stichting] een overeenkomst gesloten met [Holding] te [woonplaats], inhoudende dat [Holding] op eigen naam maar voor rekening en risico van [stichting] “nom. Afl. 100.000 houdt in [NV] op Aruba. Blijkens het handelsregister te [woonplaats] is [directeur] administratief president van [Holding]. De Arubaanse vennootschap [NV] is in maart 1992 opgericht met als aandeelhouders [aandeelhouder] ([aandeelhouder]) voor 51% en [aandeelhouder] ([aandeelhouder]) voor 49%. Het nominaal geplaatst kapitaal is Afl. 100.000. 2.10. In november 1992 heeft [aandeelhouder] zijn 49% van de aandelen in [NV] om niet overgedragen aan [NV] en zijn functie als directeur neergelegd. Op 28 november 1992 is belanghebbende [aandeelhouder] opgevolgd als statutair bestuurder van [NV]. Op 14 januari 1993 heeft [aandeelhouder] zijn 51% van de aandelen in [NV] overgedragen aan [Holding]. De koopsom van Afl. 51.000 werd gecompenseerd met de nog openstaande stortingsverplichting tot ditzelfde bedrag. Op 2 februari 1993 zijn de statuten van [NV] gewijzigd. De notaris heeft daarvoor gefactureerd aan belanghebbende. 2.11. Op 7 december 2001 is [aandeelhouder] als getuige gehoord door de KLPD. [aandeelhouder] verklaarde aldaar als volgt: “Eind 1991 is hij door belanghebbende benaderd om een geschikt investeringsproject op Aruba te vinden. De reden hiervoor was dat belanghebbende een hoger rendement wilde behalen met geld dat hij in Zwitserland had uitstaan. Gekozen is voor de realisatie van een appartementencomplex, genaamd [woonplaats]. Hiertoe is in maart 1992 [NV] opgericht. [aandeelhouder] was slechts op papier aandeel¬houder. Het startkapitaal voor de bouw van de eerste zestien appartementen is door belang¬hebbende vanuit Zwitserland gefinancierd. [Holding] is een aangelegenheid van belanghebbende.” 2.12. Op 29 juli 2002 is [aandeelhouder] als verdachte gehoord door de Arubaanse Politie. Hij verklaarde aldaar dat hij de aandelen in [NV] hield als een vriendendienst voor belanghebbende en dat [Holding] een aangelegenheid was van belanghebbende 2.13. In de administratie van [NV] over 1992, opgesteld door [de heer], is een schuld opgenomen van Afl. 1.000.000 aan [Holding]. In een fax van 23 oktober 1996 heeft [de heer] aan [directeur] gevraagd een ‘loan agreement’ voor dit bedrag op te stellen. [directeur] heeft een concept daarvoor aan [de heer] gezonden op 28 oktober 1996 met de mededeling dat de betalingen aan [NV] niet via [Holding] zijn gelopen. De rente is jaarlijks schuldig gebleven en op de lening bijgeschreven. In het onderhavige jaar bedroeg de rente Afl. 91.365 (ƒ 104.178). 2.14. Op 16 januari 2002 is [de heer] als verdachte gehoord door de KLPD. [de heer] verklaarde aldaar dat de leenovereenkomst tussen [Holding] en [NV] van 30 januari 1992 voor een bedrag van $ 750.000 valselijk is opgemaakt en dat hij de leenovereenkomst, in opdracht van belanghebbende, heeft voorzien van een valse handtekening en valse stempel. 2.15. Op de tussentijdse balans van [NV] per 30 november 1992 opgemaakt door [NV1] is een schuld opgenomen van Afl. 766.914,51 onder de vermelding “R/C [belanghebbende]”. Tevens is er een grootboekrekening “R/C [belanghebbende]”gemaakt. Tot de gedingstukken behoort een handgeschreven gespreksnotitie van 6 mei 1993 van [aandeelhouder] inzake [NV], waarin wordt geschreven dat belanghebbende de aandeelhouder van [NV] is en dat belanghebbende vanuit Zwitserland, [bank], stortingen zal gaan doen in [NV]. 2.16. De inspecteur heeft het door belanghebbende aangegeven inkomen verhoogd met de onder 2.13. vermelde rente. Verkoopfactuur [NV] 2.17. Met dagtekening 22 oktober 1997 werd door [Vastgoed BV] (Vastgoed BV) een ongenummerde factuur afgegeven aan [NV], [adres], Aruba, voor de levering van bouwmaterialen en inboedel voor een bedrag van ƒ 135.000. Deze factuur is niet geboekt in de administratie van Vastgoed BV. Via een memoboeking in het jaar 1998 is een bedrag van ƒ 85.000 door Vastgoed BV verrekend in de rekening-courantverhouding met [NV3]. De inspecteur heeft het resterende bedrag van ƒ 50.000 aangemerkt als een uitdeling van Vastgoed BV aan belanghebbende. Bewijsmiddelen 2.18. Op 15 maart 2001 heeft de KLPD huiszoekingen gedaan in de woning van belanghebbende aan [adres] te [woonplaats], op het vestigingsadres van [BV] [woonplaats] BV en op het vestigingsadres van [de heer] te [woonplaats]. Eveneens op 15 maart 2001 heeft het Recherche Samenwerkingsteam Nederlandse Antillen & Aruba huiszoekingen gedaan op Aruba in de woning van belanghebbende aan [straat] en op het vestigingsadres van [supermarkt]. In juli 2001 heeft de Belgische politie een huiszoeking gedaan in de woning van [de heer] in België. In de periode juni 2000 tot maart 2001 zijn de telefoongesprekken van belanghebbende getapt. In de periode december 2005 tot en met september 2006 heeft belanghebbende op verzoek van de inspecteur bankafschriften overgelegd van rekeningen bij [NV] op Aruba, [bank] te Luxemburg, [bank] te Luxemburg en [bank] te België. Aanslag 2.19. Het aanslagbiljet, waaruit de definitieve aanslag 1997 blijkt, is gedagtekend 15 december 1999. 3. Geschil 3.1. In geschil is: - wat de gevolgen zijn van de omstandigheid dat de inspecteur niet binnen de wettelijke termijn van één jaar uitsprak op bezwaar heef gedaan; - of sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs; - of sprake is van een nieuw feit dan wel kwade trouw waardoor navordering is gerechtvaardigd; - of belanghebbende in Nederland woont of op Aruba; - of belanghebbende de in 2.13. vermelde lening heeft verstrekt aan [NV] en de bijgeschreven rente ten bedrag van ƒ 104.178 terecht bij hem belast is; - of belanghebbende een uitdeling van Vastgoed BV heeft genoten ten bedrage van ƒ 50.000; 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. 3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 122.633, zonder verhoging. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. Beoordeling van het geschil Formeel 4.1. Het bezwaarschrift tegen de aanslag is ingediend op 16 maart 2001. De inspecteur heeft uitspraak gedaan op 27 november 2006. Belanghebbende is in beroep gekomen op 27 december 2006. Belanghebbende stelt terecht dat de wettelijke termijn van één jaar is overschreden. Die overschrijding heeft echter geen gevolgen voor de aanslag. 4.2. Belanghebbende heeft gesteld dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, en beargumenteert dat met een verwijzing naar de rechtshulpverzoeken die zijn gedaan aan Luxemburg en Zwitserland in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar belanghebbende. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat de inspecteur inzage heeft gehad in of informatie heeft gehad over de door Luxemburg en Zwitserland verstrekte inlichtingen. Belanghebbende heeft zijn stelling niet aannemelijk gemaakt. Nieuw feit 4.3. Het aanslagbiljet, waaruit de definitieve aanslag 1997 blijkt, is gedagtekend 15 december 1999. Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur niet over een nieuw feit beschikt dat navordering rechtvaardigt omdat de inspecteur in 1999 reeds volledig kennis heeft genomen van het strafrechtelijk onderzoek van de KLPD jegens belanghebbende. 4.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met hetgeen hij heeft gesteld tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur in 1999 reeds over informatie beschikte op basis waarvan thans wordt nagevorderd. De rechtbank overweegt daartoe dat de inspecteur heeft gesteld dat hij eerst op 23 februari 2001 door de KLPD op de hoogte is gebracht van het tegen belanghebbende lopende strafrechtelijk onderzoek en de feiten welke tot dan toe uit dat onderzoek aan het licht zijn gekomen. Ook uit de overgelegde gedingstukken blijkt niet dat de inspecteur reeds in 1999 over concrete gegevens beschikte op basis waarvan thans wordt nagevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is een navordering rechtvaardigend feit aanwezig. Woonplaats van belanghebbende 4.5. Ingevolge artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont. Een natuurlijk persoon heeft naar de omstandigheden beoordeeld zijn woonplaats hier te lande indien hij een duurzame betrekking van persoonlijke aard met Nederland heeft. Bepalend is of uit uiterlijk waarneembare omstandigheden blijkt dat de banden van de belastingplichtige met Nederland voldoende sterk zijn om te kunnen aannemen dat hij hier te lande het duurzame middelpunt van zijn persoonlijke levensbelangen heeft. 4.6. De inspecteur, die een natuurlijk persoon als binnenlands belastingplichtig aanmerkt, dient feiten en omstandigheden te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat die persoon in Nederland woont. 4.7. Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur, met al hetgeen hij heeft aangevoerd, tegenover de betwisting hiervan door belanghebbende, geslaagd in dit bewijs. Daarvoor acht de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden, die zich hebben voorgedaan en betrekking hebben op de periode 1 januari 1995 tot 1 januari 2003, van belang: - belanghebbende stond in 1997 en eerdere jaren ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie in [woonplaats]; - belanghebbende had samen met zijn (voormalige) echtgenote in voormelde periode de beschikking over een duurzame woongelegenheid in [woonplaats], Nederland; - belanghebbende heeft in de jaren tot en met 2002 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan als binnenlands belastingplichtige; - correspondentie van de advocaat van belanghebbende wordt naar het adres in [woonplaats] gestuurd; - in de huurovereenkomst van 28 november 1998 wordt als woonplaats van belanghebbende [woonplaats] vermeld; - in diverse stukken van en aan belanghebbende wordt [woonplaats] als woonplaats vermeld, er zijn geen stukken overgelegd waarin een woonplaats op Aruba wordt vermeld; - de analyse van de getapte telefoongesprekken van de mobiele telefoon van belanghebbende laat zien dat hij 70% van de tijd in Nederland verblijft; - belanghebbende heeft tegenover de KLPD verklaard 70% van de tijd in Nederland te verblijven; - de correspondentie van de adviseurs van belanghebbende, voor zover deze tot de stukken behoort, is in het algemeen gericht aan het adres in [woonplaats]; - belanghebbende is de enig statutair directeur en enig aandeelhouder van Beheer, heeft daarin de juridisch en feitelijk beslissende zo niet alle zeggenschap en Beheer is gevestigd in Nederland. 4.8. Gelet op de vorenvermelde feiten en omstandigheden, in hun onderling verband beschouwd, kan de rechtbank tot geen andere conclusie komen dan dat belanghebbende in het onderhavige jaar zijn duurzame betrekkingen, zowel van financiële als van persoonlijke aard, met Nederland niet heeft verbroken. Aldus heeft belanghebbende in het onderhavige jaar een zodanige duurzame betrekking met Nederland gehad dat hij voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet moet worden geacht in Nederland te wonen. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat hij steeds de wil heeft gehad om Nederland metterwoon te verlaten, geldt dat niet de louter innerlijke wil, maar de objectieve feiten en omstandigheden van belang zijn bij de beoordeling van de woonplaats van een belasting¬plichtige. Al hetgeen hij heeft aangevoerd omtrent zijn verblijf op Aruba acht de rechtbank van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen. 4.9. Het oordeel dat belanghebbende in het onderhavige jaar inwoner was van Nederland, neemt niet weg dat hij ook, naar Antilliaans recht, inwoner kan zijn geweest van Aruba. Veronderstellenderwijs er van uitgaande dat dat zo is, dient aan de hand van de Rijkswet houdende Belastingregeling voor het Koninkrijk van 28 oktober 1964 (BRK) te worden beoordeeld waar hij geacht wordt zijn woonplaats te hebben gehad. 4.10. Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de BRK wordt een natuurlijk persoon, die ingevolge de desbetreffende belastingregelingen inwoner is van beide landen, geacht inwoner te zijn van het land waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide landen een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van het land waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen). 4.11. Zoals in 4.7. is overwogen had belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank in Nederland een duurzaam tehuis tot zijn beschikking. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij vóór 28 november 1998, de datum waarop de huurovereenkomst voor de woning (woonplaats) is gesloten, beschikte over een duurzaam tehuis op Aruba in de zin van artikel 34, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de BRK. 4.12. Gelet op het vorenoverwogene is belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige jaar ook voor de toepassing van de BRK inwoner van Nederland en daarmee binnenlands belastingplichtig. [NV] 4.13. Vaststaat dat [NV] in 1992 ter lening een bedrag heeft ontvangen van Afl. 1.000.000 en dat de rente jaarlijks op deze lening werd bijgeschreven. 4.14. Belanghebbende stelt dat de lening door [Holding] aan [NV] is verstrekt. 4.15. De inspecteur heeft, met hetgeen hij heeft gesteld, naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de leenovereenkomst van 30 januari 1992 valselijk is opgemaakt en dat de lening niet is verstrekt door [Holding]. De rechtbank verwijst daarvoor met name naar de onder 2.14. weergegeven feiten. 4.16. Op grond van de onder 2.8. tot en met 2.15. weergegeven feiten en verklaringen, in onderling verband beschouwd, acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende de onderhavige lening aan [NV] heeft verstrekt. De rechtbank heeft geen aanleiding te veronderstellen dat zowel [aandeelhouder], [aandeelhouder], [de heer] als [directeur] hierover een valse verklaring hebben afgelegd. De enkele ontkenning door belanghebbende acht de rechtbank in deze onvoldoende om dit bewijs te weerleggen. 4.17. Nu aannemelijk is dat de lening door belanghebbende is verstrekt, komt de rente op die lening aan belanghebbende toe. Niet is gesteld of gebleken dat die rente in 1997 niet vorderbaar of inbaar was. De inspecteur heeft het aangegeven inkomen derhalve terecht met ? 104.178 gecorrigeerd. Verkoopfactuur [NV] 4.18. De rechtbank heeft in haar uitspraak van heden onder nummer 06/3667, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht en waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd, beslist dat niet aannemelijk is dat Beheer vergeten is een creditfactuur van ƒ 50.000 te sturen aan [NV]. 4.28. Gelet op hetgeen aannemelijk is geworden omtrent de positie die belanghebbende in Beheer innam, moet belanghebbende zich destijds, zowel in zijn hoedanigheid van leiding¬gevende van Beheer als in zijn hoedanigheid van enig aandeelhouder, bewust zijn geweest van voormelde bevoordeling. De bevoordeling moet dan ook worden aangemerkt als uitdeling. 4.29. De rechtbank leidt uit de stukken af dat het bedrag van ƒ 50.000 belast is naar het progressieve tarief in plaats van het bijzondere tarief van 25%. De rechtbank zal dit corrigeren. In zoverre is het beroep gegrond. 5. Proceskosten De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de samenhangende zaken die zijn geregistreerd onder de nummers 06/6346, 06/6347, 06/6350, 06/6351, 06/6353, 06/6354, 06/6355 en 06/6356 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.207,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor de conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1 en toepassing van een factor 1,5 wegens meer dan 3 samenhangende zaken), waarvan € 150,93 wordt toegerekend aan deze zaak. 6. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - vermindert de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 276.811, waarvan ƒ 50.000 is belast naar een tarief van 25%; - veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 150,93, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden; Deze uitspraak is gedaan op 17 oktober 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr A.A. den Hartog en mr.drs. M.G.J.M. van Kempen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ [woonplaats]. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.