Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5171

Datum uitspraak2008-11-21
Datum gepubliceerd2008-12-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1196 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering terug te komen van eerder ambtshalve genomen beslissing tot intrekking WAO-uitkering, aangezien niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden. Indien het bestuursorgaan de beslissing in volle omvang heroverweegt en de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.


Uitspraak

07/1196 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 24 januari 2007, 06/135 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 21 november 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. A.P. Drosten, advocaat te Enschede, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een reactie ingezonden naar aanleiding van het aan partijen toegezonden proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank 11 januari 2007. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Drosten. Het Uwv was vertegenwoordigd door M.J. Gerritse. II. OVERWEGINGEN 1. Na uitval in april 1995 voor zijn werkzaamheden als productiemedewerker wegens armklachten en - nadien - ook psychische klachten, is appellant met ingang van 9 april 1996 in aanmerking gebracht voor onder meer een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 2. Bij besluit van 7 april 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 8 juni 2005 ingetrokken, op de grond dat zijn arbeidsongeschiktheid per die datum is afgenomen naar minder dan 15%. Deze beslissing berust blijkens de daaraan ten grondslag liggende rapportages, op een beoordeling volgens welke voor appellant geen beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek vallen aan te geven, en appellant geschikt is te achten voor zowel de eigen vroegere werkzaamheden als voor diverse andere loondienstfuncties. Tegen dit besluit is door appellant geen bezwaar gemaakt. 3.1. Bij brief van 14 juni 2005 heeft appellants gemachtigde, onder verwijzing naar informatie omtrent appellants (psychische) gezondheidssituatie als vervat in een brief van de psychiater D.G. Buiten van 7 maart 2005, een brief van Mediant van 3 februari 2005 en een brief van de huisarts M. Comsa van 3 februari 2005, het Uwv verzocht het besluit van 7 april 2005 te heroverwegen. 3.2. Blijkens zijn rapportage van 1 juli 2005 heeft de arts T. Wolbers geconcludeerd dat evenvermelde brieven, die betrekking hebben op een keuring van appellant voor militaire dienst in Turkije, geen nieuwe medische informatie bevatten welke noopt tot bijstelling van het aan het besluit van 7 april 2005 ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige oordeel. 4.1. Bij besluit van 13 juli 2005 heeft het Uwv besloten niet terug te komen van de beslissing van 7 april 2005, op de grond dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die ertoe leiden dat deze beslissing onjuist zou zijn. 4.2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 juli 2005. De bezwaarverzekeringsarts E. Vastert heeft een onderzoek ingesteld. Daarbij is kennis genomen van een nadere brief van de huisarts Comsa en is op verzoek van de bezwaarverzekeringsarts een expertise verricht door een psycholoog en een psychiater. Mede op basis van de aldus verkregen gegevens, heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat er, anders dan waarvan is uitgegaan in de rapportage die ten grondslag ligt aan het besluit tot intrekking van appellants uitkering per 8 juni 2005, aanleiding bestaat ervan uit te gaan dat bij appellant wel sprake is van bepaalde beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek op het psychische vlak. De bezwaarverzekeringsarts heeft een functionele mogelijkhedenlijst opgesteld waarin bedoelde beperkingen zijn opgenomen. 4.3. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem geraadpleegd en daarbij geconcludeerd dat, uitgaande van de door de bezwaarverzekeringsarts aangegeven beperkingen, voor appellant nog voldoende functies vallen aan te wijzen waarmee hij een zodanig inkomen kan verwerven dat geen sprake is van een voor de toepassing van de WAO relevante mate van arbeidsongeschiktheid. 4.4. Bij besluit van 6 januari 2006, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 13 juli 2005 ongegrond verklaard, daartoe overwegende dat hetgeen van de zijde van appellant is aangevoerd niet heeft geleid tot een ander standpunt, zodat terecht is besloten niet terug te komen van de beslissing van 7 april 2005. 5.1. De rechtbank heeft in de eerste plaats vastgesteld dat het ambtshalve genomen besluit van 7 april 2005 tot intrekking van de WAO-uitkering van appellant per 8 juni 2005 in rechte onaantastbaar is geworden. 5.2. Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mag van degenen die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder ambtshalve besluit terug te komen, worden verlangd dat hij bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermeldt die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. De door appellant ter onderbouwing van zijn verzoek ingebrachte medische gegevens, zoals vervat in de eerder genoemde brief van de psychiater Buiten van 7 maart 2005, en de brieven van 3 februari 2005 van Mediant en van de huisarts Comsa, betreffen naar het oordeel van de rechtbank geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld, nu de desbetreffende medische informatie reeds bekend was op de in geding zijnde datum en heel goed naar voren had kunnen worden gebracht in een bezwaarprocedure tegen het besluit van 7 april 2005, waar appellant om hem moverende redenen vanaf heeft gezien. 5.3. Ook de expertise van de psycholoog en psychiater, de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts en de daarop gevolgde beoordeling door de bezwaararbeidsdeskundige kunnen volgens de rechtbank niet worden beschouwd als nieuwe feiten of omstandigheden, reeds omdat uit de daaruit blijkende gegevens niet kan worden afgeleid dat appellant op 8 juni 2005 in meerdere mate arbeidsongeschikt is dan destijds is geconstateerd. Derhalve zijn er, aldus de rechtbank, geen feiten en omstandigheden die een terugkomen op het besluit van 7 april 2005 kunnen rechtvaardigen. 5.4. De rechtbank heeft daaraan nog toegevoegd dat zij in het kader van haar beperkte toetsingskader niet de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige getrokken conclusies kan toetsen, zoals wordt voorgestaan door appellant. 6. In hoger beroep heeft appellant doen stellen dat de rechtbank zich ten onrechte heeft beperkt tot de vraag of sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. De rechtbank miskent aldus volgens appellant dat door het Uwv een heronderzoek is ingesteld dat heeft geresulteerd in wijzigingen in de destijds ingenomen standpunten inzake de voor hem van toepassing te achten beperkingen en de voor hem nog in aanmerking komende arbeidsmogelijkheden. De rechtbank had derhalve de juistheid van de nadere conclusies van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige dienen te beoordelen. 7. De Raad kan appellant in deze opvatting niet volgen. 7.1. Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd een verzoek van een belanghebbende om van een eerder ambtshalve genomen beslissing terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij die beslissing in volle omvang te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 van de Awb staan daar niet aan in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsing zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. 7.2. Ter ondersteuning van het verzoek om terug te komen van de beslissing van 7 april 2005 heeft appellant, zoals hiervoor is aangegeven, verwezen naar brieven van de psychiater Buiten, van Mediant en van de huisarts Comsa. Van de zijde van appellant is ter zitting van de Raad expliciet aangegeven dat wordt ingestemd met het oordeel van de rechtbank dat deze brieven, ook naar hun inhoud bezien, niet kunnen gelden als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De Raad heeft geen aanknopingspunten om daarover in andere zin te oordelen. Ook voor het overige is aan de Raad niet kunnen blijken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als vorenbedoeld. 7.3. Naar aanleiding van hetgeen van de zijde van appellant dienaangaande in hoger beroep naar voren is gebracht, merkt de Raad nog op dat hij, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen inzake het de bestuursrechter in gevallen als deze - ook indien het bestuursorgaan is overgegaan tot een vergaande inhoudelijke herbeoordeling - toekomende beperkte toetsingskader, niet toekomt aan een beoordeling van het op verzoek van de bezwaarverzekeringsarts uitgebrachte expertiserapport en/of van de mede daarop berustende nadere conclusies van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige. 7.4. Ten slotte is de Raad van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel. 8. Gelet op het vorengaande kan het hoger beroep niet slagen. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 november 2008. (get.) J.W. Schuttel. (get.) A.C.A. Wit. TM