Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5175

Datum uitspraak2008-11-13
Datum gepubliceerd2008-12-02
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2203 MPW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het Uwv heeft zich onbevoegd verklaard, aanspraken inzake de ABP-wet te beoordelen. De Raad bevestigt in hoger beroep dit standpunt. Het Uwv kan niet treden buiten de haar door de minister opgedragen taak en die taak strekt zich nu eenmaal niet uit, en kan zich - nu de minister op dat terrein geen bevoegdheid heeft - ook niet uitstrekken, tot de uitvoering van de ABP-wet.


Uitspraak

05/2203 MPW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 24 februari 2005, nr. 04/162 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: minister) Datum uitspraak: 13 november 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante is hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2008. Appellante is daar in persoon verschenen met bijstand van mr. drs. J.L.J.M. van de Mortel, advocaat te ’s-Gravenhage, terwijl de minister zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. C.H.M.J. Arets, werkzaam bij Loyalis Maatwerkadministraties. II. OVERWEGINGEN 1. Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende. 1.1. Aan appellante, toen [naam functie] aan de Noordelijke Hogeschool Nederland, is namens de minister door USZO Groningen (nadien Uwv USZO) ingaande 1 september 1992 een zogenoemde WAO-vervangende arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend, welke na aanvankelijke beëindiging in 1993 bij besluit van 16 oktober 1998 alsnog ongewijzigd is gecontinueerd. Bij besluit op bezwaar van 23 december 2003 heeft het Uwv te Groningen namens de minister aangegeven dat zij alleen optreedt voor de minister en dat de minister niet bevoegd is om, zoals door appellante verzocht, een besluit te nemen over aanspraken van appellante vanaf 1993 op invaliditeitspensioen ingevolge de toen geldende Algemene Burgerlijke Pensioenwet (ABP-wet). Tevens is aangegeven dat het verzoek van appellante ter behandeling is doorgeleid aan het Uwv USZO te Heerlen, welk kantoor optreedt namens (de rechtsopvolger van) het bestuur van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds als uitvoeringsorgaan van de ABP-wet. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de in het bestreden besluit neergelegde onbevoegdverklaring onderschreven. 3. De Raad kan, in hoger beroep oordelend, tot geen ander slotsom komen dan de rechtbank. Het Uwv te Groningen kan niet treden buiten de haar door de minister opgedragen taak en die taak strekt zich nu eenmaal niet uit, en kan zich - nu de minister op dat terrein geen bevoegdheid heeft - ook niet uitstrekken, tot de uitvoering van de ABP-wet. 4. Het vorenstaande brengt mee dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 november 2008. (get.) A. Beuker-Tilstra. (get.) M. van Berlo. HD