Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5220

Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-11-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 08/592
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beroep tegen inrichtingsplan Meander Assendelft, fase 1, Herinrichting Dynamisch Beekdal


Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 08/592 Uitspraak van de meervoudige kamer van 19 november 2008 inzake Vereniging voor Natuurbehoud & Milieubeheer in Midden- en Noord-Oost Brabant ‘Het Groene Hart’, te Den Dungen, eiseres, [eiser], te [woonplaats], eiser, gezamenlijk te noemen: eisers, gemachtigden A.A. van Abeelen en J.J. van Hoeckel, tegen Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, te 's-Hertogenbosch, verweerder, gemachtigde mr. R.R.J.W. van Goethem. Aan het geding heeft als partij deelgenomen: het Algemeen Bestuur van het waterschap Aa en Maas, te 's-Hertogenbosch, gemachtigde mr. E. van Breugel-van Tienhoven, […] en […] (hierna: het waterschap). Procesverloop Bij besluit van 29 juni 2007 heeft het waterschap het inrichtingsplan “Meander Assendelft, fase 1 Herinrichting Dynamisch Beekdal” (hierna: het inrichtingsplan) vastgesteld. De door eisers tegen dit besluit ingediende administratieve beroepen zijn door verweerder bij besluit van 18 december 2007 gegrond verklaard, voor zover de beroepen zijn gericht tegen het vrijhouden van een strook grond van 100 meter. Daarbij is tevens het inrichtingsplan vernietigd voor zover het ziet op deze strook van 100 meter. Voor het overige zijn de administratieve beroepen ongegrond verklaard. Tegen laatstgenoemd besluit hebben eisers gezamenlijk beroep ingesteld. Bij besluit van 19 februari 2008 heeft verweerder het besluit van 18 december 2007 aangevuld door paragraaf 2.10 en de plankaart van het inrichtingsplan gewijzigd vast te stellen. Bij brief van 20 maart 2008 hebben eisers de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 8 april 2008 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen. De zaak is behandeld op de zitting van 15 september 2008, waar eisers zijn verschenen bij gemachtigde A.A. van Abeelen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Verschenen zijn voorts de gemachtigden van het waterschap. Overwegingen 1. Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, brengt het aanhangig zijn van beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van het besluit. Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb bepaalt, voor zover hier van belang, dat, indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, het beroep geacht wordt mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het beroep geheel tegemoet komt. Het besluit van verweerder van 19 februari 2008 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 6:18 van de Awb, zodat het beroep van eisers tegen het besluit van 18 december 2007 ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geacht moet worden mede te zijn gericht tegen het besluit van 19 februari 2008. 2. De rechtbank overweegt voorts dat de omstandigheid dat het inrichtingsplan inmiddels volledig is uitgevoerd niet wegneemt dat, hoewel aangenomen kan worden dat de a-biotische waarden van het gebied daarmee in zoverre verloren zijn gegaan, eisers thans nog een procesbelang hebben bij een rechterlijk oordeel over de rechtmatigheid van dit besluit. Zoals eisers ter zitting hebben betoogd, kan immers nog het waterregiem en het beekdalprofiel hersteld worden, zodat het plangebied in zoverre nog in de oude staat gebracht kan worden, hetgeen van de zijde van verweerder niet is weersproken. 3. Aan de orde is derhalve de vraag of verweerder bij de bestreden besluiten terecht en op goede gronden het inrichtingsplan ‘Meander Assendelft, fase 1, Herinrichting Dynamisch Beekdal’ heeft gehandhaafd. 4. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden. 5. Het door het waterschap vastgestelde inrichtingsplan heeft betrekking op het herinrichten van het gebied gelegen ten zuidoosten van Middelrode tussen de Aa, de Kapelstraat en de N279. Het inrichtingsplan maakt onderdeel uit van het project Dynamisch Beekdal, dat ziet op het gedeelte van de beek de Aa tussen Heeswijk-Dinther en ’s-Hertogenbosch. Met dit project wordt zowel beoogd hoge waterstanden in het beekdal van de Aa als gevolg van de klimaatveranderingen en van de Maaswerken te voorkomen alsmede natuur te ontwikkelen. Hiertoe zal het beekdal van de Aa in fases worden heringericht. De meander Assendelft betreft de eerste fase. De inrichtingsmaatregelen bestaan uit het herinrichten van het terrein ten behoeve van waterberging in combinatie met een natuurlijke ontwikkeling van flora en fauna. Zo wordt de Aa op twee plaatsen gekoppeld aan de oude meander, waardoor deze weer de hoofdloop van de Aa wordt. Voorts wordt de Aa deels gedempt. Daarnaast wordt grond van het gehele in te richten gebied 30 centimeter verwijderd teneinde de natuurontwikkeling te versnellen, en wordt een poel aangelegd. Verder worden onder meer kades verwijderd en aangelegd en worden flauwe taluds gegraven. Ook wordt de oude meander deels verlegd om de reserveringszone langs de N279 vrij te maken. 6. Eisers hebben in beroep allereerst betoogd dat, ofschoon het waterschap een zo natuurlijk mogelijk functionerende Aa nastreeft, van daadwerkelijk natuurherstel geen sprake is. Volgens eisers blijft het waterafvoersysteem in hoge mate kunstmatig, en vindt er een kunstmatige verbreding van de beekloop plaats en worden er taluds aangebracht. Eisers hebben er voorts op gewezen dat het waterschap het Koepelplan nooit aan formele inspraak en goedkeuring onderhevig heeft willen maken. Het Koepelplan berust niet op afgewogen besluiten en draagt voornamelijk een beschrijvend karakter. Het plan betreft dus een ambtelijke nota, zonder enige directe doorwerking naar het ruimtelijk beleid. Eisers hebben naar voren gebracht dat het onderhavige inrichtingsplan het eerste onderdeel is van het integrale plan, zodat er geen integraal en uitgediscussieerd plan bestaat waarbinnen het deelplan beoordeeld kan worden. Zo is nog volstrekt onbekend of, en hoe de N279 omgebouwd gaat worden. Bij handhaving van de huidige weg, een optie die nog steeds tot de mogelijkheden behoort, is dalaantasting niet nodig. Tevens zijn eisers van mening dat eerst de discussie omtrent ombouw van de N279 afgewacht kan worden alvorens het thans aan de orde zijnde inrichtingsplan dat maar 5% van het gehele plan bedraagt, tot uitvoering te brengen. Eisers zijn van mening dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat de schade aan de aanwezige natuurwaarden minimaal is. Immers wordt een zeer substantieel deel van het beekdal al vernietigd door ophoging. Verder wordt een substantieel deel van de bestaande natuurlijke meander gedempt aan de N279-zijde als ook ter plaatse van de noordelijke aantakking van de Aa. Bestaande abiotische waarden worden gebiedsdekkend aangetast door het graven van een nieuwe kunstmeander en het uitgraven van de dalbodem, waardoor hoge biotische waarden in het zuidelijk deel geheel verdwijnen. Verder treedt verontreiniging op als gevolg van de inlaat van water dat niet aan de zuiverheidsnormen voldoet en zet zich verontreinigend slib af. Verder blijkt uit het Koepelplan dat het onzeker is of de beoogde ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden wel zal plaats vinden. Daartegenover staat een onzekere toekomstige vervanging door andere nieuwe waarden die bovendien alleen betrekking hebben op biotische waarden, terwijl de te vernietigen abiotische waarden niet vervangbaar zijn. Een compensatie door de ontwikkeling van 11 hectare nieuwe natuur doet niet ter zake, nu ook zonder de beoogde vernielende ingreep, van nieuwe natuur sprake kan zijn. Voorts is aantasting van de eerste laag in strijd met het provinciale beleid, dat specifiek voor de Aa juist het versterken van de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke karakteristieken voorziet (pagina 302 reconstructieplan Maas en Meierij). Eisers betwisten, gelet op het voorgaande, verweerders standpunt dat het waterschap een juiste afweging heeft gemaakt. Volgens eisers is van een daadwerkelijke afweging geen sprake. Verweerders verwijzing naar het Koepelplan achten eisers niet terecht, nu het Koepelplan niet meer dan een visie bevat waarin geen afgewogen beslissingen zijn gemaakt. Ten aanzien van verweerders stelling dat het Koepelplan is voorgelegd aan de klankbordgroep hebben eisers voorts gesteld dat eiseres als enige regionale milieugroepering niet bij het vooroverleg betrokken is geweest. Eisers hebben verder nog opgemerkt dat de reeds eerder verleende vergunningen wegens strijd met de voorschriften van het bestemmingsplan ten onrechte zijn verleend. Eisers hebben in hun aanvullende beroep van 20 maart 2008 erop gewezen dat het bestemmingsplan geen regeling bevat voor afwijking van de instandhoudingsdoeleinden van onder meer de abiotische waarden. Zij achten dan ook het aanlegvergunningenstelsel niet van toepassing. Het inrichtingsplan levert zodoende strijdigheid op met de wet, aldus eisers. In hun aanvullend beroepschrift van 31 juli 2008 hebben eisers een afschrift van een inspraakreactie op de tweede fase van de uitvoering van het Koepelplan Dynamisch Beekdal van het waterschap doen toekomen. Eisers hebben erop gewezen dat het daar spelende conflict op veel punten overeenkomt met de onderhavige zaak. Eisers hebben in dat kader nog expliciet gewezen op de aantasting van abiotische waarden (de eerste laag), die volgens eisers in de onderhavige procedure steeds ‘een blinde vlek’ is gebleken. Onder verwijzing naar het Streekplan 2002 en de Handleiding Ecologische bouwstenen hebben eisers gesteld dat de abiotische waarden - zoals bodemtypologie, geomorfologie en het watersysteem - een lange reproductietijd kennen en als onvervangbaar gelden. De abiotische waarden zijn volgens eisers bovendien hoofdzakelijk bepalend geweest voor de begrenzing van EHS, AHS, Natuurparel en natuurontwikkelingsgebieden. Waar primair het behoud hiervan beleidsmatig voorop staat, betekent dit dat de dragende abiotische waarden daarbinnen in beginsel niet mogen worden aangetast, aldus eisers. Ter zitting hebben eisers in dit verband nog betoogd dat 11 ha. nieuwe natuur niet als een afdoende compensatie aangemerkt kan worden, nu deze geen betrekking heeft op herstel of vervanging van de abiotische waarden, maar uitsluitend op die van biotische aard. 7. Het wettelijk kader luidt als volgt. Ingevolge artikel 148 van de Waterschapswet zijn, buiten de bij de wet aangewezen besluiten, voor zover zulks bij reglement is bepaald, aan de goedkeuring van gedeputeerde staten slechts onderworpen de besluiten van het waterschapsbestuur die betrekking hebben op de regeling van de waterbeheersing en de beslissingen van dat bestuur tot de aanleg en verbetering van waterstaatswerken door het waterschap. Ingevolge artikel 153, eerste lid, aanhef en onder a, van de Waterschapswet kunnen belanghebbenden administratief beroep instellen bij gedeputeerde staten tegen de in artikel 148 bedoelde, niet aan goedkeuring van gedeputeerde staten onderworpen, besluiten omtrent de regeling van de waterbeheersing of tot de aanleg of verbetering van waterstaatswerken. 8. De rechtbank overweegt het volgende. 9. De rechtbank stelt voorop dat de vaststelling van het inrichtingsplan een discretionaire bevoegdheid van het waterschap is, hetgeen betekent dat aan het waterschap in dat kader een zekere vrijheid toekomt. Bij het uitoefenen van deze bevoegdheid dient het waterschap de bij het besluit betrokken belangen af te wegen. Een dergelijke afweging leent zich alleen voor een terughoudende (marginale) toetsing door de rechter. Daarbij komt nog dat verweerder op grond van artikel 7:25 van de Awb niet gehouden is het besluit van het waterschap van 29 juni 2007 indringend te toetsen, mede gelet op de beleidsverantwoordelijkheid en de beleidsvrijheid die het waterschap in deze heeft. De rechtbank verwijst dienaangaande naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juni 2006, gepubliceerd in AB 2007, 243, www.rechtspraak.nl: LJN: BA8147. Het vorenstaande neemt echter niet weg dat tevens ter beoordeling staat of verweerder bij het bestreden besluit een aantal - met name in de Awb neergelegde - uitgangspunten in acht heeft genomen, met name of niet is gehandeld in strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. 10. De rechtbank overweegt allereerst dat het inrichtingsplan deel uitmaakt van een overkoepelend project, genaamd Dynamisch Beekdal. De doelstellingen van dit project zijn neergelegd in het Koepelplan Dynamisch Beekdal (hierna: het Koepelplan), dat aan het onderhavige inrichtingsplan ten grondslag ligt en eveneens zal dienen als grondslag voor de volgende inrichtingsplannen voor het beekdal. Het Koepelplan beoogt problemen voor het beekdal van de Aa - hoge waterstanden - ten gevolge van klimaatverandering en van de Maaswerken te voorkomen en voorziet tevens in de ontwikkeling van natuur ter plaatse. Uitgangspunt daarbij is het vasthouden, bergen en afvoeren van water, waarbij wordt aangesloten bij de meest recente inzichten omtrent waterbeheersing. Het Koepelplan geeft aldus een integrale visie op de inrichting van het beekdal van de Aa en is tot stand is gekomen in samenspraak met het waterschap, de betrokken gemeenten en de provincie. Over dit plan is gecommuniceerd met de klankbordgroep, die bestaat uit vertegenwoordigers van regionale organisaties, waaronder organisaties die de belangen van natuur, landschap en cultuurhistorie vertegenwoordigen, en die een raakvlak hebben met de ontwikkelingen binnen het project dynamisch beekdal. 11. De in het Koepelplan omschreven uitgangspunten en de daarin neergelegde visie op de inrichting van het beekdal van de Aa, acht de rechtbank niet onredelijk. De rechtbank is voorts van oordeel dat aan het Koepelplan, met inachtneming van bedoelde uitgangspunten, een deugdelijke afweging van de betrokken belangen ten grondslag ligt, daarbij met name in aanmerking genomen dat het Koepelplan in brede samenspraak met diverse bestuursorganen en maatschappelijke organisaties tot stand is gekomen. De rechtbank volgt eisers dan ook niet in hun standpunt dat het Koepelplan niet berust op afgewogen besluiten. Naar het oordeel van de rechtbank kan het Koepelplan voorts als een voldoende - ook voor eisers - kenbaar kader aangemerkt worden dat als basis en motivering kan dienen voor het onderhavige inrichtingsplan. De omstandigheid dat, zoals eisers hebben gesteld, het Koepelplan een slechts op zichzelf staande ambtelijke nota betreft en geen juridische status bezit, staat daaraan niet in de weg. Dat de visie van eisers - gericht op behoud van de in het gebied aanwezige natuurwaarden - niet overeenstemt met de visie zoals die in het Koepelplan en het inrichtingsplan tot uitgangspunt is genomen en dat daarom de belangenafweging niet tot het door eisers gewenste resultaat heeft geleid, maakt het vorenstaande niet anders en kan derhalve niet zonder meer tot de conclusie leiden dat verweerder niet in redelijkheid tot het onderhavige besluit heeft kunnen komen. 12. De rechtbank stelt vast dat de overige beroepsgronden van eisers met name betrekking hebben op de in het inrichtingsplan gekozen maatregelen en op de motivering en afweging van belangen die aan die ingrepen ten grondslag liggen. De rechtbank overweegt aangaande deze gronden het volgende. 13. Met betrekking tot de grief van eisers dat de herinrichting van het gebied leidt tot aantasting van de daar aanwezige natuurwaarden overweegt de rechtbank dat, ofschoon verweerder heeft bevestigd dat door de nieuwe inrichting en de daarmee samenhangende ingrepen de bestaande natuurwaarden in zekere mate worden aangetast, met het plan tegelijkertijd de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden juist sterk wordt gestimuleerd. Een van de uitgangspunten van het inrichtingsplan is, dat - hetgeen niet is weersproken door eisers - de oude meander bij Assendelft ecologisch een waardevolle oude meander is en dat daarom niet de gehele oude meander wordt aangesloten op de nieuwe loop van de Aa, maar dat het meest noordwestelijke deel intact blijft. Dit gedeelte kan als bron dienen voor verschillende soorten amfibieën om zich naar nieuwe poelen, of op termijn naar nieuwe afgesloten meanders te verspreiden. Voorts wordt ten zuidoosten van de meander een poel gerealiseerd. Uit de stukken, in het bijzonder het rapport “Locatieonderzoek natuurwaarden Dynamisch Beekdal” van Grontmij Nederland bv van 7 maart 2005, leidt de rechtbank af dat het merendeel van het plangebied geen hoge (biotische) natuurwaarden heeft. Daar waar dit wel het geval is, zoals in het meest noordwestelijke deel van de meander, is rekening gehouden met deze natuurwaarden. De rechtbank neemt voorts nog in aanmerking dat, zoals de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 8 april 2008 hieromtrent heeft overwogen, tot voor kort op de betreffende gronden maïs werd verbouwd en - na verwerving daarvan door het waterschap - deze geleidelijk aan zijn ingezaaid met gras en agrarisch zijn gebruikt. Mede gelet op het voormalige gebruik van de gronden, acht de rechtbank het aannemelijk dat in de nieuwe situatie aan meer en aan zeldzamere soorten flora en fauna ruimte wordt geboden. Bovendien wordt tevens elf hectare nieuwe natuur ontwikkeld, terwijl slechts een klein deel van de meander wordt verlegd. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het vorenoverwogene, in het inrichtingsplan uitgebreid en op afdoende wijze rekening gehouden met de bestaande, alsmede met de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling dat geen sprake is van natuurherstel. Eisers hebben tegenover het standpunt van verweerder immers uitsluitend hun eigen opvattingen geplaatst, zonder die te onderbouwen met concrete gegevens. 14. Voor wat betreft het standpunt van eisers dat eerst de discussie omtrent ombouw van de N279 afgewacht moet worden alvorens het onderhavige inrichtingsplan tot uitvoering te brengen, overweegt de rechtbank dat in het inrichtingsplan rekening is gehouden met een toekomstige verbreding van de N279. Het inrichtingsplan voorziet in een strook van 61 meter vanaf de noordrand van de Zuid-Willemsvaart, waarmee wordt voorkomen dat het gebied later alsnog ingrijpend aangepast moet worden. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, anders dan eisers hebben betoogd, het waterschap dit punt in het inrichtingsplan afdoende heeft gemotiveerd en op goede gronden heeft kunnen anticiperen op de toekomstige verbreding van de N279 en in redelijkheid tot de hiermee samenhangende maatregel - strekkende tot de aanleg van een strook van 61 meter - heeft kunnen komen. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat met deze maatregel voldaan wordt aan een verzoek van de provincie Noord-Brabant, terwijl daarmee tevens het advies van de klankbordgroep voor het project Dynamisch Beekdal wordt opgevolgd. 15. Met betrekking tot de beroepsgrond dat het inrichtingsplan niet voorziet in een afdoende bescherming van de abiotische waarden binnen het plangebied, overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft in zijn aanvullend verweerschrift gesteld dat de Handreiking Ecologische bouwstenen een beleidsstuk betreft. Het dient als toelichting op het provinciale natuur- en landschapsbeleid uit het Streekplan van 2002, die gebruikt kan worden bij de toepassing van de technische detailkaarten die ten grondslag liggen aan de eigenlijke, formele streekplankaart. Ter weerlegging van het standpunt van eisers dat de abiotische waarden binnen het plangebied een absolute bescherming genieten, heeft verweerder verwezen naar het Streekplan 2002, paragraaf 2.4.1, waarin wordt ingegaan op de zogenaamde lagenbenadering, een werkwijze om ruimtelijke keuzen te onderbouwen en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Ten aanzien van de eerste laag (water en bodem) wordt onder andere geconstateerd dat meer ruimte voor berging van water nodig is, en dat watersystemen en bodemkwaliteit meer sturend moeten zijn bij het afwegen van locaties van ruimtelijke functies. Het provinciale beleid is gericht op behoud van aardkundig waardevolle gebieden zoals die zijn weergegeven op de betreffende kaarten. Hiervoor geldt een ‘nee, tenzij…’-beleid voor onomkeerbare ruimtelijke ingrepen, zodat gemotiveerd kan worden afgeweken van de provinciale beleidskaders. Op de Streekplankaart, noch op de uitgewerkte Aardkundige waardenkaart 2004 is het plangebied aangemerkt als aardkundig waardevol gebied, hetgeen door eisers op zich niet is betwist. Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee vast dat van een afwijking van provinciale uitgangspunten geenszins sprake is. Het bovenomschreven provinciale beleid is derhalve op het onderhavige gebied niet van toepassing. Voorts stelt de rechtbank vast dat het plangebied op Streekplankaart 2 aangemerkt is als zoekgebied voor regionale waterberging, hetgeen evenmin door eisers is bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat het provinciale belang in het plangebied gelegen is in waterberging en niet in bescherming van de abiotische waarden. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het inrichtingsplan op dit punt in overeenstemming is met het Streekplan. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank ook de weerlegging gegeven van de stelling van eisers dat de aanleg van 11 hectare nieuwe natuur géén compensatie biedt voor de verdwenen abiotische waarden. De beroepsgrond van eisers betrekking hebbende op de aantasting van abiotische waarden dient dan ook te falen. 16. Verweerder heeft er in zijn verweerschrift nog op gewezen dat bescherming van abiotische waarden die niet als zodanig zijn aangeduid op de Streekplankaart of de Aardkundige waardenkaart 2004, plaatsvindt door het bestemmingsplan en het daarin neergelegde aanlegvergunningenstelsel. Vast staat dat ten behoeve van de uitvoering van het inrichtingsplan een aanlegvergunning en een ontgrondingsvergunning zijn verleend, die inmiddels formele rechtskracht hebben gekregen. Daarmee staat de rechtmatigheid van de betreffende vergunningen niet meer ter discussie, zodat de rechtbank reeds hierom voorbij gaat aan de stellingen van eisers dat de betreffende vergunningen in strijd met de voorschriften van het bestemmingsplan zijn verleend en dat het in het bestemmingsplan neergelegde aanlegvergunningenstelsel niet van toepassing moet worden geacht. 17. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank tot de slotsom gekomen dat verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid het besluit tot vaststelling van het inrichtingsplan heeft kunnen handhaven. 18. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van enige strijd met een wettelijke bepaling, zodat het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Hetgeen eisers voor het overige hebben aangevoerd, heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel doen leiden. 19. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. 20. De rechtbank ziet geen aanleiding één der partijen te veroordelen in de proceskosten dan wel verweerder op te dragen het griffierecht te vergoeden. 21. Beslist wordt als volgt. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. L.C. Michon als voorzitter en mr. A.A.H. Schifferstein en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen als leden in tegenwoordigheid van mr. A.F. Hooghuis als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2008. Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Afschriften verzonden: