Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5221

Datum uitspraak2008-11-25
Datum gepubliceerd2008-11-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers22-005616-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

De verdachte heeft zich op grote schaal bezig gehouden met het plegen van ernstige strafbare feiten. Hij heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan drie gewapende roofovervallen, waarvan één op een juwelier en twee op woningen (waarvan één als medeplichtige). Bovendien heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan maar liefst zes woning- en winkelinbraken. Tenslotte heeft hij nog een diefstal gepleegd en sieraden geheeld. De verdachte moet beschouwd worden als een gewoontecrimineel die geen blijk geeft bereid te zijn om zijn gedrag te verbeteren. Het hof is van oordeel dat een gevangenisstraf van aanzienlijke duur een passende en geboden reactie vormt.


Uitspraak

Rolnummer: 22-005616-07 Parketnummers: 11-510459-06 en 11-710144-07 Datum uitspraak: 25 november 2008 TEGENSPRAAK Gerechtshof te 's-Gravenhage Meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 11 oktober 2007 in de strafzaak tegen de verdachte: [Medeverdachte 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen), gedetineerd in [detentieadres]. 1. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 29 april 2008, 26 en 30 september 2008, 14 en 28 oktober 2008 en 11 november 2008. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. 2. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de inleidende dagvaarding met parketnummer 11-510459-06, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven en op vordering van de officier van justitie ten aanzien van de feiten 1 primair, 4, 12, 13 en 20 (het hof begrijpt: feit 14 / zaak 20) gewijzigd, vermeld staat. Van de aangepaste tenlastelegging alsmede de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De tenlastelegging van feit 7 is ter terechtzitting in hoger beroep op 26 september 2008 en 14 oktober 2008 op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd. Van deze vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. Voorts is de verdachte ten laste gelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding met parketnummer 11-710144-07 is ten laste gelegd. Van de tenlastelegging is een kopie in dit arrest gevoegd. De aan de verdachte ten laste gelegde feiten zijn van een doorlopende nummering voorzien. Het hof zal die nummering in dit arrest aanhouden. 3. Procesgang In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair, 4, 7, 9 en 12 tot en met 15 ten laste gelegde. Ter zake van het onder 1 meer subsidiair, 2, 3, 5, 6, 8, 10, 11 en 16 ten laste gelegde is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Ter zake van het onder 17 en 18 ten laste gelegde is de verdachte veroordeeld tot hechtenis voor de duur van respectievelijk vier en twee weken. Voorts zijn beslissingen genomen over de vorderingen van de benadeelde partijen, een en ander zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep, met oplegging van twee schadevergoedingsmaatregelen. Door de officier van justitie en namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. 4. Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt. 5. Vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair, 7 primair en 13 ten laste gelegde en dat de verdachte ter zake van het onder 1 meer subsidiair, 2 tot en met 6, 7 subsidiair, 8 tot en met 12 en 14 tot en met 16 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertien jaren, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 17 en 18 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot hechtenis voor de duur van respectievelijk vier en twee weken. 6. Vrijspraken Met de advocaat-generaal en de verdachte is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen onder 1 primair, 7 primair en 13 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken. Anders dan de advocaat-generaal en met de verdachte acht het hof evenmin bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3, 4 en 15 is ten laste gelegd. Het hof overweegt daartoe als volgt. Feit 3 Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is aannemelijk geworden dat [getuige 1] de diefstal met braak heeft gepleegd, terwijl de verdachte een paar straten verderop op hem stond te wachten. Nu de tenlastelegging van feit 3 niet is toegesneden op medeplegen, kan dit feit niet worden bewezen. Feit 4 Weliswaar zijn er aanwijzingen dat de verdachte dit feit heeft (mede)gepleegd, maar dat is niet buiten iedere twijfel komen vast te staan. Technisch bewijs ontbreekt en de getuigenverklaringen van [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] zijn te weinig specifiek ([getuige 3] en [getuige 4]) of op veel punten niet in overeenstemming met de aangiftes ([getuige 2]). De verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken. Feit 15 Nu het in de tenlastelegging vermelde gewijzigd basculerend hagelgeweer nooit is aangetroffen, is niet in voldoende mate komen vast te staan dat de verdachte in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met 20 december 2006 zo'n geweer voorhanden heeft gehad, zodat hij van dit feit wordt vrijgesproken. 7. Door het hof op basis van de wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het strafdossier is het volgende komen vast te staan. A. Bijnamen - Medeverdachte [medeverdachte 2] wordt ook wel genoemd: [medeverdachte 2] of [medeverdachte 2] of [medeverdachte 2] of [medeverdachte 2]. - Medeverdachte [medeverdachte 3] is bijgenaamd: [medeverdachte 3] of [medeverdachte 3]. - Getuige [getuige 2] is bijgenaamd: [getuige 2]. - De verdachte is bijgenaamd: [medeverdachte 1]. B. Feiten Feit 1 - Op 27 november 2006 wordt het echtpaar [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] rond 03.45 uur in de ochtend in hun woning aan de [adres] overvallen door twee mannen. - De overval is voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld: de donkere dader roept tegen [benadeelde partij 2]: 'anders schiet ik je dood, je gaat eraan'. De blanke dader geeft [benadeelde partij 1] met zijn rechtervuist een klap tegen zijn hoofd en de donkere dader bedreigt de beide slachtoffers met een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp: hij toont het aan [benadeelde partij 1], richt het op diens hoofd en maakt er zwaaiende bewegingen mee. Hij duwt het ook tegen de nek van mevrouw [benadeelde partij 2] en laadt het door. - [benadeelde partij 1] wordt gedwongen tot de afgifte van zijn horloge en zowel [benadeelde partij 1] als zijn vrouw moet een geldbedrag afgeven. - De daders nemen de volgende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] toebehorende goederen weg: een auto (merk Mercedes, type 500 S, kenteken [kenteken]) en een mobiele telefoon alsmede een horloge en sieraden. - Medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] bekennen de overval te hebben gepleegd, na bij de woning een ruit te hebben verwijderd en door het ontstane gat naar binnen te zijn gegaan. - Twee weken vóór de overval komt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 3] en een blanke Nederlandse jongen met een blauwe Golf naar de woning van [medeverdachte 1] moeder in Vlaardingen. De [medeverdachte 1] spreekt met [medeverdachte 2] over de overval. [medeverdachte 2] zegt dat er geld en goud is en vraagt de [medeverdachte 1] mee te doen om geld te maken in Papendrecht. - Zondagavond 26 november 2006 wil [medeverdachte 4] geld lenen van de [medeverdachte 1]. De [medeverdachte 1] zegt dat hij naar de Lijnbaan moet komen. [medeverdachte 4] gaat naar de Lijnbaan en wacht op de [medeverdachte 1]. Op enig moment komt er een auto aan rijden, met daarin onder anderen [medeverdachte 2], die [medeverdachte 4] vraagt waar de [medeverdachte 1] is. [medeverdachte 4] weet dat niet en belt de [medeverdachte 1], die uiteindelijk komt. Als [medeverdachte 4] hem vraagt wat er gaat gebeuren, zegt de [medeverdachte 1] dat hij, [medeverdachte 1], met hen wat gaat doen. [medeverdachte 2] zal het zo wel in de auto vertellen. De [medeverdachte 1] zegt vervolgens: `sorry, eigenlijk zou ik gaan, maar heb te veel gerookt'. Hij zegt tegen [medeverdachte 4]: `ga jij maar voor mij.' - [medeverdachte 4] heeft vlak na de overval nog één of twee keer telefonisch contact met de verdachte, om uit te leggen hoe het allemaal is gegaan. Misschien denken ze wel dat hij door de politie is opgepakt en daarom belt [medeverdachte 4] de verdachte. De verdachte zegt dat [medeverdachte 4] zich niet druk moet maken en dat hij hem de volgende dag wel zal spreken. De verdachte bevestigt dat het telefonische contact met [medeverdachte 4] heeft plaatsgevonden. - Op 27 november 2006 om 04.45 uur komt [medeverdachte 2] naar de woning van [medeverdachte 1] moeder, [moeder medeverdachte 1], aan de [adres woning moeder medeverdachte 1] te Vlaardingen. - De gestolen Mercedes wordt op 27 november 2006 rond 5.00 uur aangetroffen op de [plaats aantreffen auto] te Vlaardingen. - [medeverdachte 2] laat de [medeverdachte 1] onder meer een stapel bankbiljetten, een sleutel met een Mercedes-embleem, goud, een ketting, een armband en een ring zien. De [medeverdachte 1] ziet dat [medeverdachte 2] spullen verstopt in bloembakken. De [medeverdachte 1] zegt dat hij die spullen moet pakken en weg moet gaan. [medeverdachte 2] pakt de spullen weer uit de bloembakken en gaat vervolgens samen met de [medeverdachte 1] weg. - In de woning van mevrouw [moeder medeverdachte 1] worden nadien aangetroffen: een telefoon die is weggenomen bij de overval en een gouden ring met diamantjes die door mevrouw [benadeelde partij 2] wordt herkend als een ring die tijdens de overval is weggenomen. - Op 7 december 2006 zegt de [medeverdachte 1] tijdens een telefoongesprek met een onbekende man dat er een jongen bij hem thuis is gekomen met een Mercedes en dat de politie toen kwam om dat ding te pakken. De [medeverdachte 1] zegt ook dat hij nooit een deel heeft gezien. Bewijsoverweging Uit de gebezigde bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - concludeert het hof dat de verdachte zich in de periode van 1 november 2006 tot en met 27 november 2006 schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan de overval. Vast is komen te staan dat verdachtes opzet minimaal was gericht op het verschaffen van gelegenheid en middelen tot en het behulpzaam zijn bij het plegen van de overval en op de gepleegde overval zelf. Hij heeft het misdrijf vooraf met [medeverdachte 2] besproken en hij heeft [medeverdachte 4] met hem in contact gebracht, door [medeverdachte 4] op 27 november 2006 in zijn plaats met [medeverdachte 2] mee te laten gaan, in de wetenschap dat in Papendrecht een overval zou worden gepleegd. Bij 's hofs overtuiging dat verdachtes opzet was gericht op de overval speelt ook een rol dat hij [medeverdachte 4] vlak na de overval raad heeft geven, dat hij even later samen met [medeverdachte 2], die toen in het bezit was van allerlei van de overval afkomstige spullen, de woning van zijn moeder heeft verlaten in plaats van zich van die spullen te distantiëren en dat hij in een gesprek in verband met de van de overval afkomstige Mercedes heeft opgemerkt dat hij nooit een deel heeft gezien. Het hof begrijpt die opmerking zo, dat hij zijn gedeelte van de opbrengst van de overval niet heeft gekregen. Feit 2 - Op 21 november 2006 wordt ingebroken bij [aangever], wonende aan de [adres]. Zijn dochter [dochter aangever] had de voordeur die dag om 8:00 uur achter zich dichtgetrokken. De buurman ziet omstreeks 12:30 uur die dag dat de voordeur van de woning open staat. Later die middag staat de deur nog op een kier. De voordeur is geforceerd. - Onder meer de volgende eigendommen van [aangever] worden weggenomen: een geluidssysteem, een televisie, een computerscherm, een toetsenbord, een muis, geluidsboxen en autosleutels alsmede een DVD-recorder en een satellietontvanger. - [getuige 5] verklaart dat de [medeverdachte 1], [getuige 2] en hij op 21 november (het hof begrijpt: van het jaar 2006) die inbraak bij [dochter aangever] (het hof begrijpt: [dochter van aangever]) thuis hebben gepleegd. In de ochtend van de 21e rijden zij daar naar toe en maken met een schroevendraaier de deur open. Ze gaan alle drie naar binnen. Ze nemen spullen mee. Als ze weer thuis bij [getuige 2] zijn, laten de verdachte en [getuige 2] aan [getuige 5] de sleutels van de Porsche zien. - Op 21 november 2006 om 12:19 uur wordt een telefonisch contact gevoerd met het telefoonnummer [telefoonnummer medeverdachte 1], in gebruik bij de [medeverdachte 1], waarbij wordt aangestraald op de zendmast op de locatie [locatie] te Dordrecht, welke straat in de nabijheid is van de [adres aangever]. Feit 5 - Op 11 november 2006 wordt tussen 02.00 uur en 09.00 uur aan de [adres] ingebroken in de winkel [naam winkel]. - De ruit aan de zijkant van genoemd pand wordt vernield en de houten sponning van de ruit wordt beschadigd. - De volgende aan [naam winkel] en/of eigenaar [aangever] toebehorende goederen worden weggenomen: mobiele telefoons, laptops en een geldbedrag. - Medeverdachte [medeverdachte 5] verklaart de diefstal samen met de [medeverdachte 1], [getuige 5] en [getuige 6] te hebben gepleegd. In de woning van de [medeverdachte 1] wordt het besluit genomen om in te breken en de [medeverdachte 1] komt met het idee. Ze gaan 's nachts naar het belhuis. De [medeverdachte 1] maakt het glas kapot en gaat door het gat naar binnen. [medeverdachte 5] en [getuige 5] gaan ook naar binnen en nemen mobiele telefoons, laptops en los geld weg. - Getuige [getuige 2] wordt tussen 1 november en 13 november 2006 rond vier of vijf uur 's nachts gebeld door de verdachte, die zegt: 'je hebt wat gemist, je moet naar beneden komen, dan zie je het vanzelf'. In de woning van mevrouw [moeder medeverdachte 1] zijn onder anderen [getuige 5] (het hof begrijpt: [getuige 5]), [getuige 2]'s broertje [medeverdachte 5] (het hof begrijpt: [medeverdachte 5]) en [[getuige 6]. Ze zijn bezig met het sorteren van heel veel telefoons. De [medeverdachte 1] zegt tegen [getuige 1] die er ook bij is: 'je kan naar de [naam winkel] rijden. We hebben nog spullen achtergelaten.' [getuige 2] hoort dat de ruit van de winkel is vernield. Hij ziet dat zijn broertje een zak met geld onder zijn jas vandaan haalt. Ook zijn volgens hem nog twee laptops weggenomen. Verweer Anders dan de raadsvrouw acht het hof de verklaring van [medeverdachte 5] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De door de raadsvrouw veronderstelde onbetrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 5] in een andere - niet aan de verdachte ten laste gelegde - zaak is voor de beoordeling van de betrouwbaarheid in de onderhavige zaak niet relevant. Hierbij wordt opgemerkt dat [medeverdachte 5] ook zichzelf heeft belast en dat zijn verklaring steun vindt in de verklaring van [getuige 2]. Feit 6 - In oktober 2006 wordt ingebroken in de woning van [aangevers] gelegen aan de [adres]. - Men heeft vermoedelijk geprobeerd zich de toegang te verschaffen door de schuifpui op de begane grond te openen. De schuifpui heeft schade. Het frame heeft meerdere deuken. Het glas van de pui, de buitenste ruit, is gebarsten. Op de eerste verdieping is een raam aan de zijkant van de woning uit de sponning gehaald. - De volgende aan [aangevers] toebehorende goederen worden weggenomen: computerapparatuur, geluid- en beeldapparatuur (waaronder geluidapparatuur van Bose 321), een fotocamera, een koffiezetapparaat, een telefoon, sleutels, een horloge, sieraden en geld. - De buurman van de [adres] verklaart dat de inbraak bij zijn buren heeft plaatsgevonden in de nacht van 27 op 28 oktober 2006. Hij hoort bij zijn buren omstreeks 2:30 uur een geluid dat hij herkent als het geluid dat iemand op de carport zit. Nadat hij een brul heeft gegeven, hoort hij dat de persoon op het dak zich daarvan af laat glijden. Hij hoort in de haag die het huis van zijn buren afscheidt van de straat, geritsel. Aan de andere kant van de haag ziet hij een man hard rennen. De volgende dag ziet zijn vrouw dat de schuifpui open staat. - De [medeverdachte 1] vertelt [getuige 2] in de woning van mevrouw [moeder medeverdachte 1] dat hij samen met [getuige 7] (het hof begrijpt: [getuige 7]) heeft ingebroken in de woning aan de [adres] (het hof begrijpt: -laan) te Vlaardingen. Hij vertelt dat hij de zijruit verbroken heeft, maar dat ze zijn ontdekt door de buurman. Hij is toen weggegaan. [getuige 2] gaat met [[getuige 7] en de [medeverdachte 1] naar de woning aan de [adres]. Hij ziet dat de [medeverdachte 1] de woning via het dak van de garage binnen gaat door een raam aan de zijkant. De [medeverdachte 1] doet een schuifdeur open. Vervolgens gaat [getuige 7] naar binnen. [getuige 2] brengt de goederen (waaronder een surroundsysteem 321, volgens hem van Bose) naar de auto. - Op 2 februari 2007 zegt de [medeverdachte 1] tijdens een telefoongesprek met zijn moeder dat [getuige 7] en hij in het huis hebben ingebroken daar bij [betrokkene] in de buurt. De personalia van [betrokkene] luiden [personalia]. Deze persoon woont aan de [adres]. De [adres] is direct achter de [adres] te Vlaardingen gelegen. Feit 7 - Tussen 27 september 2006 en 19 november 2006 wordt ingebroken in de woning van [aangeefster] gelegen aan de [adres]. - Weggenomen worden onder meer aan [aangeefster] toebehorende sieraden. - Op 27 november 2006 wordt bij doorzoeking van de woning van mevrouw [moeder medeverdachte 1] aan de [adres] te Vlaardingen onder meer het volgende in beslag genomen: 1.3.1: Pakje Marlboro met als inhoud diverse sieraden. - Op 2 februari 2007 worden aan de aangeefster [aangeefster] enkele sieraden die zijn aangetroffen tijdens de doorzoeking in de [adres] te Vlaardingen (inb-nummer 1.3.1) getoond. Ze herkent een zilveren halsketting met daaraan een zilveren tientje als hanger, een zilveren bedelarmband met bedels, een mercedesspeldje, een gouden broche, een ring, een gouden oorknopje en een zilveren oorknopje als haar eigendommen. - De [medeverdachte 1] verklaart dat hij verschillende sieraden - waaronder een ketting met een zilveren tientje eraan - in een pakje Marlboro van [getuige 2] heeft gekocht. Hij heeft verschillende spullen gekocht, maar alleen de ketting met het tientje bekeken. - De [medeverdachte 1] had de sieraden ook in de winkel kunnen kopen, maar niet voor het geld dat hij [getuige 2] heeft betaald. Bewijsoverweging Door allerlei in een sigarettendoosje verpakte, losse sieraden te kopen van [getuige 2], zonder zich eerst (goed) te vergewissen van de herkomst daarvan en wetende dat die sieraden in de winkel duurder zijn, heeft de [medeverdachte 1] willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat die sieraden van misdrijf afkomstig zouden blijken te zijn. Feit 8 - Op 5 november 2006 om 6:00 uur gaat het inbraakalarm van de winkel [winkel], gelegen aan de [adres], af. Het onderste gedeelte van de ruit in de deur van de hoofdingang is naar buiten gebogen. Op de grond voor de deur liggen glassplinters. - Weggenomen worden de volgende aan [winkel] toebehorende goederen: mp3-spelers, een videocamera, digitale fotocamera's, computermuizen, computerspellen, een karaoke-set en stereotorens. - De [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [getuige 1] rijden met de auto van [getuige 1] naar [winkel] en breken daar in. Ze halen vitrines leeg en nemen spullen, waaronder spelcomputers en radio's, mee. De ruit van de voordeur wordt daarbij vernield. Als de ruit eruit is, gaan [medeverdachte 2] en de [medeverdachte 1] naar binnen. [getuige 1] en [medeverdachte 3] houden de ruit open. De [medeverdachte 1] staat op enig moment bij een kleine wandvitrinekast. [medeverdachte 2] en de [medeverdachte 1] komen op een gegeven moment met de goederen aanlopen en gaan via de deurruit naar buiten en lopen naar de auto. - Op een glazen vitrinekast tegen de muur in de winkel [winkel] aan de [adres] wordt een dactyloscopisch spoor aangetroffen, dat wordt gewaarmerkt onder spoornummer T002. Bij een vergelijkend onderzoek van dat spoor met de vinger- en/of handpalmafdruk(ken) van [medeverdachte 1] blijkt dat het spoor op de rechtermiddelvinger op ten minste twaalf punten overeen komt en geen onverklaarbare dactyloscopische verschilpunten vertoont met de overeenkomstige vinger- en/of handpalmafdruk(ken) van [medeverdachte 1]. Geconcludeerd wordt dat het spoor daaraan identiek is. Feit 9 - Op 8 maart 2006 wordt in de kinderkledingzaak [winkel], gelegen aan de [adres], ingebroken. De voordeur is opengebroken, vermoedelijk met een breekijzer. Weggenomen worden ongeveer 250 stuks aan [winkel] toebehorende kinderkleding. - Als de schuifdeuren van de winkel geheel geopend zijn, is er een ruimte van ongeveer twee meter breed. Een auto kan tot ongeveer anderhalve meter naar binnen rijden. - [getuige 2] weet dat [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in een [babywinkel] hebben ingebroken. Hij ziet in de woonkamer van mevrouw [moeder medeverdachte 1] een grote hoeveelheid kinderkleding in een dekbedovertrek van mevrouw [moeder medeverdachte 1]. Zij vraagt wat er in zit, omdat het haar dekbedovertrek is. Gevraagd naar de herkomst antwoordt [medeverdachte 1]: 'de babyzaak in de [winkelcentrum]'. De verdachte zegt dat hij met zijn auto achteruit de winkel is binnen gereden. Hij kon dan gelijk de babykleding in zijn auto gooien. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn mee geweest. Zij zijn de winkel in gerend en hebben babykleding gepakt. Daarna zijn ze met zijn drieën met de auto weggereden. [getuige 2] ziet dat [medeverdachte 2] het dekbedovertrek met de babykleding meeneemt naar de auto van de verdachte. Als getuige ter terechtzitting in hoger beroep zegt [getuige 2] dat hij bij de politie de waarheid heeft gesproken en bevestigt hij dat hij in de woonkamer van mevrouw [moeder medeverdachte 1] veel kinderkleding heeft zien liggen. Hij heeft gehoord hoe de inbraak is gepleegd. Er werd gezegd dat ze de ruit hadden ingereden. - Mevrouw [moeder medeverdachte 1] kan zich herinneren dat men haar om een dekbedovertrek vroeg. Ze heeft het gegeven en ze hebben het meegenomen. Ze wil niet zeggen aan wie ze het dekbedovertrek heeft gegeven. - [getuige 4] wordt op enig moment gevraagd om bij een snelkraak te rijden. Ze gaan naar een babywinkel in een winkelcentrum in [plaats]. De [medeverdachte 1] vertelt dat hij daar eerder met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] is geweest. Bij de winkel vertelt de [medeverdachte 1] dat deze nu ineens is beveiligd met rolluiken en palen en dat die er bij zijn eerdere inbraak niet stonden. - [getuige 4] verklaart als getuige ter terechtzitting in hoger beroep van 30 september 2008 dat hetgeen hij bij de politie heeft gezegd, klopt. Hij is met de verdachte naar [winkel] toe gegaan. De [medeverdachte 1] heeft hem verteld dat ze bij die winkel eerder met een auto naar binnen waren gereden en op die manier een kraak hadden gezet. [getuige 4] en de [medeverdachte 1] zouden nog een keer gaan. Toen was er een roldeur en beveiliging. Ze hebben niets gedaan. [getuige 4] heeft de winkel, toen hij daar met de [medeverdachte 1] naar toe ging, goed gezien. De ruit was breed genoeg om de boel met een auto te forceren. - De aangeefster heeft het bedrijfspand [winkel] na de inbraak, te weten in april 2006, extra laten beveiligen met rolluiken. Bewijsoverwegingen A. Op grond van de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 4], in samenhang met het aanvullende proces-verbaal, acht het hof het aannemelijk dat de verdachten met een auto de winkel (deels) zijn binnen gereden. Niet is uitgesloten dat zij (tevens) de toegangsdeur hebben verbroken, zoals de aangifte doet vermoeden. De omstandigheid dat de aangifte geen melding maakt van het naar binnen rijden, zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd, doet aan het vorenstaande niet af, nu aangeefster kennelijk geen getuige is geweest van de wijze waarop de inbraak daadwerkelijk werd gepleegd. B. Anders dan de raadsvrouw acht het hof de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 4] consistent en bruikbaar voor het bewijs. Zij hebben beiden als getuigen ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij bij de politie de waarheid hebben gesproken en hun eerdere verklaringen bevestigd. Feit 10 - Op 7 november 2006 wordt 's nachts te Naaldwijk (Westland) een personenauto, merk Opel, type Astra, kleur wit, kenteken [kenteken], toebehorende aan [aangever], weggenomen. In de kofferbak ligt een koffer met visspullen. - De Opel Astra met kenteken [kenteken] wordt op 18 november 2006 aangetroffen. De stuurkolom is verwijderd. - [getuige 1] moet op enig moment de [medeverdachte 1] ophalen in Naaldwijk. Onderweg wordt hij door de politie aangehouden. Later spreekt hij telefonisch met de [medeverdachte 1]. De [medeverdachte 1] zegt dat hij thuis is en dat hij in Naaldwijk een auto heeft gestolen, die hij in Vlaardingen heeft achtergelaten. Het betreft een Opel Astra, kleur wit. [getuige 1] rijdt daar ook een keer in. In de auto liggen allemaal visspullen. Hij moet de auto met een schroevendraaier starten en de kap welke de bedrading bedekt, is weg. - [getuige 2] verklaart dat hij van [getuige 1] en [getuige 5] heeft gehoord dat de [medeverdachte 1] een witte Opel Astra heeft gejat. [medeverdachte 1] belde hem met het verzoek hem op te halen, in Naaldwijk of Delft of zo. [getuige 1] zat op het bureau. Bewijsoverweging Het hof hecht geen geloof aan de ter zitting van 28 oktober 2008 afgelegde verklaring van [getuige 1] dat hij niet van de [medeverdachte 1] heeft gehoord dat hij de Opel had gestolen en dat net zo goed een andere jongen dat kan hebben gedaan. Het hof acht de vermelde politieverklaring waarin hij zegt dat de [medeverdachte 1] de auto had gestolen betrouwbaarder, nu deze relatief kort na het gebeurde is afgelegd en bovendien steun vindt in de verklaring van [getuige 2] dat hij onder meer van [getuige 1] had gehoord dat de [medeverdachte 1] de Opel had gestolen. Feit 11 - Op 1 november 2006 omstreeks 2:34 uur komt bij de alarmcentrale een melding binnen dat is ingebroken in de winkel [winkel] van eigenaar [aangever], gelegen aan de [adres]. De toegangsdeur is opengebroken. Er zitten diverse beschadigingen aan de deur en de deurpost. Weggenomen wordt een grote hoeveelheid aan [winkel] toebehorende kinderkleding van diverse merken. - [getuige 1] verklaart de inbraak in een babyzaak te Vlaardingen - volgens hem op de [adres] - samen met [getuige 2], de [medeverdachte 1], een meisje en een jongen te hebben gepleegd. Ze rijden in een witte gestolen Mazda en een Opel. De [medeverdachte 1] breekt de voordeur met een breekijzer open. [getuige 1] zet een auto voor de deur. De [medeverdachte 1], [getuige 2], het meisje en de jongen lopen ongeveer twee keer de winkel in en komen naar buiten met kleding die in de Mazda wordt gegooid. Vervolgens rijden zij weer naar het huis van de [medeverdachte 1]. De weggenomen spullen worden door [getuige 2], de [medeverdachte 1] en hemzelf verkocht. De opbrengst wordt netjes verdeeld. - [getuige 2] blijft tijdens de inbraak bij de babyzaak op de [adres] in de auto zitten. [getuige 1] en de [medeverdachte 1] zijn zo'n 20 minuten weg en komen dan ineens aanrijden met een witte gestolen auto, volgens hem een Opel of Mazda. [getuige 2] is er samen met [getuige 1] bij als de [medeverdachte 1] de buit verkoopt. Feit 12 - Op 4 april 2006 omstreeks 17.20 uur wordt [juwelier], gelegen aan de [adres], overvallen door twee mannen. - Er is sprake van geweld en bedreiging met geweld: Een van de mannen heeft een geweer, dat hij naar voren steekt. Eigenaar [aangever] hoort een schot en ziet gelijktijdig dat een glasplaat van de vitrinekast van de toonbank kapot gaat. De man richt het geweer op [aangevers] vrouw [aangeefster. en dreigt daarmee in de richting van [aangever]. Hij houdt hen beiden onder schot. De andere man slaat een tweede ruit van de toonbank in. - De daders nemen aan [aangever] toebehorende horloges van verschillende merken weg, onder meer: Gant, Guess, Vendoux, Alfex, Rodania, Givenchy. Het valt de aangever op dat de daders alleen horloges wegnemen, terwijl in zijn winkel veel duurdere juwelen zijn uitgestald. - Bij de overval wordt onder meer een dameshorloge weggenomen van het merk Guess, voorzien van een zogenaamde klemband met een tijgerprint. - Op 4 april 2006 komen omstreeks 17.25 uur twee gemaskerde mannen in de richting van getuige [getuige 8], die dan met de heer [getuige 9] het buurpand van de juwelier aan [adres] verlaat. De mannen lopen linksaf onder het poortje de [straat] op. Ze fietsen vervolgens van de [straat] weg richting de [straat]. - [getuige 3] verklaart bij de politie dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en de [medeverdachte 1] de juwelier in [plaats] bij dat poortje, hebben gepakt, met een shotgun. Ze gaan 's middags bij [getuige 3] weg, zeggen dat ze iets gaan doen en komen de volgende dag bij hem met een tas. Ze vertellen [getuige 3] dat ze via dat poortje zijn weggerend en daar in de buurt bij iemand hebben gescholen, in de [straat]. Ze laten hem een gouden horloge zien. De [medeverdachte 1] heeft dat om. Ze hebben een shotgun bij zich. [getuige 3] weet zeker dat ze de overval op de juwelier hebben gepleegd; ze laten het hem zien op tv en zeggen dat zij dat hebben gedaan. Het is in de tijd dat de [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij [getuige 3] slapen. Dat is in maart en april 2006. Ze willen hem een horloge geven met een bandje met tijgerprint. Het is een dameshorloge dat je kunt openklikken. Het is het horloge dat ze van die vrouw van de juwelier hebben gepakt. Het merk is Guess. - [getuige 3] verklaart als getuige ter zitting in hoger beroep dat hij over deze overval steeds naar waarheid heeft verklaard en dat hij niets heeft aangedikt. Hij vult nog aan dat de verdachten te voet en met de fiets zijn teruggekomen van de juwelier. - Op 10 mei 2006 vertelt de [medeverdachte 1] aan [getuige 10] dat hij een horloge heeft van de juwelier in [plaats]. Hij heeft het over het [adres]. Hij laat een horloge zien dat hij om zijn pols heeft. Hij vertelt dat hij zo dom is geweest om de goedkope horloges mee te nemen, terwijl er in andere vitrines dure horloges lagen. - [getuige 10] verklaart als getuige ter zitting in hoger beroep dat zij bij de politie de waarheid heeft verteld. - [getuige 11] verklaart dat ze via via heeft gehoord dat de [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een juwelier op het [adres] hebben overvallen. De [medeverdachte 1] laat haar een horloge zien. Het heeft een bandje met een gevlekte dierenprint van het merk Guess. De [medeverdachte 1] komt met het horloge, gelijk nadat de overval op de juwelier op teletekst staat. De [medeverdachte 1] is met onder anderen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] bezig meerdere horloges te laten zien. - [getuige 11] verklaart als getuige bij de rechter-commissaris dat de verklaringen die zij bij de politie heeft afgelegd, kloppen. - De getuige [getuige 9] ziet bij een van de gemaskerde mannen die juwelier [naam] verlaten, een blauw/groenkleurige tatoeage in de hals onder het rechteroor. - Het hof neemt ter terechtzitting van 26 september 2008 bij de [medeverdachte 2] in zijn hals onder zijn rechteroor een groene tatoeage in de vorm van twee vleugels waar. - [getuige 2] verklaart als getuige ter zitting in hoger beroep dat hij met [medeverdachte 2] heeft gesproken over de overval op de juwelier. [medeverdachte 2] zegt dan tegen hem: 'waarom zou je niet een horloge kopen?' Bewijsoverwegingen A. [getuige 10] en [getuige 11] verklaren over een juwelier op het [adres]. Het hof gaat er van uit dat gedoeld wordt op juwelier [naam] aan de [adres], welke straat - blijkens een zich in het dossier bevindende plattegrond van het centrum van [plaats] - direct achter het [adres] is gelegen. B. De door de getuige [getuige 9] gegeven omschrijving van de tatoeage bij een van de daders voldoet op twee significante punten (plaats en kleur) aan de kenmerken van de door het hof waargenomen tatoeage in de hals van de [medeverdachte 2]. [getuige 9]'s verklaring dat het om een ster zou gaan, betreft slechts een vermoeden en kan reeds daarom geen rol spelen. Verweren A. De door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheid dat [getuige 3] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] en de [medeverdachte 1] de overval samen met [medeverdachte 3] hebben gepleegd, terwijl uit de aangifte blijkt dat er twee daders waren, maakt [getuige 3]'s verklaring nog niet 'onjuist'. Daarbij is van belang dat zijn verklaring geen betrekking heeft op het moment waarop de overval werd gepleegd, maar slechts op tijdstippen daarvoor en daarna. Ook de overige aangevoerde omstandigheden kunnen niet leiden tot het oordeel dat [getuige 3]' verklaring onjuist is. B. De door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheid dat aangeefster [aangeefster] verklaart dat beide daders een donkere huidskleur hebben terwijl de huidskleur van de [medeverdachte 2] licht getint is, kan aan het vorenstaande niet afdoen. Beide daders hebben tijdens de overval handschoenen aan en een bivakmuts op, zodat het goed mogelijk is dat de aangeefster de (precieze) huidskleur van de verdachten niet goed heeft kunnen waarnemen, waarbij het hof opmerkt dat de [medeverdachte 2] duidelijk van Antilliaanse origine is. Feit 14 - Op 6 mei 2006 wordt de woning van [aangevers] aan de [adres] door vier mannen overvallen. Zij zijn op dat moment niet thuis. Als oppas voor hun kinderen van drie en zes jaar oud zijn aanwezig de schoonouders van [aangever]: [schoonouders]. - Er is sprake van bedreiging met geweld: [slachtoffer 1] wordt door een van de daders bedreigd met een pistool en [slachtoffers 1 en 2] worden door een van de daders bedreigd met een stroomstootwapen. Een van de daders toont [slachtoffer 2] een geweer. [slachtoffers 1 en 2] moeten op hun knieën op de vloer van de slaapkamer zitten met hun hoofden naar beneden. Ze worden onder schot gehouden. De persoon met het geweer staat op ongeveer 20 à 30 centimeter van [slachtoffer 2] vandaan. Ze is doodsbang. - De daders nemen de volgende aan [benadeelden], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehorende goederen weg: een autosleutel, een mobiele telefoon, een portemonnee, een handset van een huistelefoon, een laptop en een handtas. - Een van de daders gaat tijdens de overval naar de zolder toe. - Daar bevinden zich veel flessen drank, wijn en whisky. - [getuige 4] verklaart op 21 maart 2007 dat de [medeverdachte 1] omstreeks de zomer van 2006 tegen hem zegt dat hij al die overvallen zat is, omdat er niets te halen valt. Als [getuige 4] zegt dat er bij [aangever] ook een overval is geweest, zegt de [medeverdachte 1]: 'ja dat hebben wij ook gedaan.' De [medeverdachte 1] vertelt dat hij samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] is geweest. Er waren twee kinderen in de woning. [aangever] was er zelf niet. Er waren twee oude mensen aan het oppassen. - [getuige 4] verklaart als getuige ter zitting in hoger beroep dat hij via bronnen op straat over deze overval heeft gehoord. Daarna vraagt hij de [medeverdachte 1] op de man af of het waar is. De [medeverdachte 1] vertelt dan uit zichzelf wat er gebeurd is. Hij zegt dat hij de overval met [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en nog een jongen heeft gepleegd en dat in de woning grootouders aan het oppassen waren. De namen van de overvallers hoort [getuige 4] niet op straat, maar van de [medeverdachte 1]. De [medeverdachte 1] zegt dat hij spijt heeft van de overval, omdat er kinderen waren. De [medeverdachte 1] vertelt ook dat hij met [medeverdachte 3] nog ruzie kreeg over een fles whisky die [medeverdachte 3] had meegenomen uit de woning. [getuige 4] verklaart dat hij geen van de verdachten valselijk beschuldigt. - [getuige 2] hoort bij mevrouw [moeder medeverdachte 1] thuis een gesprek tussen [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en de [medeverdachte 1]. De [medeverdachte 1] zegt: 'Wij staan bij die man en die vrouw en [medeverdachte 3] gaat op zoek naar drank.' [getuige 2] hoort dat [medeverdachte 3] in de woning de trap op ging naar de bovenverdieping, dat hij boven in de woning is wezen zoeken en dat hij twee flessen drank had meegenomen. - [getuige 2] bevestigt als getuige ter terechtzitting in hoger beroep dat hij heeft gehoord dat [medeverdachte 3] naar boven is gegaan voor een fles drank en zegt dat de [medeverdachte 1] daar kwaad over was. - [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] voeren op 12 april 2007 het volgende gesprek in een arrestantenbusje: [medeverdachte 2]: '[medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij samen met ons dat ding in [wijk] heeft gedaan'. [medeverdachte 3]: 'jaaaa, neen, [medeverdachte 1] heeft hun verteld nee hij heeft het aan [getuige 4] verteld'. [medeverdachte 2]: 'jij hebt het niet tegen [getuige 4] gezegd en ik heb niet aan [getuige 4] gezegd'. [medeverdachte 3]: 'neen'. [medeverdachte 2]: 'want [medeverdachte 1] heeft het gezegd. Ik kan het hun vertellen of [getuige 4] het uit mijn mond heeft gehoord. Dan is het neen. Als [medeverdachte 1] het gezegd heeft dan is het een leugen'. Bewijsoverweging De [adres] ligt - blijkens een zich in het dossier bevindende plattegrond van een gedeelte van Dordrecht - in de wijk [wijk] te [plaats]. Feiten 16, 17 en 18 - Op 7 oktober 2006 geeft verbalisant [verbalisant 1] te Dordrecht de bestuurder van een personenauto, die aldaar over de Vrieseweg en de Oranjelaan rijdt, een stopteken. Terwijl [verbalisant 1] de bestuurder om zijn documenten vraagt, meent hij hem te herkennen als [medeverdachte 1], geboren [geboortedatum]. Hij vraagt de bestuurder naar zijn personalia. De bestuurder geeft aan de verbalisant op te zijn genaamd: [achternaam], Alexander Roberto, geboren 16 november 1973. - Verbalisanten 3 - agent van politie Zuid-Holland-Zuid - en 4 komen vervolgens aanrijden. Zij vragen of de bestuurder [medeverdachte 1] is. Hij antwoordt dat hij dat niet is en dat dat zijn broer is. De bestuurder wordt aangehouden, maar rukt zich los en rent weg. - [verbalisant 3 roept: 'blijf staan.' Hij roept dit twee keer. Na ongeveer 40 meter kijkt de [medeverdachte 1] om. [verbalisant 3] pakt de [medeverdachte 1] vast. - Tijdens de veiligheidsfouillering roept de verdachte: 'Ja, ik ben [medeverdachte 1].' - Aan de [medeverdachte 1] is geen rijbewijs afgegeven. - De [medeverdachte 1] bekent de onder 16, 17 en 18 ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd. De onder 'feiten 16, 17 en 18' weergegeven feiten en omstandigheden zijn telkens, ook in onderdelen, slechts gebruikt voor het bewijs van dat feit en/of die feiten waarop zij blijkens hun inhoud in het bijzonder betrekking hebben. 8. Bewezenverklaring Het hof acht op grond van genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 5, 6, 7 subsidiair, 8 tot en met 12, 14 en 16 tot en met 18 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] op 27 november 2006 te Papendrecht A. met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hebben gedwongen tot de afgifte van een horloge en geldbedragen toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en B. met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen een auto (merk: Mercedes, type: 500 S, kenteken [kenteken]) en een horloge en sieraden en een mobiele telefoon, toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat die [medeverdachte 4] of [medeverdachte 2] - zakelijk weergegeven - - die [benadeelde partij 1] met een vuist tegen het hoofd heeft geslagen en - een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft getoond en - met dat vuurwapen/voorwerp zwaaiende bewegingen heeft gemaakt en - dat vuurwapen/voorwerp op het hoofd van die [benadeelde partij 1] heeft gericht en - dat vuurwapen/voorwerp tegen de nek van die [benadeelde partij 2] heeft gehouden en - dat vuurwapen/voorwerp heeft doorgeladen en - heeft gezegd: 'ik schiet je dood, je gaat eraan', tot en bij het plegen van welke misdrijven hij, verdachte, in de periode van 1 november 2006 tot en met 27 november 2006 te Vlaardingen en elders in Nederland opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft en behulpzaam is geweest door - zakelijk weergegeven - - met die [medeverdachte 2] voornoemd misdrijf te bespreken en - die [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] met elkaar in contact te brengen. 2. hij op 21 november 2006 te Dordrecht tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen geluidsapparatuur en een televisie en een DVD-recorder en computerapparatuur en een satellietontvanger en autosleutels, toebehorende aan [aangever], waarbij de verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak; 5. hij op 11 november 2006 te Vlaardingen tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een bedrijfspand gelegen aan de [adres] heeft weggenomen laptops en mobiele telefoons en een geldbedrag, toebehorende aan [winkel] en/of [aangever], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak; 6. hij op 28 oktober 2006 te Vlaardingen tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen computerapparatuur en geluid- en beeldapparatuur en een fotocamera en een koffiezetapparaat en een telefoon en sleutels en een horloge en sieraden en geld, toebehorende aan [aangevers], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en inklimming; 7. hij in de periode van 19 tot en met 27 november 2006 te Vlaardingen sieraden (zilveren halsketting met tientje, zilveren bedelarmband, mercedesspeldje, gouden broche, ring, gouden en zilveren oorknopje) heeft verworven, terwijl hij ten tijde van het verwerven van die sieraden wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof; 8. hij op 5 november 2006 te Barendrecht tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een winkel gelegen aan de [adres] heeft weggenomen mp3-spelers en een videocamera en digitale fotocamera's en computermuizen en computerspellen en een karaokeset en stereotorens, toebehorende aan [winkel], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak; 9. hij op 8 maart 2006 te Vlaardingen tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een winkel gelegen aan [adres] heeft weggenomen kinderkleding, toebehorende aan kinderkledingzaak [winkel], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak; 10. hij op 7 november 2006 te Naaldwijk, gemeente Westland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk Opel, type Astra, kleur wit, kenteken [kenteken]), toebehorende aan [aangever]; 11. hij op 1 november 2006 te Vlaardingen tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een winkel gelegen aan de [adres] heeft weggenomen kinderkleding (diverse merken), toebehorende aan [winkel], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak; 12. hij op 4 april 2006 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een winkel gelegen aan de [adres] heeft weggenomen horloges (merken: Gant, Guess, Vendoux, Alfex, Rodania, Givenchy), toebehorende aan Juwelier [winkel], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangevers], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte of zijn mededader - zakelijk weergegeven - - een geweer, althans een op een geweer gelijkend voorwerp, aan die [aangever] en [aangeefster] heeft getoond en op die [aangever] en [aangeefster] heeft gericht en - vitrines kapot heeft geschoten en/of geslagen, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf wegens vermogensfeiten in kracht van gewijsde is gegaan. 14. hij op 6 mei 2006 te Dordrecht tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan [adres] heeft weggenomen een autosleutel en een mobiele telefoon en een portemonnee en een handset van een huistelefoon en een laptop en een handtas, toebehorende aan [aangevers], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffers 1 en 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of een mededader - zakelijk weergegeven - - een pistool, althans een op een pistool gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer 1] heeft getoond en - een stroomstootwapen, althans een op een stroomstootwapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffers 1 en 2] heeft getoond en - een geweer, althans een op een geweer gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer 2] heeft getoond en - daarbij die [slachtoffers 1 en 2] heeft laten knielen met hun hoofden naar beneden, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf wegens vermogensfeiten in kracht van gewijsde is gegaan. 16. hij op 7 oktober 2006 te Dordrecht opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door [verbalisant 1], zijnde agent van politie Zuid-Holland-Zuid, die was belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen te blijven staan, geen gevolg gegeven aan dit bevel; 17. hij op 7 oktober 2006 te Dordrecht als bestuurder van een motorrijtuig (auto) heeft gereden op de weg, de Vrieseweg en de Oranjelaan, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde; 18. hij op 7 oktober 2006 te Dordrecht toen een opsporingsambtenaar hem naar zijn identiteitsgegevens vroeg, aan die opsporingsambtenaar een andere dan zijn werkelijke voornaam en geboortedatum heeft opgegeven. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Het hof heeft voorts de tekst van de bewezenverklaring van feit 1 op de navolgende punten in overeenstemming gebracht met hetgeen de steller van de tenlastelegging kennelijk heeft bedoeld en door de verdediging kennelijk is begrepen. 1. de medeplichtigheid ziet op beide cumulatief ten laste gelegde misdrijven; 2. bij de omschrijving van het geweld en de bedreiging met geweld bij feit 1 B is bij de gedachtestreepjes 4, 5 en 6 achter 'vuurwapen' '/voorwerp' toegevoegd. Dat is in overeenstemming met hetgeen bij gedachtestreepje 3 in de tenlastelegging wordt vermeld; Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte door het voorgaande niet geschaad in de verdediging. 9. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op: 1. Medeplichtigheid aan afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen; en Medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen; 2, 5, 8, 9 en 11. Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd; 6. Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming; 7 subsidiair. Opzetheling; 10. Diefstal; 12. Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf wegens vermogensfeiten in kracht van gewijsde is gegaan; 14. Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf wegens vermogensfeiten in kracht van gewijsde is gegaan; 16. Opzettelijk niet voldoen aan een bevel krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten; 17. Overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994; 18. Door het bevoegd gezag naar zijn identiteitsgegevens gevraagd een valse voornaam en geboortedatum opgeven. 10. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Hij is dus strafbaar. 11. Strafmotivering Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op grote schaal bezig gehouden met het plegen van ernstige strafbare feiten. Hij heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan drie gewapende roofovervallen, waarvan één op een juwelier en twee op woningen (waarvan één als medeplichtige), een en ander op de wijze zoals is bewezen verklaard. Door hun handelen hebben de verdachte en zijn mededaders zeer ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de diverse slachtoffers. Daarnaast hebben zij hun gevoel van veiligheid fors aangetast, omdat zij in hun eigen winkel of woningen met grof geweld werden overvallen. De verdachte en zijn mededaders hebben zich kennelijk enkel laten leiden door hun eigen financieel gewin zonder er bij stil te staan dat slachtoffers van delicten als deze nog geruime tijd kunnen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan. Dergelijke feiten brengen in het algemeen ook bij burgers heftige gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Blijkens hun verklaringen hebben de slachtoffers van de overvallen het gebeurde als zeer beangstigend en bedreigend ervaren. Ten aanzien van het echtpaar [aangevers overval juwelier] komt dat duidelijk uit hun verklaringen naar voren. Het echtpaar [aangevers overval feit 1] heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 14 oktober 2008 op indringende wijze verklaard over de gevolgen van het feit; ze staan anders in het leven en kunnen er niet meer van genieten. Ze leven in een voortdurende stress en dat wordt niet minder. Mevrouw [aangeefster] heeft bovendien last van ernstige lichamelijke klachten. De familie [aangevers feit 14] voelde zich niet meer veilig in de woning waarin ze zijn overvallen en is daarom verhuisd naar een ander dorp. Hun vertrouwen in mensen is evenwel volledig verdwenen. Omdat ze zich nergens meer echt veilig voelen, overwegen ze zelfs naar het buitenland te vertrekken. Het hof neemt de verdachte en zijn mededaders een en ander bijzonder kwalijk. Samen met anderen heeft de verdachte zich daarnaast nog schuldig gemaakt aan maar liefst zes woning- en winkelinbraken. Ook hierbij hebben zij zich kennelijk alleen laten leiden door hun financieel gewin en blijk gegeven van een volledig gebrek aan respect voor de eigendommen van de benadeelden. Blijkens de verschillende aangiftes hebben zij de betreffende personen en bedrijven ongekend veel schade, ergernis en overlast bezorgd. Dat laatste geldt ongetwijfeld ook ten aanzien van de diefstal van de auto van feit 10. Bovendien heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan heling, welk misdrijf het plegen van diefstallen en inbraken lucratief maakt en een afzetmarkt voor gestolen voorwerpen in stand houdt. Tenslotte verdienen de feiten 16, 17 en 18 bestraffing. Door het plegen van de feiten 16 en 17 heeft de verdachte ervan blijk gegeven van overheidswege gegeven bevelen en regels naar believen te negeren. Door het opgeven van valse identiteitsgegevens heeft hij getracht zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid voor feit 17 te ontlopen. Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 september 2008 waaruit is gebleken dat hij vóór het begaan van de onderhavige feiten heel vaak onherroepelijk is veroordeeld, onder meer voor vermogens- en geweldsdelicten. Het hof stelt op basis van dit uittreksel vast dat de feiten 12 en 14 zijn gepleegd terwijl nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf wegens vermogensfeiten in kracht van gewijsde was gegaan. De verdachte moet beschouwd worden als een gewoontecrimineel die geen blijk geeft bereid te zijn om zijn gedrag te verbeteren. Het hof is dan ook van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden aanzienlijke duur een passende en geboden reactie vormt. Daarbij betrekt het hof ook dat de verdachte voor meer feiten wordt veroordeeld dan door de rechtbank. 12. Vorderingen tot schadevergoeding 1. [benadeelde partij 1] In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde tot een bedrag van EUR 14.053,--. De immateriële schade van EUR 2.000,-- is volgens het voegingsformulier hoger beroep reeds uitbetaald. In hoger beroep is de vordering - nog slechts betrekking hebbend op de materiële schade - aan de orde tot het in hoger beroep gehandhaafde bedrag van EUR 12.053,--. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, tot een bedrag van EUR 14.053,--, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal daarom worden toegewezen. Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 12.053,-- ten behoeve van het slachtoffer. 2. [benadeelde partij 2] In het onderhavige strafproces heeft zich voorts [benadeelde partij 2] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geledenmateriële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde tot een bedrag van EUR 15.265,--. De immateriële schade van EUR 2.000,-- is volgens het voegingsformulier hoger beroep reeds uitbetaald. In hoger beroep is de vordering - nog slechts betrekking hebbend op de materiële schade - aan de orde tot het in hoger beroep gehandhaafde bedrag van EUR 15.265,--. Op het voegingsformulier hoger beroep staat weliswaar vermeld dat de vordering wordt gehandhaafd tot EUR 15.635,-- maar dat berust op een kennelijke rekenfout. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, tot een bedrag van EUR 15.262,--, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal daarom worden toegewezen. Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 15.265,-- ten behoeve van het slachtoffer. 3. [benadeelde partij 3] In het onderhavige strafproces heeft zich tenslotte [benadeelde partij 3] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 9 ten laste gelegde tot een bedrag van EUR 125,--. In hoger beroep is de vordering aan de orde tot het in hoger beroep gehandhaafde bedrag van EUR 125,--. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Door noch namens de verdachte is een standpunt ingenomen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij. Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 9 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal daarom worden toegewezen. Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 9 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 125,-- ten behoeve van het slachtoffer. 13. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 24c (oud), 36f (oud), 43a, 57 (oud), 48, 49, 62, 63, 184, 310, 311, 312, 317, 416 en 435 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994. 14. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 3, 4, 7 primair, 13 en 15 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 5, 6, 7 subsidiair, 8, 9, 10, 11, 12, 14, 16, 17 en 18 ten laste gelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezen verklaarde. Ter zake van de feiten 1 subsidiair, 2, 5, 6, 7 subsidiair, 8, 9, 10, 11, 12, 14 en 16: Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) jaren. Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Ter zake van feit 17: Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 4 (vier) weken. Ter zake van feit 18: Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 2 (twee) weken. Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot het gevorderde bedrag van EUR 12.053,-- (twaalfduizend drieënvijftig euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij. Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, van een bedrag van EUR 12.053,-- (twaalfduizend drieënvijftig euro), voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd. Wijst voorts toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot het gevorderde bedrag van EUR 15.265,-- (vijftienduizend tweehonderd vijfenzestig euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij. Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, van een bedrag van EUR 15.265,-- (vijftienduizend tweehonderd vijfenzestig euro), voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 106 (honderdenzes) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd. Wijst tenslotte toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] tot het gevorderde bedrag van EUR 125,-- (honderd vijfentwintig euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij. Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, van een bedrag van EUR 125,-- (honderd vijfentwintig euro), voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 (twee) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd. Dit arrest is gewezen door mr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, mr. J.M. Reinking en mr. R.C.A. Duindam, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W.R. van Hattum. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 november 2008. De bewijsmiddelen zijn opgenomen in een notenapparaat, dat slechts in het originele arrest is vermeld.