Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5225

Datum uitspraak2008-11-06
Datum gepubliceerd2008-12-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4229 APPA + 07/6097 APPA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hervatting en nabetaling van wachtgeld op basis van de in 1997 vastgestelde grondslag van het wachtgeld. Berust de in 1997 vastgestelde grondslag op feitelijke onjuistheden die met toepassing van artikel 122, eerste lid, APPA tot herziening van de grondslag aanleiding zouden kunnen geven?


Uitspraak

07/4229 APPA 07/6097 APPA Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Oud-Beijerland (hierna: college) Datum uitspraak: 6 november 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 19 juni 2007, kenmerk 070938 BM. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2008. Appellant is daar in persoon verschenen, terwijl het college zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. R.H.A. Wessel, advocaat te Den Haag, en door P.M. Ensering, werkzaam bij de gemeente Oud-Beijerland. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Bij brief van 8 september 2003 is appellant namens het college ervan in kennis gesteld dat de hem na zijn aftreden als wethouder van de gemeente Oud-Beijerland in 1997 op grond van de Uitkerings- en pensioenverordening wethouders van de gemeente Oud-Beijerland (hierna: Verordening) toegekende wachtgelduitkering ingaande september 2003 op nihil is gesteld. In 2006 is geconstateerd dat die nihilstelling onjuist is geweest en zijn de wachtgeldbetalingen hervat. Vervolgens is discussie ontstaan over de hoogte van het vanaf september 2003 aan appellant verschuldigde wachtgeld. Bij brief van 1 december 2006 heeft het college appellant in kennis gesteld van haar besluit om die nabetaling niet te baseren op een door Loyalis Maatwerkadministraties (hierna: Loyalis) uitgevoerde herberekening van de eertijds vastgestelde grondslag van het wachtgeld. 1.2. Appellant heeft tegen het in de, naar zijn mededeling pas op 16 december 2006 ontvangen, brief van 1 december 2006 vervatte genoemde besluit bij schrijven van 25 januari 2007 bezwaar gemaakt. Bij het nu bestreden, op dit bezwaar genomen besluit van 19 juni 2007 heeft het college - ervan uitgaande dat verzending van de brief van 1 december 2006 inderdaad kort voor 16 december 2006 had plaatsgevonden zodat het bezwaar tijdig was - beslist dat hervatting en de nabetaling van het wachtgeld geschieden op basis van de in 1997 vastgestelde grondslag van het wachtgeld. 1.3. In beroep heeft appellant het standpunt ingenomen dat het college wel de door Loyalis, die door het college immers zelf met de uitvoering van de Verordening is belast, vastgestelde berekening had dienen te volgen, temeer nu dit bij de hervatting van de betaling aanvankelijk ook is gebeurd. Het college heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. 2. De Raad dient de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hiertoe wordt overwogen als volgt. 2.1. Blijkens de gedingstukken berustte de in 2003 besloten staking van de wachtgeldbetalingen aan appellant op een ambtelijke fout aan de zijde van het college, welke fout in 2006 met toepassing van artikel 122, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (APPA) door het college is hersteld. Naar het oordeel van de Raad is geen rechtsregel aan te wijzen die het college ertoe had moeten brengen om dit herstel gepaard te doen gaan met een ambtshalve herberekening van de al in 1997 vastgestelde, en derhalve al vele jaren rechtens vaststaande grondslag van het wachtgeld van appellant. Dat die herberekening wel is voorgesteld door Loyalis kan hieraan niet afdoen. Evenmin is van gewicht dat de hervatting van het wachtgeld aanvankelijk wel op basis van die herberekening geschiedde, reeds omdat die in de ogen van het college foutieve betaling al kort daarna is gecorrigeerd. De Raad merkt voor de volledigheid nog op dat niet is gesteld - en bij onderzoek door de door het college ingeschakelde bezwarencommissie ook niet is gebleken - dat de in 1997 vastgestelde grondslag berust op feitelijke onjuistheden die met toepassing van artikel 122, eerste lid, APPA tot herziening van de grondslag aanleiding zouden kunnen geven (daargelaten dat de in artikel 122, vierde lid, APPA genoemde termijn van 5 jaren is verstreken). 2.2. Appellant heeft in beroep nog een tweetal brieven van Loyalis ingebracht die zien op de uitvoering van het bestreden besluit. In die brieven zijn geen elementen gelegen die aparte beoordeling door de Raad vereisen. 3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond bestaat, zodat het hiertegen ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard. 4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 november 2008. (get.) A. Beuker-Tilstra. (get.) M. van Berlo. HD