
Jurisprudentie
BG5245
Datum uitspraak2008-11-18
Datum gepubliceerd2008-12-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7338 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7338 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Nader besluit, ingevolge maatmanwijziging gewijzigde arbeidsongeschiktheidsklasse. Eerst in hoger beroep toereikende arbeidskundige onderbouwing.
Uitspraak
06/7338 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 november 2006, 03/2383 WAO (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Kiliç, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Op verzoek van de Raad heeft het Uwv een rapport van bezwaararbeidsdeskundige P. Thoen van 12 april 2007 met bijlagen ingediend. In reactie op het aanvullend hoger beroepschrift van 26 juni 2008 heeft het Uwv een rapport van bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek van 11 augustus 2008 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Kiliç voornoemd, en T. Cetinkaya, tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.A.H. Smithuysen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als medewerker bloemenveiling toen hij op 5 oktober 1999 uitviel wegens psychische klachten. In verband daarmee is hem per 3 oktober 2000 een uitkering toegekend ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een eerstejaars herbeoordeling heeft de arts N.A.E.M.T. Nasr appellant op 16 september 2002 onderzocht. In haar rapport van dezelfde datum heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een aanpassingsstoornis in remissie en dat appellant in staat is tot normaal functioneren. In de (Kritische) Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 17 oktober 2002 zijn daarom geen beperkingen vastgesteld. Bij besluit van 19 oktober 2002 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant per 18 december 2002 ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%.
1.3. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In het kader van de bezwaarprocedure heeft bezwaarverzekeringsarts in opleiding L.S. Dekhuijzen dossieronderzoek verricht. Voorts werd van de behandelend huisarts R.C.J. Smeenk op
23 februari 2003 gedateerde informatie verkregen, waarbij ondermeer een brief was gevoegd van psychiater R.A.M. Feijen van 28 december 2000. Bezwaarverzekeringsarts Dekhuijzen heeft over zijn onderzoeksbevindingen gerapporteerd in de rapporten van 22 januari 2003 en 14 maart 2003 en heeft geconcludeerd dat bij appellant sprake is van beperkingen wegens psychische klachten, diabetes en chronische hoofdpijnklachten.
De bezwaarverzekeringsarts heeft de beperkingen weergegeven in een FML van 28 maart 2003. Aan de hand van de FML en de arbeidsmogelijkhedenlijst van 11 april 2003 heeft de bezwaararbeidsdeskundige P.F. de Gier functies geselecteerd. In het door De Gier op 15 april 2003 uitgebrachte rapport is vermeld dat, gezien de aan de geselecteerde functies te ontlenen loonwaarde, het verlies aan verdiencapaciteit van appellant op 17,8% moet worden vastgesteld. Bij besluit van 5 mei 2003 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 oktober 2002 gegrond verklaard, het besluit van 19 oktober 2002 niet langer gehandhaafd en vastgesteld dat zijn WAO-uitkering per 17 juni 2003 wordt gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25%. Appellant heeft tegen dit besluit (hierna: besluit 1) beroep ingesteld bij de rechtbank.
2.1. Tijdens de procedure bij de rechtbank heeft de bezwaararbeidsdeskundige W.F. Evegaars op 14 oktober 2004 een rapport opgesteld waarin het maatmaninkomen is gewijzigd. Hierdoor is sprake van een loonverlies van 25,4%, waardoor per 17 juni 2003 de mate van arbeidsongeschiktheid 25 tot 35% bedraagt. Vervolgens heeft bezwaarverzekeringsarts Koek een nieuw onderzoek verricht, in welk kader appellant door de bezwaarverzekeringsarts is gezien tijdens een hoorzitting en aan de behandelend psychiater M.B. Inal is verzocht om informatie te verstrekken, die echter niet is verkregen. In haar rapport van 14 december 2004 heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een depressieve episode en dat er geen medische reden is om af te wijken van het primaire medische oordeel in de bezwaarprocedure. Bij besluit van 24 december 2004 (hierna: besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 oktober 2002 opnieuw gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid per 17 juni 2003 bepaald op een mate van 25 tot 35%.
2.2. Na besluit 2 heeft appellant een brief van arts/psychotherapeut Inal van 5 juli 2005 overgelegd. Bezwaarverzekeringsarts Koek heeft hierop in haar rapport van 19 september 2005 gereageerd.
2.3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en heeft beslist over vergoeding van het griffierecht en over de proceskosten. Voorts heeft de rechtbank het beroep tegen besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat zij geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van besluit 2 en heeft overwogen dat de arbeidskundige grondslag voldoende is gemotiveerd.
3.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat met zijn beperkingen onvoldoende rekening is gehouden. De in beroep overgelegde brief van arts/psychotherapeut Inal van 5 juli 2005 is ten onrechte door de rechtbank niet meegewogen. Appellant wijst er verder op dat zijn gezondheid niet is verbeterd, hetgeen ook wordt bevestigd door de herziening van de WAO-uitkering naar een mate van 80 tot 100% per 27 december 2007. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft appellant aangevoerd dat de geduide functies onvoldoende actueel zijn en dat de geschiktheid van appellant voor de functies onvoldoende is gemotiveerd, gelet op de beschrijving van de functiebelastingen.
3.2. Tijdens de procedure in hoger beroep heeft bezwaarverzekeringsarts Koek de eerder vastgestelde beperkingen van appellant opnieuw weergegeven in de FML van 12 april 2007.
4.1.1. Gelet op de inhoud van het hoger beroep gaat het in deze procedure om de beantwoording van de vraag of de arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 17 juni 2003 terecht is vastgesteld op een mate van 25 tot 35%.
4.1.2. De Raad overweegt het volgende.
4.2. De Raad heeft geen aanleiding gezien om over de medische grondslag van besluit 2 een ander oordeel te geven dan de rechtbank. Evenals de rechtbank is de Raad niet gebleken dat het medisch onderzoek waarbij de beperkingen zijn vastgesteld, onzorgvuldig is geweest. De Raad heeft daarbij meegewogen dat appellant is gezien door de verzekeringsarts en door de bezwaarverzekeringsarts op de hoorzitting van 1 november 2004 ter voorbereiding van besluit 2, dat in het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts informatie van de behandelend huisarts is meegenomen en dat is getracht om informatie te verkrijgen van arts/psychotherapeut Inal. Voorts heeft ook de Raad uit de in beroep uiteindelijk overgelegde brief van arts/psychotherapeut Inal van 5 juli 2005 niet kunnen afleiden dat appellant per de datum in geding meer beperkt was dan in de FML is vastgesteld. Ook uit de verhoging van de WAO-uitkering per 27 december 2007 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% leidt de Raad niet af dat de beperkingen van appellant per de datum in geding zijn onderschat. Uit het rapport van de arbeidskundige van 4 juni 2008 waarin tot deze verhoging is geconcludeerd, blijkt dat de verzekeringsarts per 29 november 2007 meer beperkingen heeft vastgesteld, waaronder een urenbeperking, op grond waarvan het duiden van functies niet mogelijk was. De medische situatie van appellant per de datum in geding is derhalve niet vergelijkbaar met de beperkingen die per 29 november 2007 zijn vastgesteld. Gelet op het voorgaande heeft de Raad in hetgeen in hoger beroep is aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden om het medisch oordeel van het Uwv onjuist te achten.
4.3. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van besluit 2, stelt de Raad vast dat eerst in hoger beroep door de in rubriek I vermelde bezwaararbeidsdeskundige voldoende inzicht is verschaft in de signaleringen bij de functiebelastingen van de geduide functies en alle signaleringen zijn voorzien van een toelichting. Met deze toelichtingen is sprake van een situatie dat de gebrekkige motivering van besluit 2 wat betreft de medische geschiktheid van de geduide functies is opgeheven op een wijze die voldoet aan de uitspraak van de Raad van 12 oktober 2006 (LJN: AY9971). Ten aanzien van de grief dat belastingpunten in de geduide functies waarop sprake is van bijzondere belastingen ten onrechte niet gemotiveerd zijn, verwijst de Raad naar haar uitspraak van 1 februari 2008 (LJN: BC3237). Bij deze uitspraak is bepaald dat een bijzondere belasting in een functie niet per definitie inhoudt dat de vastgestelde belastbaarheid wordt overschreden. De punten in de functiebelastingen waarop sprake is van een bijzondere belasting - maar geen signalering -, behoeven derhalve geen nadere toelichting. Tot slot is de Raad niet gebleken dat de geduide functies per de datum in geding niet meer als actueel kunnen worden beschouwd. De Raad concludeert derhalve dat het Uwv terecht bij besluit 2 de WAO-uitkering van appellant per de datum in geding heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
4.4. Nu echter eerst in hoger beroep de vereiste toelichting is verkregen, ziet de Raad aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen voor zover het besluit 2 betreft, het beroep gegrond te verklaren, besluit 2 te vernietigen en de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand te laten.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het besluit 2 betreft;
Verklaart het beroep tegen besluit 2 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit 2 geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 105,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 november 2008.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) R.L. Rijnen.