
Jurisprudentie
BG5266
Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-11-25
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers298971 / HA ZA 08-121
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-25
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers298971 / HA ZA 08-121
Statusgepubliceerd
Indicatie
ontvankelijkheid verzet, betekening in persoon aan een rechtspersoon, eisen waaraan een derdenverklaring moet voldoen.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 298971 / HA ZA 08-121
Uitspraak: 19 november 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[opposante],
gevestigd te Krimpen aan den IJssel,
opposante,
advocaat mr. C. van den Bergh,
- tegen -
[geopposeerde],
wonende te [woonplaats],
geopposeerde,
advocaat mr. A.A.J. de Nijs.
Partijen worden hierna aangeduid als "[opposante]" respectievelijk "[geopposeerde]".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- inleidende dagvaarding d.d. 9 mei 2006;
- akte houdende overlegging producties aan de zijde van [geopposeerde];
- door deze rechtbank op 2 augustus 2006 onder zaak-/rolnummer 261367 / HA ZA 06-1408 bij verstek gewezen tussenvonnis;
- akte na tussenvonnis aan de zijde van [geopposeerde];
- door deze rechtbank op 15 november 2006 onder zaak-/rolnummer 261367 / HA ZA 06-1408 bij verstek gewezen vonnis;
- verzetdagvaarding d.d. 4 december 2007, met producties;
- conclusie van antwoord in oppositie, met producties;
- conclusie van repliek in oppositie, met producties.
2 Vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1 [geopposeerde] heeft op 6 april 2005 derdenbeslag onder [opposante] gelegd terzake van alimentatieverplichtingen van de bij [opposante] werkzame [persoon] (hierna: [persoon]) jegens [geopposeerde].
2.2 [opposante] heeft ondanks herhaald verzoek en sommatie daartoe nagelaten de derdenverklaring ex artikel 476a Rv af te leggen.
2.3 [opposante] is door de rechtbank bij verstek gewezen vonnis (zaak-/rolnummer 261367 / HA ZA 06-1408) op 15 november 2006 op de voet van artikel 477a lid 1 Rv veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd als ware zij daarvan zelf de schuldenaar.
2.4 Voormeld vonnis is op 23 januari 2007 aan het kantoor van [opposante] betekend door middel van uitreiking aan [persoon].
2.5 [opposante], gevestigd aan de [adres] te [plaats], is enig aandeelhouder/ bestuurder van [opposante].
2.6 Bij faxbericht van 21 november 2007 heeft de raadsman van [opposante] aan de gemachtigde van [geopposeerde] als volgt bericht:
“Tot mij wendde zich (…) [opposante] (…) statutair bestuurder van (…) [opposante] (…). Cliënte heeft recent kennisgenomen van uw brief d.d. 6 november jl. inhoudende een aankondiging terzake van beslag op roerende zaken d.d. vrijdag 23 november a.s. vanaf 13.00 uur. Zoals telefonisch medegedeeld heeft cliënte tot op heden geen kennisgenomen van het (…) tegen [opposante] gewezen verstekvonnis.”
3 De ontvankelijkheid van het verzet
3.1 [geopposeerde] heeft betoogd dat [opposante] niet-ontvankelijk is in haar verzet, nu zij dit na het verstrijken van de verzettermijn heeft ingesteld. [opposante] heeft daartegenover aangevoerd dat het verstekvonnis niet aan haar in persoon is betekend en dat haar bestuurder eerst recent kennis heeft genomen van het verstekvonnis, hetwelk zij bij faxbericht van haar raadsman d.d. 21 november 2007 aan (de gemachtigde van) [geopposeerde] kenbaar heeft gemaakt. De rechtbank begrijpt dat [opposante] hiermee bedoelt dat zij voor het eerst een daad van bekendheid met het verstekvonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging heeft verricht op 21 november 2007, zodat de verzettermijn niet eerder dan op die datum is aangevangen.
3.2 Artikel 143 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kent drie verschillende tijdstippen waarop de verzettermijn een aanvang kan nemen, waarbij de kortste termijn geldt (ofwel: waarbij geldt dat de termijn gaat lopen bij het alternatief dat zich het eerste voordoet). Kort gezegd zal het verzet moeten worden gedaan binnen vier weken (1) na de betekening van het verstekvonnis aan de veroordeelde in persoon, (2) na het plegen door de veroordeelde van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het verstekvonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is (artikel 143 lid 2 Rv) of (3) vanaf de dag waarop het verstekvonnis ten uitvoer is gelegd (artikel 143 lid 3 Rv).
3.3 Vast staat dat het verstekvonnis op 23 januari 2007 is betekend aan het kantoor van [opposante] door middel van uitreiking aan [persoon]. Deze wijze van betekening betreft weliswaar een rechtsgeldige wijze van betekening (vide artikel 50 Rv), doch doet de verzettermijn ex artikel 143 Rv geen aanvang nemen. Immers, daarvoor is betekening aan de veroordeelde in persoon vereist. Een redelijke uitleg van artikel 50 Rv brengt mee dat slechts in geval van betekening aan een bestuurder in persoon sprake is van betekening aan de rechtspersoon in persoon.
3.4 Nu het verstekvonnis niet aan de bestuurder van [opposante] – [opposante] – (in persoon) is betekend, komt het er voor het oordeel of de verzettermijn is verstreken op aan of [opposante] in persoon een daad heeft gepleegd, waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het verstekvonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging haar bekend is. Deze daad van bekendheid impliceert een gedraging naar buiten toe. Bij rechtspersonen geldt dat beslissend is of de kennisneming door een natuurlijke persoon in het maatschappelijk verkeer heeft te gelden als een daad van de rechtspersoon zelf, op grond waarvan de wederpartij het ervoor mag houden dat aan de zijde van de rechtspersoon een zodanige bekendheid bestaat dat deze vennootschap daardoor vanaf dat tijdstip daadwerkelijk in staat is het nodige te doen om tijdig verzet in te stellen.
3.5 Naar het oordeel van de rechtbank heeft [opposante] met het faxbericht van 21 november 2007 (onder 2.6 weergegeven) een daad gepleegd waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het verstekvonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan haar bekend is, zoals in artikel 143 lid 2 Rv is bedoeld.
3.6 De stelling van [geopposeerde] dat de verzettermijn eerder dan op 21 november 2007 is aangevangen vanwege de jegens haar (gemachtigde) door de bij [opposante] werkzame [persoon2] (hierna: [persoon2]) gedane uitlatingen, kan haar niet baten. Immers, niet is gesteld of gebleken dat uit de communicatie tussen [persoon2] en de gemachtigde van [geopposeerde] noodzakelijk bekendheid van [persoon2] met het verstekvonnis voortvloeit. Bovendien dient ook de vraag of de handelingen van [persoon2] in het maatschappelijk verkeer als handelingen van [opposante] zijn aan te merken ontkennend te worden beantwoord. Niet in geschil is dat [persoon2] niet vertegenwoordigingsbevoegd was. Dat hij zich wel als zodanig heeft gepresenteerd kan – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – niet aan [opposante] worden tegengeworpen.
3.7 De stelling van [geopposeerde] dat van een vennootschap mag worden verwacht dat zij haar bedrijf zodanig inricht dat aan het kantoor van de vennootschap betekende exploten bij haar bestuurder(s) bekend worden, is – wat daarvan overigens ook zij – naar het oordeel van de rechtbank rechtens niet relevant. Immers, het is niet de verantwoordelijkheid van een opposant(e) om ervoor te zorgen dat de verzettermijn een aanvang neemt.
3.8 Nu evenmin is gesteld of gebleken dat aan de uitlatingen van [persoon2] een daad van [opposante] zelf, waaruit haar bekendheid met het verstekvonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging noodzakelijk voortvloeit, is voorafgegaan, is gelet op het voorgaande de verzettermijn eerst aangevangen op 21 november 2007, zodat [opposante] binnen die termijn verzet heeft ingesteld tegen het verstekvonnis en mitsdien ontvankelijk is in haar verzet.
4 De beoordeling
in oppositie
4.1 De eis in oppositie strekt tot vernietiging van het bij verstek gewezen vonnis, met afwijzing alsnog van de vordering, met veroordeling van [geopposeerde] in de kosten van het verzet.
[opposante] heeft daaraan ten grondslag gelegd dat niet langer een grondslag aanwezig is voor de veroordeling ex artikel 477a Rv, daartoe stellende dat het dienstverband met [persoon], dat op 7 oktober 2004 is aangevangen, inmiddels vanwege opzegging op 1 december 2007 is beëindigd. De rechtbank begrijpt dat [opposante] hiermee bedoelt alsnog de gerechtelijke verklaring ex artikel 477a lid 1 Rv af te leggen.
4.2 De rechtbank overweegt dat de hiervoor bedoelde verklaring moet voldoen aan de in de artikelen 476a-476b Rv gestelde vereisten. De verklaringen dient (onder meer) te bevatten “de met redenen omklede opgave of hij [de derde-beslagene; opm. rechtbank] al dan niet iets aan de geëxecuteerde verschuldigd is of uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding zal worden, dan wel of hij al dan niet iets voor deze onder zich heeft” (artikel 476a lid 2 onder a Rv).
De door [opposante] ex artikel 477a lid 1 Rv afgelegde verklaring, inhoudende dat het dienstverband met [persoon], dat op 7 oktober 2004 is aangevangen, inmiddels vanwege opzegging op 1 december 2007 is beëindigd, voldoet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan. Immers, uit die verklaring op zich blijkt niet, naar [opposante] lijkt te betogen, dat [opposante] ten tijde van het beslag niets aan [persoon] verschuldigd is (geweest) of zal worden dan wel dat zij niet iets voor [persoon] onder zich heeft. [opposante] miskent daarbij dat een in weerwil van het beslag gedane betaling niet tegen de beslaglegger kan worden ingeroepen (artikel 475h lid 1 Rv), dus dat ook om die reden relevant is een volledige verklaring af te leggen.
4.3 De stelling van [opposante] dat [geopposeerde] geen schade heeft geleden doordat [opposante] geen uitvoering heeft gegeven aan het beslag is – wat daarvan overigens ook zij – rechtens niet relevant. Immers, schadevergoeding – zo daartoe al gronden zouden zijn – is door [geopposeerde] niet gevorderd.
4.4 Een en ander brengt met zich dat het verstekvonnis zal worden bevestigd. [opposante] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verzetprocedure worden verwezen.
8 De beslissing
De rechtbank,
in oppositie,
bevestigt het verstekvonnis van deze rechtbank d.d. 15 november 2006;
veroordeelt [opposante] in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [geopposeerde] tot op heden begroot op € 579,= aan salaris voor de advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren.
Uitgesproken in het openbaar.
801/336