Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5272

Datum uitspraak2008-10-01
Datum gepubliceerd2008-11-25
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers296353 / HA ZA 07-2948
Statusgepubliceerd


Indicatie

over het geschil tussen partijen is reeds in twee instanties een beslissing gegeven door de Spaanse rechter; materieelrechtelijk is sprake van dezelfde partijen; Spaanse beslissing heeft gezag van gewijsde; Spaanse beslissing kan worden erkend in Nederland (art 32 t/m 36 EEX-Vo).


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 296353 / HA ZA 07-2948 Uitspraak: 1 oktober 2008 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: [eiseres], gevestigd te Deventer, eiseres, advocaat mr. J.W. Bitter, - tegen - [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde, advocaat mr. E.B. van den Ouden. Partijen worden hierna aangeduid als "[eiseres]" respectievelijk "[gedaagde]". 1 Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - dagvaarding d.d. 6 september 2007 en de door [eiseres] overgelegde producties; - akte overlegging producties zijdens [eiseres] d.d. 28 november 2007; - conclusie van antwoord, met producties; - tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 20 februari 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast; - proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 8 mei 2008; - de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door [eiseres] overgelegde producties en de door [gedaagde] overgelegde schriftelijke verklaring van haarzelve; - de stukken van het op 24 augustus 2007 ten verzoeke van [eiseres] en ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire beslag op de onroerende zaak, zijnde het appartementsrecht aan de [adres] te [woonplaats]. 2 De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast: 2.1 [p[persoon1] (hierna: [persoon1]) is statutair directeur van [eiseres]. 2.2 Op 17 november 2001 is door [persoon1] aan [gedaagde] en [persoon2] (hierna: [persoon2]) een bedrag ad € 34.033,31 uitgeleend. De op 17 november 2001 gemaakte afspraken zijn later - omstreeks 30 of 31 januari 2002 - schriftelijk vastgelegd in een ongedateerde overeenkomst van geldlening. 2.3 Op 1 februari 2003 is tussen [eiseres] enerzijds en [persoon1] anderzijds een overeenkomst gesloten waarbij [persoon1] de vordering uit hoofde van geldlening op [gedaagde] en [persoon2] aan [eiseres] heeft overgedragen. Ingevolge artikel 4 van deze overeenkomst verkreeg [persoon1] volmacht van [eiseres] om op eigen naam, doch voor rekening van [eiseres] de vordering op [gedaagde] en [persoon2] te incasseren. 2.4 Bij dagvaarding van 28 januari 2004 heeft [persoon1] [gedaagde] en [persoon2] gedagvaard voor de rechtbank te Cartagena (Spanje) en betaling gevorderd van een totaalbedrag van € 25.651,65, bestaande uit een bedrag van € 24.904,51 aan restschuld en een bedrag van € 747,14 aan rente t/m december 2003. 2.5 Bij vonnis van 4 maart 2006 heeft de rechtbank te Cartagena [gedaagde] en [persoon2] veroordeeld tot betaling van ruim € 24.000,-. [gedaagde] en [persoon2] zijn van dit vonnis in beroep gegaan bij het Provinciaal Gerechtshof van Murcia te Cartagena. Bij arrest van 31 oktober 2006 heeft dit hof [gedaagde] en [persoon2] veroordeeld om aan [persoon1] te betalen een bedrag van € 21.787,15. 2.6 De procedure te Spanje had betrekking op hetzelfde feitencomplex en was gegrond op dezelfde overeenkomst als thans in deze procedure aan de orde is. 3 Het geschil 3.1 De vordering luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] te voldoen een bedrag van € 29.908,29 vermeerderd met de contractuele rente over € 24.033,21, vanaf 31 augustus 2007 tot de dag der algehele voldoening en de kosten van de procedure, de beslagkosten daaronder begrepen. 3.2 Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiseres] aan de vordering - verkort en zakelijk weergegeven - ten grondslag gelegd dat de vordering uit hoofde van de geldleningsovereenkomst door [persoon1] aan [eiseres] is gecedeerd, zodat [gedaagde] ter zake aan [eiseres] is verschuldigd het nog openstaande bedrag van € 24.033,21 aan hoofdsom en een bedrag van € 3.965,48 aan contractuele rente. Voorts maakt [eiseres] aanspraak op buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.909,60. 3.3 [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding. Dit verweer zal - voor zover van belang - hierna onder 4 worden weergegeven en besproken. 4 De beoordeling 4.1 Als meest verstrekkend verweer heeft [gedaagde] aangevoerd dat door de rechter te Spanje reeds in twee instanties is geoordeeld over hetzelfde geschil omtrent de geldlening tussen partijen en dat tegen het in hoger beroep gewezen vonnis geen rechtsmiddel meer open staat, hetgeen [eiseres] ter comparitie heeft bevestigd. De rechtbank begrijpt dit verweer van [gedaagde] aldus dat zij aanvoert dat de uitspraak in Spanje tussen partijen gezag van gewijsde heeft en het geschil niet wederom ter berechting kan worden voorgelegd. 4.2 Vaststaat dat over de thans voorliggende overeenkomst van geldlening als gesloten tussen [persoon1] en [gedaagde] reeds in twee instanties is geoordeeld door de Spaanse rechter. [eiseres] was weliswaar formeel geen partij bij de in Spanje gevoerde procedures, maar nu [persoon1] de procedure in Spanje heeft gevoerd in eigen naam doch voor rekening en risico van [eiseres], aan wie de hij de vordering had overgedragen, zijn de belangen van [eiseres] en [persoon1] identiek en onlosmakelijk met elkaar verbonden en is materieelrechtelijk gezien sprake van ‘dezelfde partij’. Dit betekent dat de door [eiseres] bij deze rechtbank ingestelde vordering moet worden aangemerkt als een vordering tussen dezelfde partijen die berust op hetzelfde onderwerp en die dezelfde oorzaak heeft als de vordering waarover in Spanje is geoordeeld. 4.3 Ter beoordeling ligt vervolgens voor de vraag of de uitspraak van het Gerechtshof van Murcia in Nederland kan worden erkend en zo ja, of aan deze uitspraak inderdaad gezag van gewijsde toekomt. 4.4 De erkenning hier te lande van de uitspraak van de Spaanse rechter wordt beheerst door het bepaalde in de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo), nu het hier gaat om een beslissing in de zin van artikel 32 EEX-Vo. Ingevolge artikel 33 lid 1 EEX-Vo dient de beslissing van de Spaanse rechter zonder vorm van proces te worden erkend, tenzij zich een van de in artikelen 34 en 35 EEX-Vo limitatief opgesomde weigeringsgronden voor de erkenning voordoet. Dat daarvan sprake is, is gesteld noch gebleken. Daarbij geldt ingevolge artikel 36 EEX-Vo dat in geen geval mag worden overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de in Spanje gegeven beslissing. 4.5 De vraag of aan een rechterlijke beslissing gezag van gewijsde toekomt, dient te worden bepaald aan de hand van het recht van de lidstaat waar de beslissing is gegeven, in het onderhavige geval dus aan de hand van het Spaanse recht. Op grond van de “La Ley de Enjuiciamiento Civil” (hierna: LEC) wordt een beslissing van een Provinciaal Gerechtshof definitief na het onbenut laten van de termijnen voor het (aankondigen van het) instellen van de daartegen openstaande rechtsmiddelen (artikel 517 juncto de artikelen 470 lid 1 en 479 lid 1 respectievelijk de artikelen 471 lid 1 en 481 lid 1 LEC). Vaststaat dat geen rechtsmiddel meer tegen de beslissing van het Gerechtshof open staat. Dit betekent dat aan de in hoger beroep gegeven beslissing van het Gerechtshof van Murcia d.d. 31 oktober 2006 ‘gezag van gewijsde’ toekomt, hetgeen met zich brengt dat de beslissing bindende kracht heeft tussen partijen en dat deze rechtbank zich van een oordeel hierover dient te onthouden. [eiseres] kan derhalve niet in haar vordering worden ontvangen. 4.6 [eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure. 5 De beslissing De rechtbank, verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vorderingen; veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 562,- aan vast recht, op nihil aan overige verschotten en op € 1.158,- aan salaris voor de procureur; verklaart dit vonnis voorzover het de veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Heevel. Uitgesproken in het openbaar. 1182/1515