Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5273

Datum uitspraak2008-10-31
Datum gepubliceerd2008-11-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/442196-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

O.M. niet-ontvankelijk.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/442196-08 Datum uitspraak: 31 oktober 2008 Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum]1978 te [woonplaats], wonende te [woonplaats], Raadsvrouwe: mr. B. Roodveldt, advocaat te Alkmaar. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2008. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. De ontvankelijkheid van de officier van justitie De raadsvrouwe van verdachte heeft een preliminair verweer gevoerd. Zij stelt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De raadsvrouwe heeft daartoe aangevoerd dat de ten laste gelegde feiten klachtdelicten betreffen, dat wil zeggen dat het Openbaar Ministerie niet tot vervolging overgaat anders dan na klacht. Bij wetswijziging is dit klachtvereiste met ingang van 1 oktober 2002 vervallen. De raadsvrouwe stelt dat de seksuele handelingen tussen het slachtoffer [slachtoffer] en verdachte zich hebben voorgedaan in de periode van augustus 2002. In die periode gold nog het klachtvereiste. Een dergelijke klacht ontbreekt en ook anderszins is niet gebleken dat [slachtoffer] vervolging tegen verdachte heeft gewenst. Dit betekent dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De officier van justitie heeft ter zitting verklaard dat de ten laste gelegde feiten zijn gepleegd in augustus 2002. Op dat moment gold nog het klachtvereiste. Een klacht kan ingelezen worden indien het slachtoffer, in casu [slachtoffer], bij de politie dan wel bij de rechter-commissaris zou hebben verklaard dat hij een vervolging van verdachte wil. Dit is niet het geval. De consequentie hiervan is dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard, aldus de officier van justitie. De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende. Uitgaande van de eigen verklaring van verdachte en de verklaring van het slachtoffer, gaat de rechtbank er van uit dat de seksuele handelingen tussen [slachtoffer] en verdachte hebben plaatsgevonden in augustus 2002, in ieder geval vóór 1 oktober 2002, de datum waarop de wetswijziging met betrekking tot het klachtvereiste is ingegaan. De rechtbank concludeert daaruit dat op het moment van de seksuele handelingen het klachtvereiste nog gold. De rechtbank heeft geconstateerd dat een klacht van het slachtoffer [slachtoffer] ontbreekt, dat het slachtoffer [slachtoffer] heeft verklaard geen aangifte jegens verdachte te willen doen en dat hij geen strafvervolging jegens verdachte wenste. Hieruit volgt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vervolging voor zover betrekking hebbend op de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Dit vonnis is gewezen door mrs J.F. Dekking, J.K.J. van den Boom en J.W. Veenendaal, bijgestaan door H.J. Nieboer als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 oktober 2008.