Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5298

Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/5287
Statusgepubliceerd


Indicatie

De minister heeft de aanvraag om subsidie voor een rijksmonument ten onrechte niet op grond van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997 (Brrm 1997) afgehandeld.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht registratienummer: AWB 07/5287 uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van inzake [eiser], eiser, wonende te [woo[woonplaats], tegen de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 13 november 2007. 2. Procesverloop Bij besluit van 25 juni 2007 heeft verweerder een aanvraag van eiser om subsidie voor een rijksmonument, staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats], afgewezen. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 25 juni 2007 ongewijzigd gehandhaafd. Tegen het in rubriek 1 aangeduide besluit is beroep ingesteld. Door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 22 april 2008. Eiser is aldaar, met kennisgeving vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. K. El Addouti, werkzaam bij de Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten. De rechtbank heeft op 9 juli 2008 het onderzoek heropend en bepaald dat het geding ter verdere behandeling wordt verwezen naar een meervoudige kamer van de rechtbank. Met toestemming van beide partijen heeft de meervoudige kamer van de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en vervolgens het onderzoek gesloten. 3. Overwegingen Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997 (hierna te noemen: Brrm 1997) kan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan de eigenaar van een beschermd monument dat voorkomt in een gemeentelijk restauratie uitvoeringsprogramma als bedoeld in artikel 11 subsidie verstrekken in de subsidiabele restauratiekosten van dat monument. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van het Brrm 1997, voor zover thans van belang, kan het bestuur van een gemeente een gemeentelijk restauratie uitvoeringsprogramma vaststellen waarin staat aangegeven welke beschermde monumenten naar zijn oordeel voor subsidie in aanmerking komen en in welke volgorde. Ingevolge artikel 12, tweede lid, van het Brrm 1997 kunnen de besturen van de gemeenten, voor zover thans van belang, jaarlijks kenbaar maken welke beschermde monumenten naar hun oordeel in het restauratie-uitvoeringsprogramma opgenomen zouden moeten worden en in welke volgorde. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van het Brrm 1997 dient de eigenaar de aanvraag om subsidie, vergezeld van een restauratieplan en een begroting van de restauratiekosten, in bij burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het desbetreffende beschermde monument is gelegen. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van het Brrm 1997, voor zover thans van belang, zenden burgemeester en wethouders de aanvraag, vergezeld van een door hen opgestelde berekening van de hoogte van de subsidiabele restauratiekosten door aan de minister. Zij geven daarbij aan of de aanvraag, gelet op het gemeentelijke restauratie uitvoeringsprogramma, voor inwilliging in aanmerking komt. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van het Brrm 1997 dient de eigenaar binnen drie maanden na afloop van de restauratie een aanvraag tot het vaststellen van de subsidie bij burgemeester en wethouders in te dienen. Ingevolge artikel 32, eerste lid, van het Brrm 1997, voor zover thans van belang, zenden burgemeester en wethouders de aanvraag, vergezeld van een aantal aldaar bepaalde stukken, door aan de minister. Ingevolge artikel 39, eerste lid, van het Besluit rijkssubsidiering instandhouding monumenten (hierna te noemen: Brim) wordt subsidie, verleend op grond van het Brrm 1997, afgehandeld overeenkomstig dat besluit. Ingevolge artikel 45 van het Brim, voor zover thans van belang, wordt het Brrm 1997 ingetrokken. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van het Brim kunnen, ten laste van de budgetten die zijn vastgesteld op grond van het Brrm 1997, tot 1 oktober 2006 aanvragen op grond van dat besluit worden ingediend. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat op 1 februari 2006 het Brim in werking is getreden en het Brrm 1997 per gelijke datum is ingetrokken. In de overgangsbepalingen van het Brim is bepaald dat aanvragen voor subsidie tot 1 oktober 2006 bij de gemeente mogen worden ingediend. De aanvraag van eiser is eerst op 26 mei 2007 bij de gemeente ingediend, derhalve te laat. Op grond daarvan wordt de aanvraag afgewezen. Eiser betoogt dat de subsidie ten onrechte op grond van het Brim is afgewezen. Hij heeft immers reeds op 13 juni 2001 subsidie aangevraagd. Het gaat derhalve niet aan dat verweerder de subsidie thans op grond van het Brim afwijst, omdat de aanvraag van 26 mei 2007 te laat is. Ter zitting is door verweerder nader toegelicht dat de desbetreffende subsidie eerst kon worden aangevraagd nadat vaststond dat deze binnen het budget paste, te weten dat deze in het restauratie-uitvoeringsprogramma was opgenomen. De brief van 24 januari 2002, die een reactie betreft op de aanvraag van eiser van 13 juni 2001, wordt door verweerder dan ook aangemerkt als een afwijzing van die aanvraag. Immers, op dat moment was nog niet aan de voorwaarde voldaan dat het project van eiser op een restauratie uitvoeringsprogramma was opgenomen. De aanvraag van 13 juni 2001 is derhalve volgens verweerder bij besluit van 24 januari 2002 afgewezen. Hiertegen heeft eiser geen bezwaar gemaakt zodat deze afwijzing in rechte onherroepelijk is. Verweerder is aldus van oordeel dat thans slechts aan de orde is de op 26 mei 2007 ingediende aanvraag, welke terecht op grond van het Brim is afgewezen omdat deze te laat is ingediend. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft op 13 juni 2001 ondertekend het “aanvraagformulier restauratiesubsidie Brrm 1997”, betreffende de restauratie van het Rijksmonument, staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. Dit betreft naar het oordeel van de rechtbank een aanvraag als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van het Brrm 1997, nu daarbij ook een restauratieplan en een begroting van de restauratiekosten ter zake waren gevoegd. Bij brief van 22 november 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburg, onder vaststelling van de subsidiabele kosten, deze door hem goedgekeurde aanvraag doorgezonden aan (de rechtsvoorganger van) verweerder. Bij brief van 24 januari 2002 heeft verweerder op deze aanvraag gereageerd en aan eiser meegedeeld dat de subsidiabele restauratiekosten op € 11.550,00 zijn vastgesteld. Uit de redactie van het besluit kan, anders dan verweerder betoogt, niet worden afgeleid dat sprake is van een afwijzing dan wel een buitenbehandelingstelling van die aanvraag. De passages in die brief dat de subsidie eerst tot uitbetaling komt indien aan een aantal voorwaarden is voldaan, waaronder opname in een restauratie-uitvoeringsprogramma en dat deze brief niet enig recht op subsidie geeft, maken dat niet anders. Het Brrm 1997, de Awb noch enige andere rechtsregel staan immers in de weg aan het verlenen van een subsidie onder voorwaarden. Eerst als aan die voorwaarden is voldaan, wordt de subsidie (definitief) vastgesteld. De rechtbank duidt voormeld besluit van 24 januari 2002 dan ook als een besluit waarbij de aangevraagde subsidie is verleend. Nu ingevolge artikel 39, eerste lid, van het Brim subsidies verleend op grond van het Brrm 1997 overeenkomstig dat besluit worden afgehandeld, is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte de aanvraag van 26 mei 2007 niet op grond van het Brrm 1997 heeft afgehandeld. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen. Nu niet gebleken is van door eiser gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het bestreden besluit; III. bepaalt dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,- aan hem vergoedt. Aldus gegeven door mrs. J.J.W.P. van Gastel, voorzitter, L. van Gijn en E. Klein Egelink, als rechters, in tegenwoordigheid van J.M.A. Koster, als griffier. Door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 12 november 2008 in tegenwoordigheid van de griffier, voornoemd. De griffier, De voorzitter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Verzonden op: 12 november 2008