Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5300

Datum uitspraak2008-10-28
Datum gepubliceerd2008-11-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 08/2889
Statusgepubliceerd


Indicatie

De beslissing van verweerder om het aan een asielzoeker verstrekte leefgeld stop te zetten , mist een publiekrechtelijke grondslag.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht registratienummer: AWB 08/2889 uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 28 oktober 2008 inzake [eiser], eiser, wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. H.M. de Roo, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 16 mei 2008. 2. Procesverloop Bij brief van 17 maart 2008 heeft verweerder onder meer de verstrekking van leefgeld aan eiser met ingang van 15 maart 2008 stopgezet, omdat eiser door het verlenen van de verblijfsvergunning recht heeft op een WWB-uitkering. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 8 oktober 2008. Eiser en zijn vertegenwoordiger, zijn na bericht van afwezigheid, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A.M.J. Borghart, werkzaam bij de gemeente Wageningen. 3. Overwegingen Eiser heeft in het kader van het generaal pardon op 29 februari 2008 met terugwerkende kracht tot 15 juni 2007 een verblijfsvergunning verkregen. Op 8 augustus 2007 heeft eiser zich voor de eerste keer gemeld bij de balie van verweerder voor het aanvragen van een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 3 januari 2008 is namens eiser door Stichting Vluchtelingenwerk verzocht om toekenning van leefgeld en huisvesting, welk verzoek er toe heeft geleid dat verweerder aan eiser leefgeld heeft verstrekt. Op grond van het feit dat aan eiser met terugwerkende kracht tot 15 juni 2007 een verblijfsvergunning is toegekend, heeft verweerder aan eiser op 11 april 2008 met terugwerkende kracht tot 8 augustus 2007 een uitkering op grond van de WWB toegekend. Verweerder heeft vervolgens aan eiser medegedeeld dat de verstrekking van leefgeld wordt stopgezet. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat nu aan eiser een WWB-uitkering met terugwerkende kracht is toegekend, waarmee in feite aan het bezwaarschrift van eiser is tegemoet gekomen, deze geen procesbelang meer heeft. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en dat ten onrechte geen proces-kosten zijn vergoed. De rechtbank overweegt als volgt. Alvorens in te gaan op de stelling van eiser dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de brief van 17 maart 2008 is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Redengevend hiervoor is het navolgende. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van verweerder aangegeven dat het verstrekken van leefgeld aan eiser is geschied op basis van een buitenwettelijke regeling. De beslissing van verweerder om leefgeld te verstrekken en dit leefgeld stop te zetten berust immers niet op een publiekrechtelijke regeling. Derhalve mist de brief van verweerder van 17 maart een publiekrechtelijke grondslag. Het vorenoverwogene leidt de rechtbank tot de conclusie dat de beslissing tot het stopzetten van leefgeld niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Derhalve was het door eiser gemaakte bezwaar reeds op deze grond niet-ontvankelijk. Verweerder heeft het bezwaar terecht niet ontvankelijk verklaard, zij het op onjuiste gronden, zodat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank wel aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in zoverre met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. Beslist dient derhalve te worden als volgt. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven; bepaalt dat de gemeente Wageningen het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 39 aan hem vergoedt. Aldus gegeven door mr. E. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van G.W. Jansink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2008. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Verzonden op: 28 oktober 2008