Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5307

Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-11-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807148/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 27 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende (hierna: het college) een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer met betrekking tot een verandering van de varkenshouderij van [vergunninghouder] aan de [locatie] te [plaats] gegeven. De stukken zijn op 28 augustus 2008 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200807148/1. Datum uitspraak: 19 november 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 27 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende (hierna: het college) een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer met betrekking tot een verandering van de varkenshouderij van [vergunninghouder] aan de [locatie] te [plaats] gegeven. De stukken zijn op 28 augustus 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 september 2008, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 november 2008, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. I.L. van Geel, advocaat te Deurne, en het college vertegenwoordigd door ing. M.L. Hendrikx, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Tevens is namens vergunninghouder [gemachtigde] als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder de voorwaarde dat: a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend; b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25. 2.2. [verzoeker] voert aan dat de wijzigingen in de bedrijfsvoering niet met een melding kunnen worden afgedaan, maar vergunningplichtig zijn. In dit verband wijst hij er op dat het watermestkanaalsysteem in de melding niet meer in dezelfde omvang terug komt als in de vergunning. Daarmee is er volgens [verzoeker] niet langer sprake van een Groen-Labelsysteem. Tevens voert hij aan dat de situatieschets van de melding waarbij de stal die nabij de grens van het perceel is geprojecteerd afwijkt ten opzichte van de revisievergunning, dat de afstandsmeting van de zeugenstal tot de woning aan Chijnsgoed 10 ten onrechte niet vanaf de dichtstbijgelegen nok van de stal is gedaan, dat het emissiepunt van de linkerstal niet gerelateerd is aan de centrale afzuiging aan de achterzijde van de stallen en dat het emissiepunt van de rechterstal met nokventilatie veel dichter bij de woning aan Chijnsgoed 10 en 30 ligt dan in het besluit wordt gesuggereerd. 2.2.1. Het college voert aan dat het mestafvoersysteem van stal 2 wordt verplaatst van de rechter- naar de linkerzijde van de stal en dat het waterafvoerkanaal in het midden van stal 2 wordt gelegd. De emissiepunten en de afmetingen van de stal veranderen niet. Volgens het college leiden deze veranderingen niet tot een grotere milieubelasting en passen ze binnen de grenzen die door de vigerende vergunning zijn vastgesteld. 2.2.2. Uit het verhandelde ter zitting is duidelijk geworden dat er ten aanzien van het watermestkanaalsysteem slechts sprake is van het verleggen van de kanalen. Tevens is gebleken dat er met betrekking tot de afzuiging, de emissiepunten en de afstanden tot woningen van derden geen wijzigingen ten opzichte van de vergunde situatie plaatsvinden. Gelet hierop ziet de voorzitter geen reden voor het oordeel dat de gemelde veranderingen leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vigerende vergunning mag veroorzaken, of dat het college anderszins de melding niet had mogen accepteren. De voorzitter ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer. 2.3. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Klap voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008 315.