Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5320

Datum uitspraak2008-11-26
Datum gepubliceerd2008-11-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802638/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 4 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht (hierna: het college), voor zover thans van belang, het besluit van 22 april 2002 waarbij aan [vergunninghouder] een uitwegvergunning ten behoeve van het perceel [locatie] te [plaats] is verleend, gewijzigd in die zin dat de uitwegvergunning voorziet in de aanleg van één langsparkeerplaats naast de zuidelijke zijde van de Zuidendijk te Dordrecht van waaruit die dijk kan worden opgereden.


Uitspraak

200802638/1. Datum uitspraak: 26 november 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 05/1187 van de rechtbank Dordrecht van 7 maart 2008 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht. 1. Procesverloop Bij besluit van 4 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht (hierna: het college), voor zover thans van belang, het besluit van 22 april 2002 waarbij aan [vergunninghouder] een uitwegvergunning ten behoeve van het perceel [locatie] te [plaats] is verleend, gewijzigd in die zin dat de uitwegvergunning voorziet in de aanleg van één langsparkeerplaats naast de zuidelijke zijde van de Zuidendijk te Dordrecht van waaruit die dijk kan worden opgereden. Bij besluit van 5 oktober 2005 heeft het college het door [appellant] (hierna: [appellant]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 7 maart 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 april 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.C.M. van Meer-Dijksman en H. van Ballegooijen, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Tevens is [vergunninghouder], in persoon, verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 2.1.13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening Dordrecht (hierna: de APV) is het verboden zonder een vergunning van het college een uitweg te maken naar de weg. Ingevolge het derde lid kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd in het belang van: a. de bruikbaarheid van de weg; b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg; c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving; d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente. 2.2. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 4 juni 2004 heeft het college ten grondslag gelegd dat geen van de weigeringsgronden zich voordoet. Het college heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de langsparkeerplaats geen gevaarlijke situatie oplevert omdat de parkeerplaats zal worden aangelegd op eigen terrein door verbreding van de dijk, het overzicht ter plaatse ruim voldoende is, de verkeersintensiteit aldaar laag tot zeer laag is, voor het in- en uitparkeren van de parkeerplaats slechts eenvoudig gemanoeuvreerd behoeft te worden en dat bij het wegrijden de rijrichting wordt gevolgd. 2.3. De rechtbank heeft overwogen dat er geen grond is voor het oordeel dat het college de uitwegvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Naar haar oordeel heeft het college deugdelijk gemotiveerd dat het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg in dit geval geen grond vormt voor weigering van de uitwegvergunning, nu de vergunning is verleend voor de aanleg van een parkeerplaats langs de dijk die niet in de bocht van de dijk ligt. 2.4. [appellant] bestrijdt dit oordeel van de rechtbank. Hij betoogt dat de vergunning op grond van artikel 2.1.13, derde lid, aanhef en onder b, van de APV had moeten worden geweigerd. Hij betoogt dat het levensgevaarlijk is om in een bocht een langsparkeerplaats te hebben op een weg waar 80 kilometer per uur mag worden gereden. Aan de hand van door hem overgelegde foto's voert hij aan dat op de plaats waar de langsparkeerplaats komt, al veel ongelukken hebben plaatsgevonden en dat aldaar de door de gemeente geplaatste paaltjes uit de weg zijn gereden. 2.5. Vast staat dat ten behoeve van het perceel [locatie] aanvankelijk vergunning was gevraagd voor het aanleggen van een uitweg in een bocht van de Zuidendijk. Deze aanvraag is gewijzigd omdat het college de verkeersveiligheid bij het aanleggen van deze uitweg niet geheel kon garanderen. Thans heeft het college een uitwegvergunning verleend die voorziet in de aanleg van een langsparkeerplaats naast de Zuidendijk, van waaruit de dijk op zal worden gereden. De Zuidendijk is een weg die ter plaatse niet meer dan vier meter breed is en waar een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur is toegestaan. Gelet op de overgelegde foto's en situatietekeningen is de langsparkeerplaats gesitueerd op een recht gedeelte van de Zuidendijk op een afstand van ongeveer 25 meter, vanuit de rijrichting gezien, vóór een binnenbocht van de Zuidendijk. Ter zitting is komen vast te staan dat voor het wegrijden uit de langsparkeerplaats tegen de rijrichting in, een aantal keren manoeuvreren nodig is. Op grond van de overgelegde foto's en de situatietekeningen bestaat bij de Afdeling gerede twijfel over de juistheid van het standpunt van het college dat de thans vergunde uitweg geen gevaar oplevert voor het veilig en doelmatig gebruik van de Zuidendijk. Gelet op de omstandigheden ter plaatse, met name de situering van de parkeerplaats op betrekkelijk korte afstand van een binnenbocht van de weg, had van het college mogen worden verwacht dat het een nadere toelichting had gegeven op zijn standpunt dat het overzicht ter plaatse voldoende is. Het college heeft aan het besluit tot verlening van de vergunning geen rapport van een verkeersdeskundige ten grondslag gelegd. Het uitblijven van een dergelijk rapport klemt temeer daar de eerdere aanvraag om een uitwegvergunning diende te worden gewijzigd, omdat het college uit het oogpunt van verkeersveiligheid van de weg beletselen heeft gezien bij verlening van die vergunning. Ook ter zitting heeft het college de twijfel aan de verkeersveiligheid ter plaatse bij de verlening van een vergunning voor een uitweg niet kunnen wegnemen. De verklaring namens het college van H. van Ballegooijen, verkeerskundige van de gemeente, dat hij de situatie ter plaatse destijds heeft beoordeeld, maar daarvan geen schriftelijk stuk heeft opgesteld, en de mededeling dat het in de gemeente niet gebruikelijk is ter zake van uitwegen een advies te vragen aan een verkeersdienst, maken dit niet anders. Het college heeft in zijn besluit op bezwaar dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom de door [appellant] opgeworpen bezwaren omtrent de verkeersveiligheid ongegrond zijn verklaard. Hieruit volgt dat het besluit op bezwaar in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is genomen. De rechtbank heeft dit niet onderkend. 2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep bij de rechtbank alsnog gegrond verklaren en het besluit op bezwaar van 5 oktober 2005 vernietigen. 2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 7 maart 2008 in zaak nr. 05/1187; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht van 5 oktober 2005, kenmerk SW/2005/4114; V. gelast dat de gemeente Dordrecht aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 354,00 (zegge: driehonderdvierenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. De Leeuw-van Zanten lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2008 97-497.