
Jurisprudentie
BG5322
Datum uitspraak2008-11-26
Datum gepubliceerd2008-11-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803308/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803308/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 9 oktober 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) een aanvraag van [appellant] om toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand als kennelijk ongegrond afgewezen.
Uitspraak
200803308/1.
Datum uitspraak: 26 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1592 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 14 maart 2008 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) een aanvraag van [appellant] om toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand als kennelijk ongegrond afgewezen.
Bij besluit van 26 maart 2007 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 maart 2008, verzonden op 18 maart 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 juni 2008.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2008, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. R.B. van Dijken, werkzaam bij de raad, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien de daartoe strekkende aanvraag kennelijk van elke grond is ontbloot.
Ingevolge het derde lid kunnen nadere regels omtrent dit criterium bij algemene maatregel van bestuur worden gegeven.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder e, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Brt) wordt rechtsbijstand als zijnde van elke grond ontbloot niet verleend indien de aanvraag betrekking heeft op een vordering of verweer waarvan gezien de recente rechtspraak redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze geen kans van slagen maakt.
2.2. [appellant] heeft op 28 juli 2006 een toevoeging aangevraagd ter zake van het instellen van beroep tegen het besluit op bezwaar van de Informatie Beheer Groep (hierna: IBG) van 15 juni 2006. Bij dit besluit is het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 28 april 2006 waarbij de studieschuld van [appellant] wegens het niet tijdig inleveren van zijn OV-studentenjaarkaart werd verhoogd, ongegrond verklaard.
2.3. Aan de afwijzing van de aanvraag heeft de raad het bepaalde onder artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wrb en het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder e, van het Brt ten grondslag gelegd. De raad heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 juni 2006 in zaken nrs. 06/727 en 06/728 waarin is overwogen dat niet is gebleken dat [appellant] stond ingeschreven voor een opleiding aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam.
2.4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad de toevoeging terecht heeft geweigerd omdat, gelet op voormelde uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 juni 2006, redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de vordering van [appellant] ten behoeve waarvan de aanvraag is gedaan geen kans van slagen heeft, nu [appellant] met ingang van 1 september 2005 geen recht meer heeft op studiefinanciering en om die reden zijn OV-studentenjaarkaart heeft moeten inleveren.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank zich terughoudender had moeten opstellen en haar oordeel niet had mogen baseren op een uitspraak die niet onherroepelijk was. Volgens hem is de rechtbank er dan ook ten onrechte van uitgegaan dat vaststond dat hij met ingang van 1 september 2005 geen recht meer heeft op studiefinanciering.
2.6. Dit betoog faalt. Gelet op artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wrb, gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder e, van het Brt, heeft de rechtbank terecht getoetst of uit voormelde uitspraak van de voorzieningenrechter volgt dat de vordering waarop de aanvraag om toevoeging ziet, gelet op recente rechtspraak, redelijkerwijs geen kans van slagen maakt. Bij de toepassing van deze bepalingen is niet vereist dat de uitspraak waarnaar wordt verwezen onherroepelijk is. Overigens heeft de Centrale Raad van Beroep bij zijn uitspraak van 11 januari 2008 de uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 juni 2006 bevestigd. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de raad de toevoeging terecht heeft geweigerd.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2008
97-497.