Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5346

Datum uitspraak2008-11-26
Datum gepubliceerd2008-11-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801179/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij brief van 23 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ubbergen (hierna: het college) aan [wederpartij] e.a. (hierna: [wederpartijen]) medegedeeld dat hij in zijn vergadering van 20 juni 2006 heeft besloten om niet in onderhandeling te gaan inzake de vermindering van een door [wederpartijen] verbeurde dwangsom.


Uitspraak

200801179/1. Datum uitspraak: 26 november 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van Ubbergen, appellant, tegen de uitspraak in zaak nr. 06/5324 van de rechtbank Arnhem van 7 januari 2008 in het geding tussen: [wederpartij] en anderen en het college van burgemeester en wethouders van Ubbergen. 1. Procesverloop Bij brief van 23 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ubbergen (hierna: het college) aan [wederpartij] e.a. (hierna: [wederpartijen]) medegedeeld dat hij in zijn vergadering van 20 juni 2006 heeft besloten om niet in onderhandeling te gaan inzake de vermindering van een door [wederpartijen] verbeurde dwangsom. Bij besluit van 15 september 2006 heeft het college het door [wederpartijen] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 7 januari 2008, verzonden op 7 januari 2008, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [wederpartijen] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 februari 2008, hoger beroep ingesteld. [wederpartijen] hebben een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2008, waar partijen niet zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De rechtbank heeft het beroep van [wederpartijen] niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van processueel belang bij de beoordeling van het besluit van 15 september 2006. Het college stelt dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over de vraag of het college het door [wederpartijen] gemaakte bezwaar terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. 2.2. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Voor ontvankelijkheid in beroep is echter wel vereist dat de belanghebbende een belang heeft bij het voeren van een procedure. 2.2.1 Partijen hebben de rechtbank meermaals verzocht het onderzoek ter zitting aan te houden. Uit een fax van 30 november 2007 van de gemachtigde van het college blijkt dat aan deze verzoeken ten grondslag ligt dat een uitspraak van de rechtbank de tussen partijen lopende onderhandelingen over een minnelijke oplossing van hun geschil zou kunnen doorkruisen. Deze onderhandelingen hebben, blijkens overige stukken in het dossier, onder meer betrekking op vermindering van de verbeurde dwangsom. Nu partijen reeds in onderhandeling waren, hadden [wederpartijen] geen belang meer bij een oordeel van de rechtbank over de vraag of het colllege hun bezwaarschrift terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank kon dan ook aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep niet meer toekomen. Het betoog faalt. 2.3. Naar het oordeel van de rechtbank is het college tegemoetgekomen aan het verzoek van [wederpartijen] om in onderhandeling te treden over vermindering van de verbeurde dwangsom. Het college is op grond van artikel 8:75 van de Awb veroordeeld in de de door [wederpartijen] gemaakte proceskosten. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot proceskostenveroordeling is overgegaan, omdat niet aan het verzoek van [wederpartijen] tegemoetgekomen is. 2.4. Niet de bestuursrechter maar de burgerlijke rechter is bevoegd kennis te nemen van het geschil omtrent de reeds verbeurde dwangsom. Nu het college, door enkel in onderhandeling te treden over een vermindering van de verbeurde dwangsom, er geen blijk van heeft gegeven dat hij is teruggekomen van zijn besluit op bezwaar, is geen sprake van tegemoetkomen. De rechtbank heeft het college ten onrechte veroordeeld in de door [wederpartijen] gemaakte proceskosten. Het betoog slaagt. 2.5 Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het college is veroordeeld in de door [wederpartijen] gemaakte proceskosten ten bedrage van € 966,00. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 7 januari 2008 in zaak nr. 06/5324, voor zover het college is veroordeeld in de door [wederpartijen] gemaakte proceskosten ten bedrage van € 966,00 (zegge: negenhonderdenzesenzestig euro); III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat. w.g. Slump  w.g Soede lid van de enkelvoudige kamer   ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2008 270-593.