Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5353

Datum uitspraak2008-11-26
Datum gepubliceerd2008-11-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803427/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij brief van 1 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen (hierna: het college) aan [appellante] toestemming geweigerd voor het innemen van een ligplaats met een woonboot op een locatie in de gemeente Dalfsen.


Uitspraak

200803427/1. Datum uitspraak: 26 november 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te Dalfsen, tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1741 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 28 maart 2008 in het geding tussen: [appellante] en het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen. 1. Procesverloop Bij brief van 1 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen (hierna: het college) aan [appellante] toestemming geweigerd voor het innemen van een ligplaats met een woonboot op een locatie in de gemeente Dalfsen. Bij besluit van 3 september 2007 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 28 maart 2008, verzonden op 8 april 2008, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 juni 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2008, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door E.P. Blaauw, en het college, vertegenwoordigd door B. Eekhof, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 5.3.2., eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Dalfsen (hierna: de APV), is het verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water. 2.2. Bij brief van 15 december 2004, aangevuld bij brief van 6 april 2005, heeft [appellante] aan het college toestemming gevraagd voor het innemen van een ligplaats met een woonboot. Op 1 mei 2007 heeft het college bij brief laten weten dat het de gevraagde toestemming niet verleent. [appellante] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 3 september 2007 heeft het college het bezwaarschrift van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard. Nu geen gedeelten van openbaar water zijn aangewezen waar het verboden is met een vaartuig ligplaats in te nemen stelt het college zich op het standpunt dat het niet bevoegd is toestemming te verlenen voor het innemen van een ligplaats. Het college stelt zich voorts op het standpunt dat de brief van 15 december 2004 niet beschouwd kan worden als een aanvraag en de brief van 1 mei 2007 niet als een besluit in de zin van 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). 2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat toepassing van de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2007, zaak no. 200609323/1 in deze zaak tot ongewenste gevolgen leidt. Het volgens haar trage en niet-constructieve gedrag van het college dient ongedaan te worden gemaakt. Voorts betoogt [appellante] dat het gehanteerde toetsingskader voor het verlenen van een ligplaats voor een woonboot in strijd is met artikel 88 van de Huisvestingswet. Hierin is bepaald dat de gemeenteraad geen regels mag stellen die leiden tot een algeheel verbod voor het in gebruik nemen of geven van een woonschip op een ligplaats. 2.3.1. Het verzoek van [appellante] aan het college van 15 december 2004, aangevuld bij brief van 6 april 2005, strekt niet tot het aanwijzen van gedeelten van het openbaar vaarwater als bedoeld in artikel 5.3.2, eerste lid, van de APV, maar tot het verlenen van toestemming krachtens de APV voor het innemen van een ligplaats met een woonschip. Vaststaat dat het college geen gebruik heeft gemaakt van zijn in genoemde bepaling neergelegde bevoegdheid om openbaar water aan te wijzen waar het verboden is een ligplaats in te nemen. Dientengevolge geldt geen verbod op grond van de APV om een ligplaats in te nemen in openbaar water. Hieruit volgt dat het college geen bevoegdheid heeft toestemming te verlenen voor het innemen van een ligplaats met een woonboot door [appellante]. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de brief van 15 december 2004, aangevuld bij brief van 6 april 2005 dan ook niet aangemerkt kan worden als een aanvraag. Evenmin kan de brief van het college van 1 mei 2007 aangemerkt worden als een besluit in de zin van 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het college het bezwaar van [appellante] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Bijloos w.g. Van Hardeveld lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2008 312-591.