
Jurisprudentie
BG5354
Datum uitspraak2008-11-26
Datum gepubliceerd2008-11-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803440/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803440/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 14 september 2006 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) de aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) ten behoeve van de aanvraag van een chauffeurspas afgewezen.
Uitspraak
200803440/1.
Datum uitspraak: 26 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/3911 van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 maart 2008 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2006 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) de aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) ten behoeve van de aanvraag van een chauffeurspas afgewezen.
Bij besluit van 16 april 2007 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 maart 2008, verzonden op 3 april 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 juni 2008.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. T. Scholtus, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.J. Suijkerbuijk ambtenaar in dienst van het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wjsg weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Bij de beoordeling van een verzoek om afgifte van een VOG werden ten tijde van het bij de rechtbank bestreden besluit de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG 2004 (hierna: de beleidsregels) voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG van natuurlijke personen en rechtspersonen, vastgesteld door de minister bij besluit van 15 maart 2004.
Ingevolge paragraaf 3.1 van de beleidsregels wordt de afgifte van een VOG geweigerd, indien de aanvrager binnen de voorgeschreven termijn voorafgaand aan het moment van toetsing voorkomt in de justitiële documentatie en de aangetroffen antecedenten, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering kunnen vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of opdracht waarvoor de verklaring wordt gevraagd. Voor een taxichauffeur geldt dat de aanvrager vijf jaar voorafgaand aan het moment van toetsing niet mag voorkomen in de justitiële documentatie, althans dat geen sprake mag zijn van relevante antecedenten.
Om vast te stellen of de aangetroffen antecedenten een belemmering kunnen vormen voor afgifte van een VOG zijn in bijlage A van de beleidsregels een algemeen screeningsprofiel en specifieke screeningsprofielen neergelegd aan de hand waarvan het risico voor de samenleving wordt bepaald.
Volgens het screeningsprofiel voor de taxichauffeur als neergelegd in Bijlage A bij de beleidsregels, is de taxichauffeur belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mensen. In hun functie komt het vaak voor dat er een één op één relatie is, waarbij sprake is van een tijdelijke afhankelijkheid. Daarnaast gaan taxichauffeurs om met contante en girale waarden. Bij de uitoefening van deze functie kan derhalve een risico bestaan voor de veiligheid van personen en goederen. Daarnaast bestaat ook het gevaar van machtsmisbruik, afpersing, diefstal, verduistering, vervalsing van waardepapieren en/of het witwassen van gelden.
2.2. De minister heeft aan de in bezwaar gehandhaafde weigering van de VOG ten grondslag gelegd dat [appellant] bij vonnis van 26 september 2006 onherroepelijk is veroordeeld wegens mishandeling tot een werkstraf van 120 uur, waarbij proeftijden van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen met een jaar zijn verlengd, dat hij op 3 juni 2004 onherroepelijk is veroordeeld wegens stalking en bedreiging met verkrachting en enig misdrijf tegen het leven gericht tot drie maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaren en dat hij op 10 februari 2004 onherroepelijk is veroordeeld wegens diefstal met geweld, het medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven en beroofd houden en mishandeling tot vijftien maanden gevangenisstraf waarvan vijf voorwaardelijk. Daarnaast heeft [appellant] in 2005 en 2004 verschillende transacties wegens economische delicten gekregen alsmede transacties en in 2002, 2006 en 2007 veroordelingen wegens verkeersdelicten
Naar aanleiding van deze antecedenten heeft de minister, conform de beleidsregels, gekeken naar antecedenten tot twintig jaar terug. Daaruit is gebleken dat [appellant] in die twintig jaren meerdere malen met justitie in aanraking is gekomen.
2.3. [appellant] komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat de strafrechtelijke veroordelingen ten grondslag kunnen worden gelegd aan het besluit van de minister de afgifte van een VOG ten behoeve van een chauffeurspas te weigeren. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank geen juiste toepassing heeft gegeven aan de uitspraak van de Afdeling van 3 januari 2007 in zaak nr. 200606020/1. [appellant] stelt dat de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld zich in de privésfeer hebben afgespeeld en dat ieder causaal verband ontbreekt met het beroep van taxichauffeur. Voorts betoogt hij dat de omstandigheden waaronder een strafbaar feit is gepleegd een rol behoren te spelen bij de toetsing aan het objectieve criterium van de beleidsregels. Ook stelt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister de kans op recidive op goede gronden aanwezig acht. Verder stelt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding hadden moeten geven tot afwijking van het beleid. Ten slotte voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu de veroordelingen wegens geweldsdelicten de weigering van de VOG reeds kunnen dragen, hetgeen hij heeft aangevoerd ten aanzien van de verkeersdelicten geen bespreking behoeft.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bovengenoemde uitspraak is de omstandigheid dat de strafbare feiten zich niet hebben voorgedaan tijdens of in verband met het functioneren van de aanvrager als taxichauffeur, niet van doorslaggevend belang. Van belang is of de strafbare feiten, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zouden verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. De minister heeft zich op het standpunt mogen stellen dat daarvan in dit geval sprake is nu [appellant] meermalen is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten, ook recentelijk, welke veroordelingen niet zijn te verenigen met de functie van taxichauffeur. In hetgeen [appellant] in beroep heeft aangevoerd omtrent de omstandigheden waaronder zich de feiten hebben voorgedaan heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de minister niet heeft mogen afgaan op de justitiële gegevens. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de minister bij de beoordeling van de aanvraag van de VOG diende uit te gaan van de strafrechtelijke veroordelingen zoals deze voorlagen.
Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister op goede gronden de kans op recidive wat met name geweldsdelicten betreft aanwezig acht.
De rechtbank heeft in de gevolgen van de weigering geen grond hoeven vinden voor het aannemen van bijzondere omstandigheden. Het niet kunnen uitoefenen van het beroep van taxichauffeur is een voorzien gevolg van de besluitvorming ten behoeve van een chauffeurspas en geen bijzondere omstandigheid. Voorts is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat [appellant] alleen als taxichauffeur in zijn levensonderhoud kan voorzien.
Nu de geweldsdelicten de weigering van de VOG kunnen dragen, heeft de rechtbank kunnen afzien van een bespreking van de beroepsgronden ten aanzien van verkeersdelicten.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de gevraagde VOG, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden, diende te worden geweigerd.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2008
312-591.