
Jurisprudentie
BG5418
Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-11-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4217 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4217 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Niet-ontvankelijk verklaring. Het Uwv is alsnog per datum in geding volledig aan de wensen van betrokkene tegemoet gekomen. Geen procesbelang meer. Proceskosten veroordeling.
Uitspraak
06/4217 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 juni 2006, 05/5274 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 19 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A. Pieters, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 27 januari 2005 heeft het Uwv appellantes uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 28 maart 2005 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. Appellante heeft tegen het besluit van 27 januari 2005 bezwaar gemaakt.
1.3. Bij het besluit van 8 november 2005 heeft het Uwv dit bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 28 maart 2005 op 55 tot 65% dient te worden gesteld.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. Het Uwv heeft op 30 januari 2008 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen waarbij het bezwaar van appellante alsnog gegrond wordt verklaard en appellante met ingang van 28 maart 2005 onveranderd 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
3.2. Het Uwv heeft bij brief van 6 mei 2008 te kennen gegeven bereid te zijn de proceskosten van appellante, voor zover rekening houdend met hetgeen is vastgelegd in het Besluit Proceskosten Bestuursrecht, te vergoeden. Naar aanleiding van een vraagstelling van de Raad heeft het Uwv bij schrijven van 11 juni 2008 nader gespecificeerd met welke kosten het akkoord gaat.
3.3. De gemachtigde van appellante heeft hierop laten weten akkoord te gaan met de inhoud van de brief van het Uwv.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Nu de uitkering van appellante alsnog per datum in geding ongewijzigd is voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% is het Uwv volledig aan appellante tegemoet gekomen. Dit betekent dat appellante geen procesbelang meer heeft bij een beslissing van de Raad op het hoger beroep, zodat dit niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
4.2. De Raad ziet aanleiding om het Uwv met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellante, begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Tevens komen de door appellante geclaimde en door het Uwv niet bestreden kosten van de informatieverstrekking van manueel therapeut J.C. Kropman ten bedrage van € 50,-- en die van neuroloog M.G. Smits ten bedrage van € 43,18 voor vergoeding in aanmerking, vermeerderd met de reiskosten van appellante ten bedrage van € 120,46, in totaal derhalve € 1.179,64.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van de door appellante gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1.179,64,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 142,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) A.C. Palmboom.
JL