Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5436

Datum uitspraak2008-12-03
Datum gepubliceerd2008-12-04
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers124532 / HA ZA 07-1062
Statusgepubliceerd


Indicatie

Letselschade, brandwonden, jeugdige leeftijd, immateriële schadevergoeding.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK MAASTRICHT Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 124532 / HA ZA 07-1062 Vonnis van 3 december 2008 in de zaak van [Naam eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, advocaat mr. R.C.C.M. Nadaud te Vaals, tegen de naamloze vennootschap [HDI] GERLING VERZEKERINGEN N.V., gevestigd te Rotterdam, gedaagde, advocaat mr. Ch.M.E.M. Paulussen te Maastricht. Partijen zullen hierna [Eiseres en Gedaagde] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 12 november 2007; - de akte houdende overlegging producties van [Eiseres] d.d. 21 november 2007; - de conclusie van antwoord d.d. 20 februari 2008; - het proces-verbaal van de op 2 juni 2008 op de voet van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gehouden comparitie na antwoord. 1.2. Vervolgens hebben partijen verzocht om vonnis te wijzen op het rechtbankdossier. 2. De feiten 2.1 [Eiseres] is geboren [in 1984]. Op 20 mei 1997 is zij betrokken geraakt bij een verkeersongeval, doordat de bromfiets van haar vader, bij wie ze achterop zat, door een vrachtwagen werd aangereden. 2.2 Het ongeval werd veroorzaakt door de chauffeur van de vrachtwagen, [naam chauffeur], die bij het rechts afslaan geen voorrang verleende aan de vader van [Eiseres]. De eigenaar van de vrachtwagen was ten tijde van het ongeval tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij [Gedaagde]. [Gedaagde] heeft de aansprakelijkheid van [Naam chauffeur] voor het ontstaan van het ongeval erkend en heeft tevens erkend dat zij als verzekeraar gehouden is de door [Eiseres] ten gevolge van het ongeval geleden schade te vergoeden. 2.3 [Eiseres] heeft ten gevolge van het ongeval lichamelijk letsel geleden. Dit letsel bestond voornamelijk uit beschadiging van de huid van het linker onderbeen van [Eiseres]. Ter genezing van haar verwondingen en ter beperking van het littekenweefsel heeft [Eiseres] in de periode vanaf de datum van het ongeval tot 30 juli 1999 in het Academisch Ziekenhuis Maastricht een aantal chirurgische behandelingen ondergaan. Zij heeft na de laatste operatieve ingreep fysiotherapeutische behandelingen gehad om de fysieke beperkingen ten gevolge van de verwondingen zoveel mogelijk te verminderen. 2.4 [Gedaagde] heeft ter vergoeding van de door [Eiseres] geleden schade op 6 oktober 1997 een bedrag van € 1.132,44 betaald, op 25 februari 1999 een bedrag van € 907,56 en op 15 juni 2007 een bedrag van € 8.000,00. 3. Het geschil 3.1 [Eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [Gedaagde] veroordeelt om aan [Eiseres] te betalen de somma van € 14.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 22.500,00 vanaf 20 mei 1997 tot 15 juni 2007 en over € 14.500,00 vanaf 15 juni 2007, alsmede te vermeerderen met de somma van € 499,80 ter zake van de buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [Gedaagde] in de kosten van de procedure. 3.2. Aan haar vordering legt [Eiseres], zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag. Ten gevolge van het ongeval is de huid van het linkeronderbeen van [Eiseres] ernstig beschadigd. Voorts is ten gevolge van het ongeval de linker enkel is beschadigd. In verband met de verwondingen is [Eiseres] van mei 1997 tot medio 2000 onder medische behandeling geweest. Omdat de huid op het linkeronderbeen niet goed genas, heeft een transplantatie van huid van het linkerbovenbeen plaatsgevonden. De lichamelijke restverschijnselen bestaan uit (a) ontsierende littekens op het linker onderbeen, waardoor dit ontoonbaar is, (b) een litteken op en huidverkleuring van het linker bovenbeen van 15 bij 15 centimeter, (c) zeurende pijn in het linkeronderbeen, toenemend bij extra belasting en weersverandering en (d) vochtophoping in het linkeronderbeen. De verwondingen aan het linkerbeen hebben voorts geleid tot fysieke beperkingen. Deze bestaan uit (a) het vanwege de pijn niet langer dan 30 minuten kunnen staan en niet meer dan 2 kilometer kunnen lopen, (b) het niet langer dan een uur kunnen stilzitten wegens zwellingen die dan ontstaan en (c) het beperkt kunnen belasten van de linkerenkel. Deze fysieke beperkingen hebben uiteindelijk mede ten gevolge dat er, waar het de uitoefening van beroepswerkzaamheden betreft, sprake is van een blijvende invaliditeit van 10%. Voorts hebben de verwondingen tot gevolg dat [Eiseres] geen dichte schoenen kan dragen, omdat de littekens op de hak dan beginnen te bloeden, en dat zij vanwege de ontsierende littekens haar linkerbeen (en dus feitelijk beide benen) bedekt moet houden. Het letsel en de operaties die [Eiseres] heeft moeten ondergaan hebben de levensvreugde van haar voor een deel weggenomen en hebben bovendien, gezien het feit dat zij ten tijde van het ongeval 13 jaar was, ook haar jeugdleven beperkt. De beperkingen die zij nog steeds heeft, beperken de levensvreugde bovendien ook voor de toekomst. 3.3 [Gedaagde] heeft tegen de vordering gemotiveerd verweer gevoerd. [Gedaagde] is van oordeel dat uit het beginsel van de goede procesorde voortvloeit dat [Eiseres] inzage verleent in haar gehele medische dossier aan de medisch adviseur van [Gedaagde], omdat [Gedaagde] anders een procesrechtelijk nadeel ondervindt. De rechtbank zal hieronder nader ingaan op de grondslag van de vordering en op het daartegen gevoerde verweer. 4. De beoordeling 4.1 Tussen partijen staat vast dat het ongeval waarbij [Eiseres] betrokken was, is veroorzaakt door een verkeersfout van de heer [Naam chauffeur], die bestuurder was van een bij [Gedaagde] verzekerde vrachtwagen en dat [Gedaagde] aansprakelijk is jegens [Eiseres] voor de schade die het ongeval bij laatstgenoemde heeft veroorzaakt. Tevens staat vast dat [Eiseres] ten gevolge van het ongeval verwondingen heeft opgelopen die voornamelijk bestonden uit huidletsel aan het linker onderbeen, uit de beschadiging van haar enkel en uit een litteken op het linker bovenbeen als gevolg van een huidtransplantatie. Partijen verschillen echter van mening over de hoogte van de vergoeding van immateriële schade waarop [Eiseres] aanspraak kan maken. Dit wordt deels ingegeven door de omstandigheid dat tussen partijen onenigheid bestaat over de ernst van de fysieke gevolgen van het ongeval voor [Eiseres]. De rechtbank overweegt als volgt omtrent die gevolgen. Ten aanzien van de littekens 4.2 [Gedaagde] heeft erkend dat ten gevolge van het ongeval littekens zijn ontstaan aan het linker onderbeen van [Eiseres] en dat zij aan de, als gevolg van het ongeval noodzakelijke, huidtransplantatie ook een litteken op het linker bovenbeen heeft overgehouden. Ter comparitie heeft [Eiseres] haar littekens aan het linkeronderbeen getoond. Zij had hiervan overigens ook al foto’s in het geding gebracht (productie r.). De rechtbank stelt vast dat het hier ernstige littekens betreft die aanzienlijk in omvang en zeer ontsierend zijn. Ten aanzien van de pijn in het linkeronderbeen 4.3 [Gedaagde] erkent (conclusie van antwoord sub 26) dat [Eiseres] pijnklachten heeft overgehouden aan het linkeronderbeen. Dat de pijnklachten constant zouden zijn en zouden toenemen bij weersverandering blijkt volgens [Gedaagde] niet uit de rapportages die [Eiseres] heeft overgelegd. De rechtbank begrijpt dat [Gedaagde] laatstgenoemde gevolgen, die door [Eiseres] worden gesteld, betwist. Zij overweegt omtrent deze klachten het volgende. 4.4 [Gedaagde] heeft erkend dat [Eiseres] in enige mate pijnklachten aan het linkeronderbeen heeft. Dit volgt ook uit de brief van 22 augustus 2006 van de arts assistent orthopaedie van het Academisch Ziekenhuis Maastricht, die onder meer schrijft: “het onderbeen links toont aan de anterieure zijde een groot litteken waar een duidelijk trigger point te vinden is lateraal ongeveer 15 cm boven de enkel waar ook een kleine zwelling zit. Druk alhier provoceert forse pijnklachten” (productie q.) Tussen partijen staat vast, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, dat [Eiseres] aan het ongeval pijnklachten aan haar onderbeen heeft overgehouden. Alleen de mate waarin deze klachten zich voordoen, staat tussen partijen niet vast. De rechtbank acht het voor de vaststelling van de immateriële schadevergoeding, op grond van overwegingen die zij hierna in rechtsoverweging 4.9 zal weergeven, echter voldoende dat vast staat dat [Eiseres] pijnklachten heeft en acht het voor de vaststelling van een immateriële schadevergoeding niet nodig om de mate waarin de pijnklachten zich voordoen nader vast te stellen. Ten aanzien van de vochtophoping 4.5 [Gedaagde] heeft betwist dat [Eiseres] last heeft van vochtophoping in het linkeronderbeen. [Eiseres] heeft deze stelling, zo constateert de rechtbank, in haar dagvaarding niet onderbouwd. Ook uit de medische stukken die zij heeft overgelegd, is de rechtbank niet gebleken dat [Eiseres] serieuze klachten heeft betreffende vochtophoping in het linkerbeen. Nu [Eiseres] deze stelling niet heeft onderbouwd, zal de rechtbank haar passeren zonder dat [Eiseres] op dit punt tot bewijslevering hoeft te worden toegelaten. De rechtbank zal bij de vaststelling van de immateriële schadevergoeding met dit aspect derhalve geen rekening houden. Ten aanzien van de fysieke beperkingen 4.6 [Gedaagde] heeft de aanwezigheid betwist van de fysieke beperkingen, die volgens [Eiseres] bestaan uit (a) het vanwege de pijn niet langer dan 30 minuten kunnen staan en niet meer dan 2 kilometer kunnen lopen, (b) het niet langer dan een uur kunnen stilzitten wegens zwellingen die dan ontstaan en (c) het beperkt kunnen belasten van de linkerenkel. Voorts heeft [Gedaagde] betwist dat [Eiseres] ten gevolge van de gestelde beperkingen voor 10% arbeidsongeschikt is. [Gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar de rapportage d.d. 2 juni 2000 van [naam medisch adviseur], medisch adviseur van [Gedaagde], die het percentage blijvende invaliditeit inschat op 5%. 4.7 Nu [Gedaagde] in haar conclusie van antwoord heeft verwezen naar de rapportage d.d. 2 juni 2000 van haar eigen medisch adviseur en nu zij diens conclusie, inhoudende dat de blijvende invaliditeit van [Eiseres] kan worden bepaald op 5% niet betwist, neemt de rechtbank tussen partijen als vaststaand aan dat [Eiseres] door de verwondingen die zij door het ongeval heeft opgelopen, blijvend beperkingen heeft opgelopen voor haar toekomstige beroepsuitoefening. Slechts de aard van de beperkingen en het percentage van de beperking is tussen partijen in geschil. De rechtbank acht het voor de vaststelling van de immateriële schadevergoeding, op grond van overwegingen die zij hierna in rechtsoverweging 4.9 zal weergeven, echter niet nodig om de aard van de beperkingen en de mate van blijvende invaliditeit exact vast te stellen. 4.8 Uit het bovenstaande volgt dat naar het oordeel van de rechtbank de gevolgen van het ongeval voor [Eiseres] in voldoende mate vast staan om thans de immateriële schadevergoeding vast te stellen. Om die reden is er ook geen grond om het verzoek van [Gedaagde] tot inzage door haar medisch adviseur in het volledig medisch dossier toe te wijzen. Ten aanzien van de gederfde levensvreugde en de immateriële schade 4.9 Bij die vaststelling van de vergoeding voor immateriële schade wenst de rechtbank voorop te stellen dat zij [Eiseres] volgt, waar zij stelt dat het ongeval een ernstige aantasting betekent van haar levensvreugde. [Eiseres] was ten tijde van het ongeval 13 jaar. De verwondingen die zij heeft opgelopen en de vele operaties en ziekenhuisopnames die zij heeft moeten ondergaan, hebben een grote invloed gehad op de wijze waarop zij haar jeugdjaren heeft doorgebracht en heeft beleefd. Dat eiseres zich schaamt voor haar littekens en om die reden in haar jeugd bijvoorbeeld niet meer wilde zwemmen met leeftijdgenoten en dat zij als meisje en jong volwassene geen jurken meer durfde te dragen, vindt de rechtbank een meer dan begrijpelijke reactie. De rechtbank acht het eveneens terecht dat zij dat als een beperking van haar levensvreugde heeft ondervonden. Ook nu de eindtoestand is ingetreden, zijn de littekens nog steeds ontsierend en vindt de rechtbank het begrijpelijk dat [Eiseres] de aanwezigheid daarvan als storend ervaart en dat zij zich beperkt acht in de wijze waarop zij zich kan kleden. De rechtbank acht het, mild uitgedrukt, weinig kies en getuigen van weinig menselijk inzicht dat [Gedaagde] in haar conclusie van antwoord deze ingrijpende gevolgen voor aanvankelijk het meisje en thans de jonge vrouw [Eiseres] bagatelliseert en dat zij stelt dat het niet langer dragen van jurken een persoonlijke afweging is en dat [Eiseres] de ongewenste consequenties daarvan kan voorkomen door het dragen van een maillot. Voorts staat vast dat [Eiseres] door de verwondingen die ze heeft opgelopen blijvende beperkingen overhoudt voor haar toekomstige beroepsuitoefening. Of die beperking nu 5% is, zoals [Gedaagde] stelt, of 10%, zoals [Eiseres] stelt, acht de rechtbank voor de vaststelling van de omvang van de immateriële schadevergoeding niet relevant. Voor de vaststelling van de immateriële schadevergoeding is het van belang dat vast staat dat [Eiseres] ten gevolge van het ongeval in beperkte mate blijvend arbeidsongeschikt is geworden. Het verschil van mening tussen partijen omtrent het exacte percentage is zodanig gering dat dat geen invloed heeft op de vaststelling van de immateriële schade die uit de beperking voortvloeit. Er is dan ook geen grond om een deskundige te benoemen ter vaststelling van de exacte aard van de beperkingen en het percentage arbeidsongeschiktheid die dat meebrengt, dan wel om [Eiseres] anderszins toe te laten tot het leveren van bewijs op dit punt. Hetzelfde geldt ook voor de pijnklachten, waarvan het bestaan niet wordt betwist, maar waaromtrent partijen van mening verschillen waar het gaat om de mate waarin de klachten zich voordoen. 4.10 De rechtbank zal bij de vaststelling van de hoogte van de immateriële schadevergoeding enerzijds de ernst van de gevolgen (zoals hierboven omschreven) en anderzijds de hoogte van de vergoedingen zoals die voor vergelijkbare zaken in de rechtspraak plegen te worden toegekend als uitgangspunt nemen. Dit laatste aspect lijdt ertoe dat er geen plaats is voor een toewijzing van de gevorderde vergoeding van € 22.500,00. Een dergelijke vergoeding wordt in de rechtspraak slechts toegekend in zaken waarin zowel de ernst van het letsel als de gevolgen die dit heeft op het leven van de gelaedeerde, beduidend groter zijn dan in onderhavige zaak. De rechtbank acht alles in haar overwegingen betrekkende een vergoeding van € 12.500,00 passend en zal dit bedrag toewijzen. 4.11 Partijen zijn het er over eens dat [Gedaagde] op 15 juni 2007 een bedrag van € 8.000,00 ter vergoeding van immateriële schade aan [Eiseres] heeft betaald. In haar conclusie van antwoord heeft [Gedaagde] gesteld dat zij daarnaast in twee betalingen in 1997 respectievelijk 1999 een bedrag van € 2.040,00 aan immateriële schadevergoeding heeft voldaan. [Eiseres] had in haar dagvaarding ten aanzien van de betaling van € 2.040,00 reeds gesteld dat dit een vergoeding was voor materiële schade die zij ten gevolge van het ongeval had geleden. Ter zitting heeft [Gedaagde] gesteld dat van de betalingen van € 2.040,00 een bedrag van € 1.400,00 inderdaad was bedoeld voor vergoeding van materiële schade en dat een bedrag van € 640,00 strekte tot vergoeding van immateriële schade. Nu [Eiseres] dit laatste ter comparitie niet heeft weersproken, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat ter vergoeding van de immateriële schade een bedrag van € 8.640,00 is uitbetaald, zodat [Eiseres] nog recht heeft op betaling van € 3.860,00. Over dit bedrag is met ingang van 15 juni 2007 de gevorderde wettelijke rente toewijsbaar. 4.12 De vordering tot betaling van € 499,80 ter zake van nog niet vergoede buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [Gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat zij [Eiseres] en haar vader samen een bedrag ter zake van buitengerechtelijke kosten heeft betaald van € 5.000,00. [Eiseres] heeft deze betaling niet betwist en heeft evenmin onderbouwd waarom zij naast de vergoeding van € 2.500,00 nog aanspraak zou kunnen maken op een aanvullende vergoeding van € 499,80. 4.13 [Gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure tot op heden aan de zijde van [Eiseres] gevallen. Deze worden begroot op € 84,31 aan kosten dagvaarding, op € 330,00 aan vast recht en op € 768,00 aan salaris advocaat, derhalve in totaal op € 1.182,31. 5. De beslissing De rechtbank: 5.1 veroordeelt [Gedaagde] om aan [Eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 3.860,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 15 juni 2007 tot aan de dag der algehele voldoening; 5.2 veroordeelt [Gedaagde] in de kosten van de procedure aan de zijde van [Eiseres] gevallen, tot op heden begroot op € 1.182,31, op de voet van artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te voldoen aan de griffier van deze rechtbank; 5.3 verklaart dit vonnis voor wat betreft de onderdelen 5.1 en 5.2 uitvoerbaar bij voorraad; 5.4 wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2008.?