Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5463

Datum uitspraak2008-11-20
Datum gepubliceerd2008-11-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/710058-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

vrijspraak artikel 6 WvW; artikel 54 RVV; verkeersongeval; bijzondere manoeuvre. De meervoudige strafkamer van de rechtbank Haarlem spreekt verdachte vrij van overtreding van artikel 6 WvW nu niet kan worden gezegd dat verdacht zich zodanig heeft gedragen dat het verkeersongeval aan haar schuld te wijten is. De rechtbank veroordeelt verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 54 RVV. Op grond van met name de verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, is de rechtbank van oordeel dat in voldoende mate is komen vast te staan dat het slachtoffer die komend vanuit tegenover gestelde richting verdachte tegemoet reed op haar brommer, haar weg niet ongehinderd heeft kunnen vervolgen als gevolg van deze manoeuvre van verdachte. Het salchtoffer had een aanrijding slechtskunnen voorkomen door, zo begrijpt de rechtbank de verklaring van verdachte, om verdachtes auto heen te sturen maar is bij of voor het uitvoeren van die vereiste handeling blijkbaar ten val gekomen en (alsnog) met de auto van verdachte in botsing is gekomen.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector Strafrecht Locatie Haarlem Meervoudige strafkamer Parketnummer: 15/710058-08 Uitspraakdatum: 20 november 2008 Tegenspraak Strafvonnis Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 november 2008 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te Alkmaar, wonende te [adres]. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: PRIMAIR zij op of omstreeks 15 oktober 2007 te Krommenie, gemeente Zaanstad, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Eikenlaan zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden , immers is zij vanuit een parkeervak, waar zij verdachte haar motorrijtuig tegen de, voor die zijde van de weg, geldende rijrichting in had geparkeerd, weggereden, op een moment dat een bestuurster van een twee wielig motorrijtuig (bromfiets), komend uit de voor haar, verdachte, gezien haar rijrichting, tegenovergestelde (juiste) rijrichting, het door haar verdachte bestuurde motorrijtuig dicht genaderd was, zonder daarbij genoemde bestuurster van dat twee wielig motorrijtuig ongehinderd voor te laten gaan, waarna of (mede)waardoor een aanrijding of botsing onstond tussen het door haar verdachte bestuurde motorrijtuig en dat tweewielig mototrrijtuig en/of de bestuurster van dat twee wielig motorrijtuig waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een tibeaplateaufractuur (waarvoor reeds twee maal een operative behandeling noodzakelijk was), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan; SUBSIDIAIR zij op of omstreeks 15 oktober 2007 te Krommenie, gemeente Zaanstad, als bestuurder van een personenauto/bedrijfsvoertuig op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Eikelaan, is weggereden (vanuit een parkeervak) zonder een bestuurster van een bromfiets voor te laten gaan, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht. 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Oordeel van de rechtbank 3.1. Bewijs Vrijspraak Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder primair ten laste is gelegd. Niet kan worden gezegd dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het verkeersongeval aan haar schuld te wijten is. Verdachte moet derhalve van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat: SUBSIDIAIR zij op 15 oktober 2007 te Krommenie, gemeente Zaanstad, als bestuurder van een personenauto op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Eikelaan, is weggereden vanuit een parkeervak zonder een bestuurster van een bromfiets voor te laten gaan, waarbij letsel aan personen is ontstaan en schade aan goederen is toegebracht. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging. Hetgeen aan verdachte onder 1 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 3.2 Bewijsmiddelen De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen: • de verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, waarin zij – onder meer – zakelijk weergegeven heeft verklaard: Op 15 oktober 2007 stond mijn auto geparkeerd in een parkeervak aan de Eikelaan in Krommenie. Ik gaf richting aan en reed een stukje het parkeervak uit. Op het moment dat ik de bromfietser aan zag komen ben ik gestopt. Ik ben dus gestopt op het moment dat ik zicht had op de weg en het tegemoetkomende verkeer. Ik blokkeerde deels de weghelft van het tegemoetkomende verkeer maar de brommer had er nog wel langs gekund. Ik stond bovenop mijn rem om de bromfietser de kans te geven om mij heen te rijden, maar zij is gevallen. • het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer], p. 12; • het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, dossierpagina 4. 3.3 bewijsoverweging Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, blijkt het navolgende. Verdachte stond op 15 oktober 2007 met haar voertuig geparkeerd aan de linkerzijde van de Eikelaan te Krommenie, tegen de rijrichting in, met de voorzijde in de richting van de Volwerf. Zij wilde het parkeervak uitrijden en heeft daartoe haar auto gestart en de richtingaanwijzer naar rechts aangezet. Verdachte is bij het uitvoeren van deze bijzondere manoeuvre langzaam uit het parkeervak met de neus van de auto de Eikelaan opgereden, teneinde voldoende zicht te hebben op het tegemoetkomende verkeer op die weg alvorens te kunnen wegrijden. Zij is gestopt toen zij een bromfiets aan zag komen rijden. Op grond van met name de verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, is de rechtbank van oordeel dat in voldoende mate is komen vast te staan dat het slachtoffer [slachtoffer], die komend vanuit tegenover gestelde richting verdachte tegemoet reed op haar brommer, haar weg niet ongehinderd heeft kunnen vervolgen als gevolg van deze manoeuvre van verdachte. Het slachtoffer had een aanrijding slechts kunnen voorkomen door, zo begrijpt de rechtbank de verklaring van verdachte, om verdachtes auto heen te sturen maar is bij of voor het uitvoeren van die vereiste handeling blijkbaar ten val gekomen en (alsnog) met de auto van verdachte in botsing gekomen. De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in strijd met het bepaalde in artikel 54 RVV 1990 de doorgang voor [slachtoffer] in onvoldoende mate heeft vrijgehouden. 4. Strafbaarheid van het feit Het bewezenverklaarde levert op: overtreding van artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. 5. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. Motivering van sanctie en van overige beslissingen De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 250,--, subsidiair vijf dagen vervangende hechtenis. Hoofdstraf Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft, terwijl zij wilde uitparkeren, de weg in onvoldoende mate vrijgelaten voor het latere slachtoffer [slachtoffer]. [slachtoffer] is hierdoor ten val gekomen tengevolge waarvan zij letsel aan een been heeft opgelopen en schade aan haar brommer. Bij het uitvoeren van een bijzondere manoeuvre mag van een verkeersdeelnemer een bijzondere oplettendheid verwacht worden. Weliswaar heeft verdachte de nodige voorzichtigheid betracht door niet roekeloos of (geheel) zonder rekening te houden met het overige verkeer de weg op te rijden vanuit het parkeervak, echter bij het uitvoeren van deze manoeuvre heeft zij wel de doorgang voor het overige verkeer op die weg (tenminste gedeeltelijk) verhinderd en dat verkeer, in dit geval de brommer van het slachtoffer, daarmee niet voor laten gaan. Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat zij nog niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest en dat zij verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar handelen en zich op de hoogte heeft gesteld van de gevolgen van de aanrijding voor het slachtoffer. Op grond van artikel 23, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter een geldboete opleggen voor een overtreding en de rechtbank zal daartoe overgaan nu naar haar oordeel een boete van na te noemen hoogte moet worden opgelegd. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: Artikelen 23, 24, 24c van het Wetboek van Strafrecht; Artikel 54 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. 8. Beslissing De rechtbank: Spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1 vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 250,-- (zegge tweehonderdenvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis. 9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. E.C.M. van Mierlo en J.N.A. Jolink, rechters, in tegenwoordigheid van de griffiers mr. M. Valk en D. Gruijters, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 november 2008. mr. Jolink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.