
Jurisprudentie
BG5490
Datum uitspraak2008-11-27
Datum gepubliceerd2008-11-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 08/2525
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2008-11-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 08/2525
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Handhaving. Betonnen bak. Vaartuig.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 08/2525
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 november 2008 als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: drs. S.A.N. Geerling, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarderadeel,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.F.M. Jungerman, werkzaam bij Jungerman Juridisch advies b.v..
Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2008 heeft verweerder verzoeker gelast de betonnen bak in het water aan de achterzijde van zijn perceel op het adres [adres] (hierna: het perceel) binnen een termijn van 6 weken na dagtekening van deze brief, te verwijderen en verwijderd te houden. Dit op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 2.000,= per week tot een maximum van € 4.000,=.
Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft verzoeker zich bij brief van 7 november 2008 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 25 november 2008. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Motivering
Feiten
1.1 Naar aanleiding van een klacht van een omwonende heeft een toezichthouder van verweerders gemeente op 17 maart 2008 een controle uitgevoerd op het perceel van verzoeker. Geconstateerd is dat in het water aan de achterzijde van het perceel een betonnen bak ligt van 2.95 x 5.00 meter. Verzoeker heeft kenbaar gemaakt dat het zijn bedoeling is om op de betonnen bak een prieel te plaatsen en de bak in te richten en te gebruiken als een terras.
1.2 Bij brief van 23 juni 2008 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt een last onder dwangsom op te leggen, indien verzoeker de betonnen bak niet verwijdert.
1.3 In zijn zienswijze op het voornemen heeft verzoeker aangegeven dat er nog geen definitieve bestemming is gegeven aan het object achter zijn woning. Volgens verzoeker moet het object aangemerkt worden als een vaartuig. Gelet op de overeenkomst tot koop van de woning en gelet op de Ligplaatsenverordening van de gemeente Leeuwarderadeel (hierna: de Ligplaatsenverordening) is het toegestaan om een vaartuig achter de woning aan te meren.
1.4 Bij de bestreden beslissing heeft verweerder de last onder dwangsom opgelegd.
Geschil
2.1 Blijkens het betoog ter zitting is verweerder, anders dan in de bestreden beslissing is aangegeven, van oordeel dat op de gronden waarop de betonnen bak is gestald krachtens het Bestemmingsplan "Aldlân", (hierna het bestemmingsplan) de bestemming "Woondoeleinden, waaronder water", met de specifieke aanduiding "waterlopen" van toepassing is. Volgens verweerder is het opslaan of stallen van een betonnen bak in strijd met de bestemming, hetgeen ingevolge artikel 7.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) verboden is.
2.2 Verzoeker is van mening dat sprake is van een vaartuig en betoogt dat het is toegestaan om een vaartuig aan te meren achter zijn woning.
Beoordeling van het geschil
3.1 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoeker te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter. Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
3.2 Op het onderhavige perceel rust volgens het bestemmingsplan de bestemming "Woondoeleinden". Gronden met deze bestemming zijn ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften onder meer bestemd voor water. Ingevolge artikel 4, tweede lid, onder f, dienen gronden met de aanduiding "structurerende waterlopen" te worden gereserveerd voor waterlopen. Ter zitting is aan de hand van de plankaart duidelijk geworden dat de betonnen bak is geplaatst op gronden met deze aanduiding. Ingevolge artikel 7.10, eerste lid, van de Wro, is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Gebruik van de grond voor het aanleggen van een terras of voor het stallen van een betonnen bak is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in strijd met de bestemming waterlopen.
3.3 De stelling van verzoeker dat hier sprake is van een vaartuig als bedoeld in de Ligplaatsenverordening volgt de voorzieningenrechter niet.
3.3.1 Ingevolge artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c, van de Ligplaatsenverordening, is het ligplaatsverbod niet van toepassing op het innemen van ligplaats met vaartuigen aan de oever van het erf van een woning, mits voldaan wordt aan de in de ligplaatsverordening gestelde voorwaarden betreffende de afmetingen en de afmeerrichting. Onder vaartuig in de zin van de verordening wordt, naast het begrip vaartuig in de gebruikelijke zin van het woord verstaan, een vaartuig zonder waterverplaatsing, een casco, een vaartuig in aanbouw en een vaartuig dat de geschiktheid tot varen of drijven heeft verloren, dan wel de overblijfselen daarvan.
3.3.2 Een betonnen bak die op het water kan drijven is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gelijk te stellen met een vaartuig in de gebruikelijke zin van het woord. Bij een vaartuig in de gebruikelijke zin van het woord, moet gedacht worden aan een vervoermiddel over het water, een boot of een schip. Van een casco, een vaartuig in aanbouw en een vaartuig dat de geschiktheid tot varen of drijven heeft verloren is naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin sprake. Het feit dat de ligplaatsverordening geen verdergaande eisen stelt aan toegestane vaartuigen aan de oever van het erf van een woning, dan eisen met betrekking tot de afmetingen, wil nog niet zeggen dat iedere drijvende constructie, ongeacht de opbouw en ongeacht de bestemming hiervan kan worden aangemerkt als vaartuig. Een dergelijke ruime opvatting gaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorbij aan de kennelijke strekking van de ligplaatsenverordening. Daarbij is ter zitting duidelijk geworden dat verzoeker het object wil gebruiken om een terras op aan te leggen, zodat ook uit de bestemming van het object kan worden afgeleid dat hier geen sprake is van een vaartuig.
3.4 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. In dit geval was verweerder bevoegd een last onder dwangsom op te leggen wegens overtreding van artikel 7.10 Wro. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten handhavend op te treden is niet gebleken. Er bestaat geen concreet zicht op legalisering en evenmin kan aangenomen worden dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in dit geval behoort te worden afgezien.
3.5 Van gelijke gevallen waarin verweerder heeft afgezien van handhavend optreden is niet gebleken. In dit verband benadrukt de voorzieningenrechter dat volgens verzoeker niet wordt opgetreden tegen aangemeerde vaartuigen, maar dat in dit geval nu juist geen sprake is van een vaartuig.
3.6 De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de onderhavige aanschrijving na bezwaar in stand zal blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
3.7 De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
Wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2008, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier.
w.g. P.R.M. Poiesz
w.g. P.G. Wijtsma
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.