Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5494

Datum uitspraak2008-11-18
Datum gepubliceerd2008-11-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/801829-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie op grond van artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag. Schriftelijk vonnis, gewezen door de politierechter naar aanleiding van de vonnissen van de Rechtbank Haarlem van 17 september 2008. Inreis door Afghaanse asielzoekers met behulp van een vals paspoort. Aan alle vereisten voor de toepassing van artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag is voldaan. Geen eerder verblijf van verdachte, haar moeder en haar broer in Griekenland, aangezien zij van het begin af aan de bedoeling hebben gehad om naar Nederland te reizen en zij zich een deel van de periode die zij in Griekenland doorbrachten niet vrij hebben kunnen bewegen.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector Strafrecht Locatie Schiphol Politierechter Parketnummer: 15/801829-08 Uitspraakdatum: 18 november 2008 Tegenspraak Strafvonnis Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 04 november 2008 in de zaak tegen: [VERDACHTE], geboren op [geboortedatum] te [plaats] (Afghanistan), zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, thans gedetineerd in D.C.Z. Vreemdelingen. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: zij op of omstreeks 23 oktober 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in het bezit was van een reisdocument, te weten een nationaal paspoort van Syrië, voorzien van het nummer [nummer], op naam gesteld van [naam] met geboortedatum [geboortedatum], waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was; 2. Voorvragen De politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat hijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak. De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte, aangezien haar een beroep toekomt op de bescherming van artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag. Het geval van verdachte, haar moeder en haar broer voldoen aan de criteria die de Rechtbank Haarlem daarvoor in zijn vonnissen van 17 september 2008 heeft geformuleerd. Zij zijn naar Nederland gekomen om een veilig heenkomen te zoeken, aangezien zij in Afghanistan met de dood werden bedreigd. Over dit doel van hun reis hebben zij steeds openheid van zaken geven. Weliswaar hebben zij onderweg naar Nederland enige tijd in Griekenland verbleven, maar dit kan hen niet worden tegengeworpen. In de eerste plaats hebben verdachte en haar moeder en broer steeds de bedoeling gehad om naar Nederland te gaan, vanwege het feit dat verdachte bij de Nederlandse organisatie War Child werkte en zij daar goede ervaringen had met Nederlanders. Zij hebben dus nooit de intentie gehad om in Griekenland te blijven. Daarnaast is Griekenland geen veilig land voor deze mensen, zoals ook volgt uit het vonnis van de Rechtbank Haarlem van 17 september 2008, LJN nummer BF1164. In dat vonnis heeft de rechtbank heeft geoordeeld dat Griekenland geen veilig land is. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat Griekenland wel degelijk een veilig land is voor deze verdachten. Griekenland is in principe een veilig land, dat beloofd heeft om zijn asiel- en verdragsverplichtingen na te komen en dat ook aan die verplichtingen kan worden gehouden. Dit is slechts anders indien aannemelijk wordt gemaakt dat Griekenland voor een specifieke verdachte geen veilig land is. Verdachte en haar medeverdachten hebben verklaard dat zij in Griekenland moeilijk aan werk konden komen en dat zij van anderen vernomen hadden dat het moeilijk is om in Griekenland asiel te krijgen. Die omstandigheden maken echter nog niet dat Griekenland voor deze verdachten een onveilig land zou zijn. Verdachten hebben zelf besloten om, toen zij eenmaal in het veilige land Griekenland waren, toch door te reizen en zich voor dat doel een vals paspoort aan te schaffen. Aan verdachte en haar medeverdachten komt dan ook geen geslaagd beroep op de bescherming van artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag toe. De officier van justitie meent dat het openbaar ministerie dan ook moeten worden ontvangen in zijn vervolging. De politierechter volgt de raadsvrouw in haar betoog en overweegt daartoe het volgende. Verdachte, haar moeder en haar broer zijn afkomstig uit [plaats], Afghanistan. Verdachte heeft in haar verhoor bij de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMAR) op 23 oktober 2008 verklaard dat zij op 28 augustus 2008 in Afghanistan is bedreigd omdat zij werkte voor de organisatie War Child. Op advies van haar vader, die na de bedreigingen is meegenomen, zijn verdachte en haar gezin op zoek gegaan naar een reisorganisatie die hen kon helpen om Afghanistan te verlaten. Zij zijn op 4 september 2008 uit Afghanistan vertrokken en na een lange reis in Istanbul aangekomen. De reis duurde zo lang omdat ze alleen ’s avonds reisden. Daar zijn verdachte, haar moeder en haar broer drie dagen verbleven, waarna zij per boot zijn doorgereisd naar een Grieks eiland. De tocht duurde ongeveer acht uur. Op het eiland zijn verdachte, haar moeder en haar broer opgepakt en naar een kamp gebracht, waar zij ongeveer veertien dagen hebben verbleven. Daarna werden zij vrijgelaten en kregen zij een brief waarin stond dat zij Griekenland binnen 30 dagen dienden te verlaten. Zij hebben vervolgens nog acht dagen verbleven in Athene. Ze hebben geen asiel aangevraagd in Griekenland omdat hen werd verteld dat het niet gemakkelijk is om daar asiel te krijgen en omdat het moeilijk was om er aan werk te komen. Bovendien wilden zij graag naar Nederland, vanwege het feit dat verdachte voor de Nederlandse organisatie War Child werkte. Het paspoort hebben zij gekocht van een persoon die zij zijn tegengekomen in een park in Athene. Daartoe moesten zij twee foto’s per persoon inleveren en voor een ticket en een paspoort samen € 3500,- betalen. Ter terechtzitting op 4 november 2008 heeft verdachte in aanvulling hierop samengevat verklaard dat zij op het kantoor van War Child in Herrat werkte, samen met Nederlandse mensen. Zij gaf daar voorlichting aan mensen over kleine kinderen. Haar vader is gearresteerd door de Taliban. Verdachte heeft sterk het vermoeden dat dit is gebeurd vanwege het feit dat zij voor War Child werkte, aangezien het gezin om die reden eerder al telefonische waarschuwingen had gekregen. De rechtbank Haarlem heeft op 17 september 2008 een drietal vonnissen gewezen waarin de rechtbank heeft bepaald dat de verdachte vreemdeling in gevallen als het onderhavige de bescherming van artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag kan toekomen (zie LJN BF1177, BF1174 en BF1164). Daartoe zal de strafrechter volgens de rechtbank kunnen en moeten beoordelen of is voldaan aan de in die vonnissen genoemde criteria. De politierechter stelt op grond van het bovenstaande allereerst vast dat in het onderhavige geval sprake is geweest van een onrechtmatige binnenkomst in Nederland met behulp van een vals paspoort. Ten aanzien van de vraag of verdachte niet, voor haar komst naar Nederland, in een veilig derde land heeft verbleven, overweegt de politierechter het volgende. Verdachte, haar moeder en haar broer hebben naar schatting ongeveer 22 dagen in Griekenland verbleven. In die periode hebben zij, volgens hun eigen verklaringen, ongeveer 14 dagen vast gezeten in een kamp, nadat zij door de Griekse autoriteiten waren opgepakt. Daarna hebben zij ongeveer 8 dagen in Athene verbleven, waarna zij zijn doorgereisd naar Nederland. Het antwoord op de vraag of verdachte voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Griekenland zijn verdragsverplichtingen jegens haar niet nakomt, kan in het onderhavige geval in het midden blijven. Immers, verdachte heeft steeds verklaard dat zij van het begin af aan het plan heeft gehad om naar Nederland te gaan, vanwege de contacten die zij via haar werk bij War Child had opgedaan. Bovendien heeft verdachte, zowel volgens haar eigen verklaring als die van haar moeder en broer, zich gedurende de eerste twee weken van haar verblijf in Griekenland niet vrij kunnen bewegen, aangezien zij door de Griekse autoriteiten gevangen was genomen. De politierechter is dan ook van oordeel dat verdachte in het land van herkomst reeds de intentie heeft gehad om naar Nederland te reizen en dat Griekenland voor haar een zogenaamd ‘doorreisland’ is geweest. De politierechter stelt voorts vast dat verdachte vrijwel direct na binnenkomst in Nederland is aangehouden in verband met het gebruik van een vals paspoort. Reeds in het verhoor voor inverzekeringstelling op donderdag 23 oktober 2008 om 16.45 uur heeft zij een asielgerelateerde reden opgegeven voor het gebruik van het valse paspoort dat zij bij zich had. Op diezelfde dag heeft zij hierover uitgebreider verklaard in haar verhoor bij de bij de KMAR om 18.45 uur. Hiermee heeft verdachte onverwijld een asielgerelateerde reden opgegeven voor het gebruik van het valse paspoort. Ten slotte is de politierechter, gelet op het bovenomschreven relaas van verdachte, van oordeel dat zich hier niet voordoet het geval dat tussen redelijk denkende mensen geen twijfel kan bestaan dat verdachte niet als vluchteling aangemerkt kan worden. Gelet op het bovenstaande is sprake van een zaak waarbij het openbaar ministerie (nog) niet tot strafvervolging had mogen overgaan. De politierechter zal het openbaar ministerie dan ook niet-ontvankelijk verklaren. 3. Beslissing De politierechter: Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging. 4. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. F.F.W. Brouwer, politierechter, in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M. Brugman, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 november 2008.