Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5498

Datum uitspraak2008-10-08
Datum gepubliceerd2008-11-28
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.008.198
Statusgepubliceerd


Indicatie

Alimentatie. Toedienen medicijnen aan echtgenoot. Bewijsopdracht.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 8 oktober 2008 Rekestnummer : 894-H-05 Zaaknummer : 105.008.198/01 Rekestnr. rechtbank : 01-3741 [de man], wonende te [woonplaats], verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen: de man, advocaat mr. J. Frissen, tegen [de vrouw], wonende te [woonplaats], verweerster in hoger beroep, hierna te noemen: de vrouw, advocaat mr. A. Steutel. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De man is op 28 juli 2005 in hoger beroep gekomen van beschikkingen van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 11 december 2001 en 29 april 2005. De vrouw heeft op 8 september 2005 een verweerschrift ingediend. Van de zijde van de man zijn bij het hof op 11 augustus 2005, 26 oktober 2005, 17 februari 2006, 20 februari 2006 en 14 juni 2006 aanvullende stukken ingekomen. Op 28 juni 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd. De verdere behandeling van de zaak is vervolgens aangehouden, teneinde de man in staat te stellen zijn complete medische dossier over te leggen. Nadien heeft het hof van de zijde van de vrouw op 15 september 2006 het dossier van de vrouw met nummer * ontvangen, alsmede dat van de man met nummer *. Vervolgens heeft het hof op 22 september 2006 van de zijde van de man een tweetal aanvullende stukken ontvangen. Bij brief van 14 november 2006 heeft het hof de man verzocht de thans nog in het dossier ontbrekende stukken aan het hof te doen toekomen. Daarnaast heeft het hof de man verzocht zorg te dragen voor transcriptie van het dossier van het Riagg, met betrekking tot hem. Het hof heeft de zaak pro forma aangehouden tot 27 januari 2007. Vervolgens heeft de man, bij brief ingekomen op 26 januari 2007, het hof verzocht om een nadere pro forma aanhouding voor twee maanden. Het hof heeft dit verzoek ingewilligd. Bij brief van 2 augustus 2007 heeft het hof de man erop gewezen dat het hof de verzochte stukken nog niet heeft ontvangen. Het hof heeft de man daarbij een laatste gelegenheid geboden om alsnog, binnen twee maanden na dagtekening van de brief, aan het verzoek te voldoen. Bij brief, ingekomen op 18 september 2007, heeft het hof van de zijde van de man de transcriptie van het medisch dossier ontvangen. Daarbij heeft de advocaat van de man het hof medegedeeld dat pagina 4 van het intakeformulier, waar het hof om heeft verzocht, ook bij de stukken van het bureau van de geneesheer-directeur van Parnassia ontbreekt. VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikkingen van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 11 december 2001 en 29 april 2005. Bij beschikking van 11 december 2001 heeft de rechtbank de man toegelaten tot het leveren van bewijs van zijn stelling dat de vrouw ten tijde van het huwelijk de artsen van de man heeft misleid, waardoor zij de schijn heeft gewekt dat hij geestelijk achteruit ging, en waardoor de man steeds grotere hoeveelheden medicijnen voorgeschreven heeft gekregen, ten gevolge van welke misleiding(en) door de vrouw bij de man ten onrechte de diagnose dementie werd vastgesteld. Iedere verdere beslissing is aangehouden. Bij beschikking van 29 april 2005 heeft de rechtbank de verzoeken van de man afgewezen. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen geen grief is gericht. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In geschil zijn ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw: de redelijkheid van de alimentatieverplichting voor de man en voorts de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man. 2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende: primair de aan hem opgelegde alimentatieplicht bij beschikking voorlopige voorzieningen van 27 juni 1996 te bepalen op nihil, met terugwerkende kracht vanaf de datum van de beschikking, alsmede de aan hem opgelegde alimentatieplicht bij beschikking van 11 september 1996 te bepalen op nihil en stop te zetten, eveneens met terugwerkende kracht vanaf de datum van de beschikking, dan wel met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, dan wel met ingang van een door het hof te bepalen datum; subsidiair: de aan hem opgelegde alimentatieplicht bij beschikking voorlopige voorzieningen van 27 juni 1996 te verminderen met terugwerkende kracht vanaf de datum van de beschikking, dan wel, indien het hof tot het oordeel komt dat zulks niet mogelijk is, de aan de man opgelegde alimentatieplicht bij beschikking van 11 september 1996 te verminderen, eveneens met terugwerkende kracht vanaf de datum van de beschikking, dan wel met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, dan wel met ingang van een door het hof te bepalen datum; meer subsidiair: de aan hem opgelegde alimentatieplicht bij beschikking van 11 september 1996 te wijzigen in dier voege dat de alimentatieplicht op nihil wordt gesteld, dan wel op een door het hof te bepalen bijdrage, op grond van wijziging van omstandigheden aan de zijde van de vrouw; en de vrouw te veroordelen in kosten van beide instanties. 3. De vrouw bestrijdt zijn beroep. 4. De man stelt onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de vrouw ten tijde van het huwelijk de artsen van de man heeft misleid, waardoor zij de schijn heeft gewekt dat hij geestelijk achteruit ging, en waardoor de man steeds grotere hoeveelheden medicijnen voorgeschreven heeft gekregen, ten gevolge van welke misleiding door de vrouw bij de man ten onrechte de diagnose dementie werd vastgesteld. De man heeft ter aanvulling van de rapportage van professor [naam] onder andere alle documentatie overgelegd, waaraan wordt gerefereerd in die rapportage. Daaruit volgt, volgens de man, dat de vrouw door middel van misleiding van de behandelend artsen desbewust ervoor gezorgd heeft dat zij de man grote hoeveelheden medicijnen kon toedienen, waardoor de schijn gewekt werd dat hij dement was. De man biedt bewijs aan van zijn stelling dat het gedrag van de vrouw - dat ertoe heeft geleid dat de man als dement werd beschouwd - ertoe moet leiden dat hij in redelijkheid niet gehouden is een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te betalen. De man meent het bewijs ter zake onder andere te kunnen leveren door middel van het horen van getuigen: mevrouw [naam], de heer [naam] en heer [naam]. 5. De vrouw betwist dat de stellingen van de man gemotiveerd en verwijst daarbij onder meer naar haar verweerschrift in eerste aanleg. Indien het verzoek van de man om getuigen te horen wordt toegewezen, wil de vrouw ook getuigen doen laten horen, omdat zij kunnen verklaren dat zij de waarheid spreekt. 6. Het hof ziet, gelet op het uitdrukkelijke en gespecificeerde bewijsaanbod van de man, aanleiding om hem door middel van het horen van getuigen toe te laten tot het bewijs van zijn stelling dat de vrouw ten tijde van het huwelijk desbewust de artsen van de man heeft misleid, waardoor zij de schijn heeft gewekt dat hij geestelijk achteruit ging, en waardoor hij steeds grotere hoeveelheden medicijnen voorgeschreven heeft gekregen, ten gevolge van welke misleiding door de vrouw bij de man ten onrechte de diagnose dementie werd vastgesteld. 7. Dit alles leidt tot de volgende beslissing. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: alvorens verder te beslissen: laat de man toe tot het bewijs van zijn stelling dat de vrouw ten tijde van het huwelijk desbewust de artsen van de man heeft misleid, waardoor zij de schijn heeft gewekt dat hij geestelijk achteruit ging, en waardoor de man steeds grotere hoeveelheden medicijnen voorgeschreven heeft gekregen, ten gevolge van welke misleiding door de vrouw bij de man ten onrechte de diagnose dementie werd vastgesteld, door middel van het horen van getuigen; bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden in één der zalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te ’s-Gravenhage, ten overstaan van mr. C. van Nievelt als raadsheer-commissaris, op een na opgave van verhinderdata nader te bepalen datum en tijdstip; gelast de man aan het hof binnen twee weken na dagtekening van deze beschikking een overzicht te doen toekomen van zijn verhinderdata en die van de te horen getuigen in de maanden oktober, november en december 2008; gelast de vrouw aan het hof binnen twee weken na dagtekening van deze beschikking een overzicht te doen toekomen van haar verhinderdata in de maanden oktober, november en december 2008; de man dient overeenkomstig het bepaalde in artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tijdig voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de getuigen aan de advocaat van de vrouw en aan de griffier op te geven en voor oproeping van de getuigen zorg te dragen; houdt iedere verdere beslissing aan. Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Dusamos en Labohm, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2008.