Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5511

Datum uitspraak2008-11-14
Datum gepubliceerd2008-11-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-001302-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beslissing wrakingskamer hof ’s-Hertogenbosch 14 november 2008: wraking strafkamer op grond van afwijzing van verzoek tot horen van voorzitter rechtbank en officier van justitie als getuigen ongegrond.


Uitspraak

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch Beslissing (1) op de mondelinge verzoeken als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaken van het openbaar ministerie: - met parketnummer 20-001302-07 tegen: [verdachte 1], geboren te [geboorteplaats] op [1969], wonende te [woonplaats], [adres], te dezen bijgestaan door mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede; - met parketnummer 20-001305-07 tegen: [verdachte 2], geboren op [1950] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], te dezen bijgestaan door mr. T. Nieuwburg, advocaat te Amsterdam; - met parketnummer 20-001530-07 tegen: [verdachte 3], geboren te [geboorteplaats] op [1957], wonende te [woonplaats], [adres], te dezen bijgestaan door mr. A.S. van den Biezen, advocaat te ’s-Hertogenbosch, hierna gezamenlijk ook te noemen “verzoekers”, en (2) op het mondelinge verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van het openbaar ministerie: - met parketnummer 20-001302-07 tegen: [verdachte 1] voornoemd, te dezen eveneens bijgestaan door mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede, hierna ook te noemen “verzoeker”. De verzoeken onder (1) strekken tot wraking van mr. [voorzitter], mr. [lid 1] en mr. [lid 2], respectievelijk voorzitter en leden van de achtste strafkamer van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, hierna gezamenlijk ook aan te duiden met “de strafkamer”. Het verzoek onder (2) strekt tot wraking van mr. [voorzitter] voornoemd. Het procesverloop Bij gelegenheid van de behandeling van de hiervoor bedoelde strafzaken ter terechtzitting van 10 november 2008 hebben de raadslieden van verzoekers (respectievelijk mr. Boone voornoemd, mr. A.M. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam, en mr. C. Maat, advocate te Amsterdam) ieder voor zich en in de zaak van hun cliënt de wraking verzocht van de strafkamer. Mr. Boone heeft tevens in de zaak van zijn cliënt de wraking verzocht van de voorzitter van de strafkamer, mr. [voorzitter]. De voorzitter van de strafkamer heeft, mede namens de leden, schriftelijk aan de wrakingskamer bericht niet te berusten in de wrakingsverzoeken onder (1). De voorzitter van de strafkamer heeft eveneens schriftelijk aan de wrakingskamer bericht niet te berusten in het wrakingsverzoek onder (2). De voorzitter van de strafkamer heeft, mede namens de leden, alsmede pro se schriftelijk aan de wrakingskamer te kennen gegeven geen gebruik te maken van de gelegenheid om op de wrakingsverzoeken te worden gehoord. De wrakingskamer heeft de drie wrakingsverzoeken onder (1) gelijktijdig behandeld in openbare raadkamer van 12 november 2008. Bij die gelegenheid is ook het wrakingsverzoek onder (2) behandeld. Bij die gelegenheid hebben de in de aanhef van deze beslissing genoemde raadslieden van verzoekers de wrakingsverzoeken nader toegelicht. Tevens is bij die gelegenheid door de voorzitter van de strafkamer het woord gevoerd, doch uitsluitend voor het geven van een toelichting omtrent een formele kwestie. Ten slotte heeft bij die gelegenheid ook de advocaat-generaal het woord gevoerd. Zij heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de wrakingsverzoeken onder (1) en het wrakingsverzoek onder (2). De wrakingskamer heeft vervolgens te kennen gegeven zo spoedig mogelijk te zullen beslissen, waarna de uitspraak is bepaald op heden. De beoordeling Algemeen 1.Indien hierna wordt verwezen naar “de rechtbank”, dan doelt de wrakingskamer daarmee op de strafkamer van de rechtbank welke de onderhavige zaken in eerste aanleg heeft behandeld. Indien hierna wordt verwezen naar “de strafkamer”, dan wordt daarmee bedoeld de strafkamer van dit hof. Bij de behandeling van de wrakingsverzoeken had de wrakingskamer, evenals de raadslieden van verzoekers en de advocaat-generaal, de beschikking over door de voorzitter van de strafkamer en de griffier opgemaakte en ondertekende uittreksels uit de processen-verbaal van de terechtzitting van 10 november 2008 betreffende de onderscheiden zaken. 2.Er zijn drie verdachten (verzoekers), met drie verschillende raadslieden. De raadslieden hebben bij de behandeling van de wrakingsverzoeken onder 1 veelvuldig naar elkaars standpunten verwezen, al werden her en der accenten soms iets anders gelegd. Bij deze stand van zaken doet het het meeste recht aan de standpunten van verzoekers, indien alle argumenten geacht worden in alle drie de zaken te zijn aangevoerd. Datzelfde geldt dan voor de overwegingen van de strafkamer in de onderscheiden zaken, zoals neergelegd in de (overigens betwiste) uittreksels uit de processen-verbaal van de zitting van de strafkamer van 10 november 2008. Deze werkwijze kan met zich brengen, dat in deze beslissing verwijzingen voorkomen naar standpunten van raadslieden, die formeel niet in díe zaak optraden. Het procedureverloop, leidende tot de wrakingsverzoeken 3.Er zijn telefoongesprekken van verdachten afgetapt. Daaronder bevinden zich gesprekken van verdachten met raadslieden, zijnde geheimhouders. De telefoongesprekken zijn opgenomen op een elektronische gegevensdrager – naar de wrakingskamer begrijpt: een harde schijf van een computer – en vervolgens gekopieerd naar een cd-rom en schriftelijk uitgewerkt. Krachtens wettelijke voorschriften dienen de opgenomen gesprekken met geheimhouders en de eventuele uitwerkingen daarvan te worden vernietigd. Daartoe zijn ook bevelen gegeven door de officier van justitie, waarop processen-verbaal zijn gevolgd waaruit blijkt dat voor de opgedragen vernietiging zorg is of zou zijn gedragen; overigens vormen die bevelen en processen-verbaal ook onderwerp van discussie in de strafzaak doch die discussie is in het kader van deze wrakingsverzoeken niet aan de orde. De wrakingskamer begrijpt dat ook onderwerp van discussie is of de verplichting om “de gesprekken” te vernietigen zich uitstrekt tot die gegevensdragers (zoals cd-roms) waarvan het technisch onmogelijk is of zou zijn om bepaalde gedeelten te wissen, doch die kwestie speelt in deze wrakingsverzoeken evenmin een rol. In deze wrakingsverzoeken gaat het met name om een ordner, waarin zich schriftelijk uitgewerkte tapgesprekken met geheimhouders bevinden. Als hierna wordt gesproken over “de ordner” of “een ordner”, dan wordt telkens op die ordner gedoeld. 4.In de behandeling in eerste aanleg is geen melding gemaakt van de aanwezigheid van deze ordner bij de processtukken. Wel zijn door de raadslieden in eerste aanleg diverse vragen gesteld samenhangende met de vernietiging van de gesprekken met geheimhouders. Aldus moet bekend worden verondersteld, ook bij de strafkamer, dat deze kwestie er een was waaraan de verdediging groot gewicht toekende. 5.Op 3 maart 2008 heeft een regiezitting van de strafkamer plaatsgevonden. De vraag of reeds destijds de ordner zich in het dossier bevond en ter kennis is gekomen van de voorzitter van de strafkamer (de beide leden destijds maken thans geen deel meer uit van de strafkamer die de zaken behandelt), althans of zulks het geval had moeten zijn, en de consequenties daarvan vormen onderwerp van het wrakingsverzoek onder (2), dat uitsluitend gericht is tegen de voorzitter van de strafkamer. 6.In elk geval heeft die regiezitting erin geresulteerd dat er vanwege de strafkamer vragen zijn gesteld aan het openbaar ministerie, welke vragen verband hielden met de vernietiging van de uitgewerkte getapte gesprekken met geheimhouders. De aanleiding en inhoud van die vragen staat ter discussie in het kader van het tweede wrakingsverzoek. 7.In de kalenderweek voorafgaande aan de zitting van 10 november 2008 heeft zich een aantal gebeurtenissen voorgedaan. 8.Ter terechtzitting van 10 november 2008 heeft mr. Boone op enig tijdstip in de ochtend de strafkamer gewraakt. Hierop is de zitting geschorst. Nadat een wrakingskamer – samengesteld uit drie leden, te weten de voorzitter welke ook als voorzitter van de huidige wrakingskamer optreedt en twee andere leden – het wrakingsverzoek had afgewezen, is de behandeling van de strafzaak hervat. Vervolgens heeft de advocaat-generaal, aanstonds nadat de informatie waar bij de regiezitting om was gevraagd aan de orde was gesteld, medegedeeld dat zich in het originele BOB-dossier een ordner bevindt met daarin uitgewerkte gesprekken met geheimhouders. 9.Ter terechtzitting zijn aan de raadslieden kopieën daarvan overhandigd. Uit de uittreksels uit de processen-verbaal valt niet op te maken dat deze zijn overhandigd na een schorsing. Volgens de raadsman mr. Boone zijn deze overhandigd voordat er een schorsing plaats vond; hij verbindt daaraan de conclusie dat de strafkamer reeds vóór de aanvang van de terechtzitting van 10 november 2008 geweten moet hebben van de aanwezigheid van deze ordner, aangezien de kopieën al klaar lagen. Overigens heeft de verdediging het gegeven dat de strafkamer reeds bij de aanvang van de behandeling op 10 november 2008 wetenschap gehad moet hebben van de aanwezigheid van de ordner in het procesdossier dat ter beschikking stond van de strafkamer, niet ten grondslag gelegd aan enig wrakingsverzoek. De wrakingskamer verwijst in dit verband trouwens naar het door de verdediging aangehaalde arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 16 december 1992, Appl. no. 13071/87 (Edwards). Daarin komt onder meer tot uiting, dat fouten in eerste aanleg, daarin bestaande dat stukken in eerste aanleg aan de verdediging zijn onthouden, in hoger beroep kunnen worden hersteld doordat die stukken aldaar wel voorhanden of beschikbaar zijn. Tegen die achtergrond getuigt het in de visie van de wrakingskamer juist van een zorgvuldige opstelling van de strafkamer dat deze onmiddellijk nadat deze stukken aan de orde waren gesteld, kopieën daarvan aan de verdediging kon overhandigen. 10.De advocaat-generaal heeft, naar zij mededeelde ter terechtzitting van 10 november 2008, medio van de daaraan voorafgaande week tot haar verbazing in het originele BOB-dossier een ordner aangetroffen met daarin niet-vernietigde uitgewerkte getapte gesprekken met geheimhouders. Die stukken waren haar eerder onbekend en zij beschikte niet over kopieën daarvan. Zij was ervan uitgegaan dat de verdediging die stukken destijds reeds ontvangen had en heeft daarom in dit stadium geen verdere actie ondernomen. De verdediging heeft hierop gezegd dat zij niet over die stukken had beschikt (voordat ter terechtzitting de kopieën ervan waren verstrekt). 11.De verdediging heeft vervolgens als standpunt ingenomen, dat de rechtbank bij de behandeling in eerste aanleg reeds over die ordner moet hebben beschikt terwijl de verdediging daar niet over beschikte en deze ook niet kende. De verdediging verwees daarbij naar het Edwards arrest. Verzoek tot terugwijzing 12.De verdediging verbond daaraan ten eerste het standpunt, dat de rechtbank vooringenomen was geweest, weshalve de zaak op de voet van art. 423 Sv. terug gewezen diende te worden naar de rechtbank; de strafkamer heeft hierin niet bewilligd. De wrakingsverzoeken onder (1) zijn uitdrukkelijk niet geënt op de weigering de zaken terug te wijzen naar de rechtbank. Eerder op de dag had de verdediging op de voet van artikel 423 Sv verzocht om terugwijzing, kort gezegd, omdat de rechtbank essentiële weren onbesproken had gelaten, hetgeen door de strafkamer is geweigerd. Vervolgens is de strafkamer (uitsluitend door mr. Boone in de zaak van zijn cliënt) gewraakt. Die wraking is aanstonds behandeld, en het wrakingsverzoek is afgewezen. De verdediging heeft aangevoerd dat de kwestie met betrekking tot de ordner, indien deze eerder aan de orde was gesteld, bij het eerdere verzoek tot terugwijzing en - bij weigering van dat verzoek - dus eveneens bij de eerdere wraking aan de orde had kunnen komen. Wat daarvan zij, nu in het kader van het huidige wrakingsverzoek de (herhaalde) beslissing van de strafkamer om niet op het herhaalde verzoek tot terugwijzing in te gaan, niet aan de wrakingsverzoeken onder (1) ten grondslag is gelegd, behoeft de wrakingskamer daarop niet in te gaan. Verzoek tot het horen van getuigen 13.Ten tweede verzocht de verdediging in verband met het sub 11 gestelde, dat de strafkamer de oproeping van de voorzitter van de rechtbank alsmede de officier van justitie mr. [naam] zou gelasten. Indien hierna wordt gerefereerd aan “genoemde functionarissen” heeft de wrakingskamer daarmee het oog op de voorzitter van de rechtbank en de officier van justitie mr. [naam]. In de zaak tegen [verdachte 2] stelde zijn raadsman mr. Moszkowicz zich op het standpunt dat hij over een en ander meer duidelijkheid wilde hebben, reden waarom hij de strafkamer aanvankelijk verzocht om direct of indirect te informeren “of de rechtbank en de officier van justitie over de betreffende ordner heeft beschikt en van de inhoud daarvan kennis heeft genomen”. Verderop maakt deze raadsman gewag van zijn verzoek tot het inwinnen van inlichtingen bij de rechtbank dan wel het horen van de genoemde functionarissen ter zitting over de vraag of zij beschikten over de genoemde ordner of een kopie daarvan. In de zaak tegen [verdachte 1] verzocht mr. Boone om oproeping van mr. [naam] omdat deze antwoord kon geven op de vraag hoe het kon dat de officier een ordner had en de verdediging niet, en teneinde hem op andere punten te bevragen. Voorts verzocht hij, “net als mr. Moszkowicz”, om het horen van de voorzitter van de rechtbank; alleen zo zou duidelijkheid kunnen worden verkregen of de rechtbank over méér stukken beschikte dan de verdediging. In datzelfde kader diende volgens de verdediging ook de officier te worden gehoord. De raadsvrouwe van de verdachte [verdachte 3], mr. Maat, sloot zich bij deze verzoeken aan. 14.In onderling verband strekken deze verzoeken er dus toe om ter terechtzitting de genoemde functionarissen als getuigen te doen horen Daarbij ging het er in de eerste plaats om, zo leidt de wrakingskamer uit de vraagstelling af, de veronderstelling van de verdediging dat de rechtbank over stukken had beschikt waarover de verdediging niet had beschikt en welke de verdediging ook niet kende, te kunnen toetsen. Voorts ging het er daarbij om, hoe dit zo is kunnen gebeuren [parafrasering wrakingskamer]. Tenslotte ging het daarbij om de vraag of en in hoeverre de rechtbank en de officier van de inhoud van de uitgewerkte tapgesprekken ook kennis hadden genomen. 15.Reeds eerder tijdens de zitting van 10 november 2008 had de voorzitter van de strafkamer medegedeeld, dat uit de omstandigheid, dat zich bij de kopiestukken van de strafkamer geen kopie van de bewuste ordner bevond, zou kunnen blijken dat die ordner niet was meegekopieerd. Er waren (daarom) geen aanwijzingen dat de verdediging over de ordner met uitgewerkte tapgesprekken met geheimhouders beschikte. De beslissing van de strafkamer op de verzoeken 16.Met betrekking tot het verzoek om de genoemde functionarissen te doen horen oordeelde de strafkamer als volgt. a) De bewuste ordner bevond zich bij de stukken die de strafkamer van het hof heeft ontvangen van de rechtbank. b) Daarom moet het ervoor gehouden worden dat die ordner ook bij de rechtbank deel uitmaakte van het dossier. c) In hoeverre de rechters en/of de officier van justitie kennis hebben genomen van de inhoud van het procesdossier [en dus mede of en in hoeverre zij – feitelijk – kennis hebben genomen van de bewuste ordner; toevoeging wrakingskamer] staat niet ter beoordeling van de strafkamer. d) Gelet “op die beslissing” wordt – nu de noodzaak van die verhoren naar het oordeel van de strafkamer niet aanwezig was – het verzoek tot het horen de genoemde functionarissen afgewezen. De wrakingsverzoeken onder (1) 17.Vervolgens is in alle drie de strafzaken door de verdediging de wraking verzocht van alle leden van de strafkamer die op 10 november 2008 de onderhavige drie strafzaken behandelde. In de zaak tegen [verdachte 2] formuleerde mr. Moszkowicz de gronden daartoe als volgt. De grond voor de wraking is de afwijzing van het verzoek tot het horen van de genoemde functionarissen als getuigen ter terechtzitting. De raadsman achtte het noodzakelijk te weten of de rechtbank heeft beraadslaagd mede op basis van de inhoud van de ordner waarover de verdediging niet heeft kunnen beschikken. In de zaak tegen [verdachte 1] formuleerde mr. Boone de gronden voor de wraking als volgt. Hij sloot zich aan bij het wrakingsverzoek van zijn collega mr. Moszkowicz. De strafkamer kan niet stellen dat het niet ter beoordeling van de strafkamer staat of door leden van de rechtbank en de officier van justitie is kennis genomen van de ordner. Daarmee worden de belangen van de verdediging op ontoelaatbare wijze geschaad. In de zaak tegen [verdachte 3] sloot mr. Maat zich voor de gronden van de wraking aan bij haar collega’s. Het wrakingsverzoek onder (2) 18. In de zaak tegen [verdachte 1] heeft zijn raadsman mr. Boone daarenboven de wraking verzocht van de voorzitter van de strafkamer, mr. [voorzitter] . Dit wrakingsverzoek is gegrond op de door de verdediging geuite verdenking, dat de voorzitter van de strafkamer reeds ter gelegenheid van de regiezitting van 3 maart 2008, althans de voorbereiding daarvan, ermee bekend was dat de ordner zich in het procesdossier bij het hof bevond en/of met de inhoud daarvan bekend was. De omstandigheid dat het een regiezitting betrof stond er in de visie van de verdediging niet aan in de weg dat het gehele dossier bestudeerd diende te worden. Ofwel de voorzitter heeft niet het volledige dossier bekeken en slechts naar willekeur dossiers bekeken, en dan heeft hij klachtwaardig gehandeld in de zin van art. 26 Wet RO, hetgeen ertoe leidt dat hij gewraakt dient te worden. Ofwel hij heeft wel het gehele dossier bekeken met het gevolg dat hij geweten heeft of moet hebben dat de bewuste ordner zich daarbij bevond; in dat geval heeft hij op 3 maart 2008 gegevens onthouden aan de verdediging en overbodige vragen gesteld aan het openbaar ministerie, en ook dat leidt ertoe dat hij gewraakt dient te worden. Voorvragen bij de behandeling van de wrakingsverzoeken 19.Bij gelegenheid van de behandeling van de wrakingsverzoeken op 12 november 2008 hebben de raadslieden bezwaren gemaakt tegen de door de wrakingskamer gehanteerde werkwijze, daarin bestaande dat de wrakingskamer genoegen heeft genomen met “uittreksels” uit de processen-verbaal van de terechtzitting van 10 november 2008 in plaats van compleet uitgewerkte processen-verbaal van die zitting, en er voorts genoegen mee heeft genomen dat de (gewraakte) voorzitter van de (gewraakte) strafkamer op verzoek van de wrakingskamer uitleg heeft gegeven omtrent de status en het doel van deze uittreksels. De wrakingskamer heeft beslist dat de behandeling van de wrakingsverzoeken op basis van deze stukken, de toelichting op de status daarvan door de voorzitter van de strafkamer (inhoudende dat die uittreksels beogen een complete en definitieve weergave te bieden van alles wat is gepasseerd en gezegd met betrekking tot de kwesties welke de opmaat hebben gevormd tot de wrakingsverzoeken), de aanvullingen van de onderscheiden raadslieden, hun nog te geven toelichtingen op de wrakingsverzoeken, en de eventuele reactie daarop van de zijde van het openbaar ministerie, voortgang kon vinden. Behandeling van het wrakingsverzoek onder (2) 20.Vervolgens is als eerste het wrakingsverzoek zoals dat ten verzoeke van de verdediging in de zaak tegen [verdachte 1] uitsluitend tegen de voorzitter mr. [voorzitter] is ingediend behandeld 21.De verdediging heeft in het kader van de hierna te behandelen wrakingsverzoeken onder (1), meer in het bijzonder bij gelegenheid van de mondelinge behandeling daarvan, de mogelijkheid geopperd dat – anders dan waarvan de verdediging aanvankelijk was uitgegaan – de bewuste ordner zich juist níet bij het dossier had bevonden toen de rechtbank de zaak behandelde, maar daar later tussen is “gefrommeld” [citaat]; aldus heeft de verdediging - bij nader inzien - de mogelijkheid open gelaten dat de ordner (ook) op 3 maart 2008 nog geen deel uitmaakte van het dossier. 22.Daarvan uitgaande, zou de bodem onder het wrakingsverzoek onder (2) wegvallen. 23.Doch ook indien ervan uitgegaan moet worden dat de ordner wel deel uitmaakte van het procesdossier zoals dat op 3 maart 2008 aan de strafkamer ter beschikking stond, dan nog gaat de redenering van de raadsman niet op. 24.Anders dan de verdediging acht de wrakingskamer – die enkel heeft te oordelen over de vraag of uit de handelingen van de voorzitter blijkt van enige vooringenomenheid – het niet ondenkbaar dat in het kader van een regiezitting het dossier niet altijd in extenso wordt bestudeerd; zulks is mede afhankelijk van eventuele reeds bekende onderzoekswensen van de verdediging 25.De voorzitter van de strafkamer heeft ter zitting van 10 november 2008, naar aanleiding van het tegen hem gerichte wrakingsverzoek, medegedeeld dat de verzoeken zoals die ter zitting van 3 maart 2008 waren gedaan niet waren gericht op de thans boven water gekomen ordner, doch op ontbrekende processen-verbaal van vernietiging van die tapgesprekken. 26.Mr. Boone heeft bij de behandeling van het wrakingsverzoek de pleitnotities, welke bij gelegenheid van de behandeling ten overstaan van de rechtbank op 13 maart 2007 zijn voorgedragen, overgelegd en verwijst in het bijzonder naar de pagina’s 15 en volgende daarvan. De wrakingskamer heeft hiervan kennis genomen, in het bijzonder het deel dat aanvangt op blad 15 met het hoofdstuk “getapte advocatengesprekken in dossier” tot aan de paragraaf “horen van runners” op blad 20. In de aldus aangeduide passages vallen geen aanwijzingen te ontwaren voor de aanwezigheid van op papier uitgewerkte tapgesprekken met geheimhouders. Aangezien dergelijke stukken ook niet in een dossier behoren te zitten, was er in het stadium van de regiezitting ook geen concrete aanleiding voor de voorzitter (of de andere toenmalige leden van de strafkamer) om gericht te gaan zoeken naar iets waarvan zij het bestaan niet behoefden te vermoeden. Dergelijke aanwijzingen zijn ook niet gesteld, althans daarvan is in het kader van de behandeling van het wrakingsverzoek niet gebleken. 27.Mitsdien zijn er geen aanwijzingen voorhanden dat de voorzitter op 3 maart 2008 weet had van het bestaan van die uitgewerkte tapgesprekken met geheimhouders, zodat aan het niet-melden daarvan niet de consequentie verbonden kan worden dat hij jegens verdachte [verdachte 1] vooringenomen zou zijn. Gegeven de omstandigheid dat het een regiezitting betrof en gelet op het ontbreken van een concrete aanleiding om specifiek naar dergelijke stukken te zoeken kan evenmin gezegd worden dat de voorzitter nalatig is geweest en daardoor klachtwaardig in de zin van art. 26 Wet RO heeft gehandeld, alles met de consequentie dat hij daardoor en daarmee de belangen van de verdachte in die mate zou hebben veronachtzaamd dat hij deswege geacht zou moeten worden vooringenomen jegens deze verdachte te zijn geweest. Mitsdien dient ook indien de ordner feitelijk op 3 maart 2008 reeds deel uitmaakte van het dossier zoals dat ter beschikking van de strafkamer stond geconcludeerd te worden dat het verzoek tot wraking van de voorzitter dient te worden afgewezen. . Behandeling van de wrakingsverzoeken onder (1) 28.Daarop is de wraking behandeld welke in alle drie de zaken is verzocht tegen alle leden van de strafkamer, om reden als hiervoor weergegeven. De leden van de strafkamer waren hierbij niet aanwezig; zij hadden schriftelijk te kennen gegeven niet in de wraking te berusten. 29.De aanwezigheid van een ordner met uitgewerkte tapgesprekken met geheimhouders is op zichzelf reeds ontoelaatbaar. Daarvan behoeft niet altijd de niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie het gevolg te zijn, al is dat onder omstandigheden anders. Dit alles geldt echter ongeacht de vraag of al dan niet alle procesdeelnemers over dergelijke stukken beschikten. 30.Daarnaast is de aanwezigheid van die ordner – net als de aanwezigheid van andere stukken – ontoelaatbaar, indien de verdediging daarover niet beschikt en die stukken niet kende, daargelaten welke de gevolgen daarvan zijn. Het is in het bijzonder deze situatie welke aan de orde is, waarbij komt dat de ontoelaatbaarheid van zo’n situatie wordt benadrukt door het gegeven dat het gaat om stukken met een karakter als in de voorgaande alinea omschreven. 31.Als eerste is dus van belang de feitelijke vraag, óf die ordner aan de rechtbank ter beschikking stond. Zo ja, dan konden daaruit bepaalde consequenties voortvloeien. Daarom had de verdediging vragen gesteld en in verband daarmee had de verdediging verzocht meergenoemde functionarissen te doen horen. 32.De strafkamer was van oordeel dat aan dat onderzoek voorbij gegaan kon worden, om redenen als hiervoor onder 16a) en 16b) weergegeven. Aldus was de strafkamer bereid mee te gaan met de veronderstelling van de verdediging, dat de rechtbank en de officier inderdaad, anders dan de verdediging, over die stukken beschikten. De strafkamer kwam niet tot die conclusie op basis van een - verboden - prognose van wat de voorzitter van de rechtbank en de officier van justitie naar verwachting zouden gaan verklaren, doch op grond van de eigen waarneming van de strafkamer omtrent de aanwezigheid van die ordner en de in redelijkheid daaruit te maken gevolgtrekkingen. Gegeven de omstandigheid dat in dat stadium van de behandeling ten overstaan van de strafkamer enkel – door de verdediging – was gesteld dat de ordner wel deel uitmaakte van het dossier waarover de rechtbank, anders dan de verdediging had beschikt, getuigt het op generlei wijze van vooringenomenheid jegens de verdachten dat de strafkamer het niet nodig achtte om de genoemde functionarissen te doen horen, louter met het doel te weten te komen of de rechtbank inderdaad over die stukken had beschikt. 33.Bij gelegenheid van de behandeling van deze wrakingsverzoeken werd – naar de wrakingskamer begrijpt: op basis van voortschrijdend inzicht – door de verdediging de mogelijkheid geopperd, dat de ordner juist niet in het rechtbankdossier had gezeten, hetgeen dan weliswaar daartoe zou kunnen leiden dat aan de rechtbank (in dat opzicht) geen of minder verwijten te maken vielen, doch hetgeen dan onmiddellijk nog veel ernstiger vragen op zou werpen ten aanzien van de wijze waarop de bewuste ordner dan in het traject tussen de rechtbank en het hof, althans in de tijd tussen de afsluiting van de behandeling door de rechtbank en medio de week voorafgaande aan 10 november 2008, terecht was gekomen in het originele BOB-dossier. Ook daarom, aldus de verdediging, was het horen van de genoemde functionarissen van belang. 34.Wat er echter van deze geopperde mogelijkheden ook zij, die kwestie is bij de strafkamer niet aan het verzoek om de genoemde functionarissen te doen horen ten grondslag gelegd. Dientengevolge kan aan de omstandigheid dat de strafkamer ook niet deswege heeft ingestemd met het verzoek de genoemde functionarissen te doen horen niet de conclusie worden verbonden dat de strafkamer daarmee vooringenomenheid ten aanzien van de verdachten ten toon heeft gespreid. 35.Zoals hiervoor aangegeven was het verzoek om de genoemde functionarissen te doen horen echter niet uitsluitend gebaseerd op de wens te weten te komen óf de rechtbank en de officier van justitie – anders dan de verdachten – over de ordner hadden beschikt, maar ook, of zij van de inhoud daarvan kennis hadden genomen. Daarop overwoog en besliste de strafkamer in de zin zoals weergegeven onder 16c), met als consequentie dat volgens de strafkamer ook daartoe het horen van de genoemde functionarissen niet nodig was. In het bijzonder door mr. Boone, maar in zijn voetspoor ook door de overige raadslieden, is beargumenteerd dat niet alleen het enkele feit dat de rechtbank en de officier over de ordner beschikte, maar daarnaast ook het antwoord op de vraag of en in hoeverre zij daarvan kennis hadden genomen en die kennis mede aan hun beraadslagingen ten grondslag hadden gelegd, voor de verdediging van belang was. Door dat te miskennen, zo begrijpt de wrakingskamer het standpunt van de verdediging, heeft de strafkamer op ontoelaatbare wijze de rechten en belangen van de verdediging veronachtzaamd en daarmee en daardoor blijk gegeven van vooringenomenheid ten aanzien van de verdachten. 36.De wrakingskamer onderschrijft dat standpunt niet. 37.Door te beslissen de genoemde functionarissen niet te horen, heeft de strafkamer op geen enkele wijze vooruit gelopen op wat er de gevolgen van dienen te zijn dat er zich bij de behandeling van de strafzaak ten overstaan van de rechtbank ontoelaatbare stukken in het dossier bevonden. Daaromtrent heeft de strafkamer in het geheel nog niet beslist. In de beslissing de genoemde functionarissen niet te horen ligt dan ook geen vooringenomenheid ten aanzien van de verdachten besloten. 38.In het door de verdediging aangehaalde Edwards-arrest ligt besloten, dat aan de bezwaren welke samenhangen met de omstandigheid dat bij de behandeling de rechters en het openbaar ministerie beschikken over stukken, waarover de verdediging niet kan beschikken, tegemoet gekomen kan worden doordat in een volgende feitelijke instantie alle weren opnieuw kunnen worden gevoerd, een volledig nieuwe inhoudelijke behandeling plaatsvindt, en alle – ook de eerder ontbrekende – stukken aan alle procespartijen ter beschikking worden gesteld. In het Nederlandse strafprocesrecht, meer in het bijzonder art. 423 Sv., ligt hetzelfde beginsel besloten. 39.Tegen die achtergrond geeft de beslissing van de strafkamer, inhoudende dat de vraag of de rechtbank en de officier van justitie kennis hadden genomen van de inhoud van de ordner niet ter beoordeling van het hof stond (zodat ook om díe reden er geen noodzaak was de genoemde functionarissen te doen horen), wat er van die – mogelijk enigszins cryptische – formulering ook zij, ook geen blijk van vooringenomenheid. 40.Dat van vooringenomenheid niet blijkt wordt onderstreept door de omstandigheid dat de strafkamer juist bereid is gebleken het standpunt van de verdediging, dat de ordner wél deel had uitgemaakt van het rechtbankdossier, te volgen, met alle eventuele gevolgen van dien. 41.Of die beslissing (om de genoemde functionarissen niet te horen) al dan niet stand houdt bij een beroep in cassatie staat niet ter beoordeling van de wrakingskamer. Voor de wrakingskamer is uitsluitend van belang of de strafkamer, door aldus te beslissen, blijk heeft gegeven van vooringenomenheid. Uit het vorenoverwogene volgt, dat daarvan naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake is. 42.Niet alleen blijkt uit het vorenoverwogene niet dat er sprake is van vooringenomenheid, op gelijke gronden als hiervoor geformuleerd kan evenmin gezegd worden dat bij de verdachten de objectieve vrees voor vooringenomenheid van de zijde van de strafkamer kan zijn gewekt. 43.Mitsdien worden ook de verzoeken tot wraking van de strafkamer afgewezen. B E S L I S S I N G Het hof: wijst de verzoeken onder (1), strekkende tot wraking van de strafkamer, af; wijst het verzoek onder (2), strekkende tot wraking van de voorzitter van de strafkamer, af; bepaalt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de schorsing ervan; beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekers, hun raadslieden, het openbaar ministerie en de raadsheren mrs. [voorzitter], [lid 1] en [lid 2]. Aldus gedaan (in raadkamer) door mr. J. Brandenburg, voorzitter, mr. J. Swinkels en mr. N.J.L.M. Tuijn, leden, in tegenwoordigheid van J.M.A.W. Koningstein als griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 november 2008 en door de voorzitter en de griffier ondertekend.