Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5519

Datum uitspraak2008-11-28
Datum gepubliceerd2008-11-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-001302-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beslissing wrakingskamer hof ’s-Hertogenbosch 28 november 2008: Verzoek tot wraking van de strafkamer van het hof, gebaseerd op de afwijzing van verzoeken tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank en het horen van de voorzitter van de rechtbank en de officier van justitie als getuigen, ongegrond verklaard. Anders dan de verdediging onder verwijzing naar LJN: BG4468 meent, heeft de wrakingskamer beperkte toetsingsmogelijkheden.


Uitspraak

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch Beslissing op de mondelinge verzoeken als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaken van het openbaar ministerie: - met parketnummer 20-001302-07 tegen: [verdachte 1], geboren te [geboorteplaats] op [1969], wonende te [woonplaats], [adres], te dezen bijgestaan door zijn raadsman mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede; - met parketnummer 20-001303-07 tegen: [verdachte 2], geboren te [geboorteplaats] op [1974], wonende te [woonplaats], [adres], te dezen bijgestaan door mr. J.B. Boone voornoemd, in zijn hoedanigheid van waarnemer voor de raadsman, mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht; - met parketnummer 20-001363-07 tegen: [verdachte 3], geboren te [geboorteplaats] op [1950], wonende te [woonplaats], [adres], te dezen bijgestaan door mr. J.B. Boone voornoemd, in zijn hoedanigheid van waarnemer voor de raadsman, mr. H.H.M. van Dijk, advocaat te ’s-Hertogenbosch; - met parketnummer 20-001306-07 tegen: [verdachte 4], geboren te [geboorteplaats] op [1972], wonende te [woonplaats], [adres], te dezen bijgestaan door mr. M.A.W. Nillesen, advocaat te ’s-Hertogenbosch; - met parketnummer 20-001530-07 tegen: [verdachte 5], geboren te [geboorteplaats] op [1957], wonende te [woonplaats], [adres], te dezen bijgestaan door mr. M.A.W. Nillesen voornoemd, in zijn hoedanigheid van waarnemer voor de raadsman, mr. A.S. van den Biezen, advocaat te ’s-Hertogenbosch; - met parketnummer 20-001304-07 tegen: [verdachte 6], geboren te [geboorteplaats] op [1961], wonende te [woonplaats], [adres], te dezen bijgestaan door mr. M.A.W. Nillesen voornoemd, in zijn hoedanigheid van waarnemer voor de raadsman mr. J.H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te ’s-Hertogenbosch; - met parketnummer 20-001543-07 tegen: [verdachte 7], geboren te [geboorteplaats] op [1981], wonende te [woonplaats], [adres], te dezen bijgestaan door zijn raadsman mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht; - met parketnummer 20-001492-07 tegen: [verdachte 8], geboren te [geboorteplaats] op [1969], wonende te [woonplaats], [adres], te dezen bijgestaan door mr. C.N.G.M. Starmans voornoemd, in zijn hoedanigheid van waarnemer voor de raadsman mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse; - met parketnummer 20-001307-07 tegen: [verdachte 9], geboren te [geboorteplaats] op [1980], wonende te [woonplaats], [adres], te dezen bijgestaan door zijn raadsman mr. G.C.L. van de Corput, advocaat te Breda; - met parketnummer 20-001544-07 tegen: [verdachte 10], geboren te [geboorteplaats] op [1969], wonende te [woonplaats], [adres], te dezen bijgestaan door zijn raadsman mr. J.L.J. Leijdendekker, advocaat te Wijk bij Duurstede, hierna gezamenlijk ook te noemen “verzoekers”. De verzoeken strekken tot wraking van mr. [voorzitter], mr. [raadsheer 1] en mr. [raadsheer 2], respectievelijk voorzitter en leden van de achtste strafkamer van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, hierna gezamenlijk ook aan te duiden met “de strafkamer van het hof”. 1. Het procesverloop 1.1. Aan de wrakingsverzoeken is (kort samengevat) het volgende voorafgegaan. Tijdens de behandeling van de onderhavige strafzaken in hoger beroep is gebleken dat zich bij de stukken een ordner bevindt waarin verslagen zijn opgenomen van afgeluisterde telefoongesprekken tussen verzoekers en geheimhouders. Bij de behandeling van de strafzaken in eerste aanleg is geen melding gemaakt van de aanwezigheid van de ordner. De strafkamer van het hof heeft in de onderhavige zaken aangenomen dat het ervoor moet worden gehouden dat de ordner in eerste aanleg deel uitmaakte van het procesdossier. De verdediging heeft naar aanleiding hiervan bij gelegenheid van de behandeling van de hiervoor bedoelde strafzaken ter terechtzitting van 19 november 2008 aan de strafkamer van het hof verzocht om de zaken op de voet van artikel 423 lid 2 Sv terug te wijzen naar de rechtbank. 1.2. Aan dit verzoek tot terugwijzing heeft de verdediging ten grondslag gelegd dat – uitgaande van de aanname van de strafkamer van het hof dat de ordner in eerste aanleg deel uitmaakte van het procesdossier – de conclusie moet zijn dat de rechtbank beschikte over meer informatie dan de verdediging. Verder stelt de verdediging dat de rechtbank heeft nagelaten, ondanks verzoeken daartoe, de verdediging op de hoogte te brengen van het bestaan van stukken met betrekking tot geheimhoudersgesprekken. Volgens de verdediging is er aldus sprake geweest van strijd met het beginsel van equality of arms en met het Edwards-beginsel en heeft de rechtbank blijk gegeven van vooringenomenheid jegens verzoekers. Met betrekking tot de gestelde vooringenomenheid van de rechtbank heeft de verdediging aangevoerd dat de rechtbank, door na te laten de verdediging op de hoogte te stellen van het bestaan van de voormelde ordner, de verdediging de mogelijkheid heeft ontnomen om op basis daarvan de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te bepleiten. Volgens de verdediging kan hiervoor bij de rechtbank geen ander oogmerk hebben voorgezeten dan te komen tot een veroordeling. 1.3. Ter terechtzitting van 19 november 2008 heeft de strafkamer van het hof het verzoek van de verdediging tot terugwijzing naar de rechtbank afgewezen. Deze beslissing en de motivering daarvan is door de strafkamer van het hof op papier gezet en aan de verdediging uitgereikt. De beslissing houdt het volgende in. “Het hof stelt het volgende voorop: Ingevolge het bepaalde in het eerste lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering doet het hof, na vernietiging van het vonnis, een zaak zelf af en doet wat de rechtbank had behoren te doen. Ingevolge het tweede lid van voormeld artikel doet ingeval de hoofdzaak niet door de rechtbank is beslist en het gevolg daarvan moet zijn vernietiging van het vonnis, het hof ook dan de zaak zelf af, tenzij de verdachte of de advocaat-generaal terugwijzing naar de rechtbank verlangen. Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad zijn er enkele gevallen waarin de eerste rechter de hoofdzaak wel heeft beslist, maar toch op verzoek van verdachte of de advocaat-generaal terugwijzing voor een nieuwe behandeling moet plaatsvinden. Dergelijke gevallen zijn: a) indien niet gezegd kan worden dat de behandeling in eerste aanleg heeft plaatsgevonden door een onpartijdige rechter, en voorts b) indien de rechter niet aan een behandeling had mogen toekomen, omdat een van de overige personen die een kernrol vervullen bij het onderzoek ter terechtzitting aldaar niet is verschenen, terwijl hij niet op de hoogte is gebracht van de dag ter terechtzitting. Het verzoek ziet op het geval onder a. Het hof overweegt hieromtrent het volgende: Het hof herhaalt dat het er voor moet worden gehouden dat de betreffende ordner met geheimhoudersgesprekken ook bij de rechtbank deel uitmaakte van het procesdossier. Het hof gaat ervan uit dat de verdediging in eerste aanleg niet de beschikking heeft gehad over die ordner. Daarmee staat naar het oordeel van het hof vast dat de rechtbank kon beschikken over meer informatie dan de verdediging. Het enkele feit dat de rechter beschikte over meer stukken dan de verdediging, is onvoldoende om te kunnen spreken van een niet-onbevooroordeelde rechter. De stelling van de verdediging dat de rechtbank heeft nagelaten de verdediging op te hoogte te stellen van die ordner met het oogmerk om tot een veroordeling te komen door de verdediging de mogelijkheid te onthouden om op grond van die stukken de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te bepleiten, is niet onderbouwd. Ook overigens heeft het hof voor voormelde stelling van de verdediging, geen aanknopingspunt in het dossier gevonden. Het hof is aldus van oordeel dat die stelling niet aannemelijk is geworden en er derhalve geen zwaarwegende redenen zijn voor twijfel aan de onpartijdigheid van de rechtbank. Het verzoek tot terugwijzing wordt afgewezen.” 1.4. De strafkamer van het hof heeft tevens afwijzend beslist op het verzoek van de raadsman van [verdachte 7] voornoemd om de voorzitter van de rechtbank, de Officier van Justitie en de Rechter-Commissaris als getuigen te horen. Dit verzoek is door de strafkamer van het hof afgewezen met verwijzing naar de gronden voor de afwijzing van een eerder identiek verzoek ter zitting van 14 november 2008. Blijkens het (uittreksel uit het) proces-verbaal van die zitting heeft de strafkamer omtrent het verzoek van (onder meer) [verdachte 7] tot het horen van dezelfde getuigen toen (onder meer) het volgende overwogen: “Ad 2. Het enkele feit dat zich uitgewerkte gesprekken met geheimhouders in het dossier bevinden leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Onder omstandigheden kan dat anders zijn. De raadslieden beogen met het horen van de getuigen kennelijk informatie te verwerven omtrent de mogelijke omstandigheden die tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zouden kunnen leiden. Naar het oordeel van het hof is in dit kader primair van belang of de inhoud van de geheimhoudersgesprekken een relevante relatie heeft met het onderhavige onderzoek en de aan de verdachten ten laste gelegde feiten en/of die inhoud richtinggevend heeft kunnen zijn voor het onderzoek. Het hof heeft van de inhoud van de geheimhoudersgesprekken kennis genomen en is van oordeel dat dit in casu niet het geval is. Tegen die achtergrond is het irrelevant waar de ordner zich wanneer heeft bevonden en is het niet noodzakelijk daarnaar onderzoek te verrichten door het horen van getuigen. Het hof wijst het verzoek tot het horen van die getuigen af. Ad 3. Vooropgesteld dient te worden dat aan de voorzitter van de rechtbank, de rechter-commissaris en de zittingsgriffier bij het vernietigen van geheimhoudersgesprekken in het wettelijk systeem geen rol is toebedeeld. Het horen van deze getuigen in dit kader acht het hof dan ook niet noodzakelijk en het verzoek daartoe wordt afgewezen. Met betrekking tot de vernietiging van de geheimhoudersgesprekken zijn inmiddels stukken aan het dossier toegevoegd, terwijl bovendien in een later stadium hieromtrent nog twee getuigen ter zitting zullen worden gehoord, te weten de teamleider ([naam]) en een medewerker van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD). In dit licht bezien acht het hof het thans niet noodzakelijk de officier van justitie te horen en het verzoek daartoe wordt dan ook afgewezen.” Aan deze motivering van zijn afwijzende beslissing heeft de strafkamer van het hof ter terechtzitting van 19 november 2008 nog toegevoegd: “Dat de raadsman het verzoek in een ander kader plaatst, namelijk artikel 6 EVRM, brengt het hof niet tot een andere beslissing.” 1.5. De verdediging van verzoekers heeft ter zitting van 19 november 2008 naar aanleiding van de onder 1.3. vermelde beslissing, de wraking verzocht van de strafkamer. De raadsman van [verdachte 7] heeft het wrakingsverzoek mede gebaseerd op de beslissing, weergegeven onder 1.4. 1.6. De voorzitter van de strafkamer van het hof heeft, mede namens de leden, schriftelijk aan de wrakingskamer bericht niet te berusten in de wrakingsverzoeken en geen gebruik te maken van de gelegenheid om op de wrakingsverzoeken te worden gehoord. 1.7. De wrakingskamer heeft de wrakingsverzoeken gelijktijdig behandeld in openbare raadkamer van 19 november 2008. Bij die gelegenheid hebben de in de aanhef van deze beslissing genoemde raadslieden van verzoekers, althans hun waarnemers, de wrakingsverzoeken nader toegelicht. Bij die gelegenheid heeft ook de advocaat-generaal het woord gevoerd. De wrakingskamer heeft, na sluiting van het onderzoek, de uitspraak bepaald op heden, 28 november 2008. 2. Het standpunt van verzoekers 2.1. Samengevat leggen verzoekers aan hun wrakingsverzoeken ten grondslag dat de door de strafkamer van het hof gegeven beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen dermate onduidelijk, onbegrijpelijk, gebrekkig en mitsdien dermate onjuist zijn, bezien in het licht van hetgeen door de verdediging ten overstaan van de strafkamer is aangevoerd, dat daaruit minst genomen de schijn van vooringenomenheid voortvloeit. Immers: door te beslissen zoals zij heeft gedaan dekt de strafkamer van het hof alle schendingen in eerste aanleg van de rechten van verzoekers en de laakbare handelwijze van de rechtbank af. 2.2. In de zaak van verzoeker [verdachte 7] heeft diens raadsman voorts nog als grond voor het verzoek tot wraking aangevoerd dat de strafkamer van het hof bij de beslissing tot afwijzing van het verzoek van de genoemde getuigen ten onrechte het noodzaakcriterium heeft gehanteerd. De strafkamer had bij de beoordeling van het verzoek om getuigen te horen het verdedigingscriterium moeten hanteren. 3. Het standpunt van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft, kort gezegd, geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de wrakingsverzoeken. 4. De beoordeling van de wrakingsverzoeken 4.1. Ingevolge artikel 512 Sv kan wraking van een rechter worden verzocht op grond van feiten of omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. 4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. 4.3. Met betrekking tot de aangevoerde gronden voor de wrakingen stelt de wrakingskamer voorop dat aan de wrakingskamer niet ter beoordeling staat of de strafkamer al dan niet terecht het verzoek tot terugwijzing als bedoeld in artikel 423 lid 2 Sv en/of het verzoek tot het horen van getuigen heeft afgewezen. De wrakingskamer heeft niet de functie van appel- of cassatierechter. De wrakingskamer mag en zal dan ook niet treden in de vraag of de gewraakte beslissingen en motiveringen juist zijn. Ter beoordeling van de wrakingskamer staat slechts of de strafkamer van het hof, door te motiveren en beslissen zoals zij heeft gedaan, blijk heeft gegeven van een vooringenomenheid jegens verzoekers, althans dat de dienaangaande bij verzoekers bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. 4.4. Voor zover de wrakingsverzoeken zijn gebaseerd op het standpunt van verzoekers dat de beslissingen van de strafkamer en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen onjuist zijn, zijn de verzoeken, in het licht van de vorige rechtsoverweging, niet toewijsbaar. 4.5. Dat de strafkamer van het hof op grond van de inhoud van de hier aan de orde zijnde beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen minst genomen de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt, kan evenmin worden aanvaard. Een schijn van vooringenomenheid jegens verzoekers kan naar het oordeel van de wrakingskamer in redelijkheid niet worden gelezen in de motiveringen en beslissingen, zoals hiervoor onder 1.3 en 1.4 weergegeven. 4.6. De wrakingskamer voegt aan het voorgaande nog toe dat, anders dan de verdediging onder verwijzing naar de beslissing van de wrakingskamer van dit hof van 17 november 2008 in de zaak met parketnummer 20-000356-08 (LJN: BG4468) meent, aan de wrakingskamer geen ruimere toetsing van de beslissingen van de strafkamer van het hof toekomt, dan in de voorgaande rechtsoverwegingen 4.1 t/m 4.5 is vermeld. 4.7. Op grond van het vorenstaande dienen de wrakingsverzoeken als ongegrond te worden afgewezen. B E S L I S S I N G Het hof: wijst de verzoeken tot wraking af; bepaalt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond op het moment van de schorsing daarvan vanwege de onderhavige wrakingsverzoeken; beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekers en hun raadslieden, het openbaar ministerie en de raadsheren mr. [voorzitter], mr. [raadsheer 1] en mr. [raadsheer 2] Aldus gedaan in raadkamer door mr. N.J.M. van Etten, voorzitter, mr. H. Eijsenga en mr. J.W.J. Huige, leden, in tegenwoordigheid van J.M.A.W. Koningstein als griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2008 en door de voorzitter en de griffier ondertekend.