Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5544

Datum uitspraak2008-11-18
Datum gepubliceerd2008-12-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1949 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. Juiste vaststelling belastbaarheid. Genoegzaam toegelicht waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies vanuit medisch oogpunt geschikt zijn voor appellant.


Uitspraak

07/1949 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 21 februari 2007, 06/2565 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 18 november 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. A.R. Jaarsma, advocaat te Vinkeveen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 7 oktober 2008. Appellant en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich eveneens met voorafgaande kennisgeving niet laten vertegenwoordigen. II. MOTIVERING 1.1. Appellant was voltijds werkzaam als magazijnmedewerker toen hij op 6 oktober 1997 is uitgevallen voor deze werkzaamheden wegens psychische klachten. 1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd werd aan appellant met ingang van 5 oktober 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.3. In het kader van een herbeoordeling heeft verzekeringsarts M.C.H. van Didden appellant op 5 september 2005 onderzocht en in haar rapport van dezelfde datum aangegeven dat er beperkingen zijn ten gevolge van ziekte of gebrek. Op verzoek van deze verzekeringsarts heeft psychiater drs. J. IJsselstein op 21 november 2005 een onderzoek verricht met betrekking tot de psychische belastbaarheid van appellant en zijn conclusie weergegeven in het rapport van dezelfde datum. Daaruit blijkt dat er bij appellant geen sprake meer is van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Wel is er sprake van cannabisafhankelijkheid en van storende psychosociale stressfactoren. De psychiater acht appellant beperkt wat betreft het hanteren van emotionele problemen van anderen. Vanwege zijn cannabisgebruik is appellant tevens beperkt wat betreft het bedienen van gevaarlijke machines en beroepsmatig deelnemen aan het verkeer. Voorts is appellant om die reden beperkt wat betreft leiding geven, het nemen van belangrijke beslissingen en contacten met klanten of patiënten. Verzekeringsarts Van Didden heeft in haar rapport van 1 december 2005 de conclusie van IJsselstein bij haar onderzoek betrokken en een Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) opgesteld, waarin beperkingen zijn aangenomen wat betreft het persoonlijk en sociaal functioneren. Aan de hand van deze FML heeft arbeidsdeskundige J. Heije blijkens het rapport van 19 december 2005 functies geselecteerd, op basis waarvan het verlies aan verdiencapaciteit is berekend op nihil. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 27 december 2005 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 20 februari 2006 ingetrokken. 2. In de bezwaarprocedure heeft bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal dossierstudie verricht. Op 21 april 2006 heeft deze bezwaarverzekeringsarts een rapport uitgebracht. Hierin is vermeld dat er redenen zijn om de FML in het licht van de conclusies van psychiater IJsselstein op een aantal punten aan te scherpen. In de gewijzigde FML van 24 april 2006 wordt appellant tevens beperkt geacht wat betreft ‘emotionele problemen van anderen hanteren’, het omgaan met conflicten en het bedienen van ‘gevaarlijke’ machines. Bezwaararbeidsdeskundige R. Stroband heeft in zijn rapport van 15 mei 2006 geconcludeerd dat een van de geselecteerde functies dient te vervallen. De overige primair geduide functies zijn onveranderd geschikt, op basis waarvan het verlies aan verdiencapaciteit nihil blijft. Bij besluit van 19 mei 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 december 2005 ongegrond verklaard. 3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat het besluit op een voldoende medische grondslag berust. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien om de geselecteerde functies voor appellant ongeschikt te achten. 4. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant de in de eerdere fasen van de procedure voorgedragen gronden en argumenten in essentie herhaald. Het hoger beroep komt er aldus op neer dat appellant zich vanwege zijn PTSS volledig arbeidsongeschikt acht. 5.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien om over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. Gelet op het rapport van psychiater IJsselstein ziet ook de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant. Uit de informatie van 9 mei 2006 van psycholoog drs. A.J.K. Visser van AGENS, waaruit overigens kan worden afgeleid dat er kort voor die datum sprake is van een toename van de klachten van appellant, blijkt naar het oordeel van de Raad niet dat het Uwv de belastbaarheid van appellant ten tijde van de datum in geding heeft overschat. Dit geldt eveneens voor het door appellant in beroep overgelegde behandelplan van Altrecht, gedateerd op 7 november 2006, daar dit niet ziet op de situatie op de datum in geding maar op een periode daarna. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht de medische onderbouwing van het bestreden besluit onderschreven. 5.2. Tevens is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit op een voldoende arbeidskundige grondslag berust. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat door de bezwaararbeidsdeskundige reeds op 15 mei 2006, derhalve voor het nemen van het bestreden besluit genoegzaam was toegelicht waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van productiemedewerker voedingsmiddelen industrie (sbc-code 111172), inpakker (sbc-code 111190) en productiemedewerker industrie (sbc-code 111180) als voor appellant medisch geschikt kunnen worden beschouwd. 5.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 6. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen, uitgesproken in het openbaar op 18 november 2008. (get.) C.W.J. Schoor. (get.) R.L. Rijnen. RB